4.2.2.Beoordeling
Algemeen
Inleiding
Op 13 maart 2019 is door de AIVD een ambtsbericht uitgebracht met daarin de mededeling dat [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) zich bezig zou houden met de handel in vuurwapens. Op 4 maart 2019 zou de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (later geïdentificeerd als [naam medeverdachte 5] , hierna: [naam medeverdachte 5] ) hoogstwaarschijnlijk twintig vuurwapens van de verdachte hebben afgenomen. In het ambtsbericht is vermeld dat als tussenpersonen bij deze handel in vuurwapens [naam verdachte] (hierna: de verdachte) en [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) betrokken zijn.
Nadat ook bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Rotterdam informatie was binnengekomen dat [naam medeverdachte 1] zou handelen in vuurwapens, is op 14 maart 2019 een strafrechtelijk onderzoek opgestart door het openbaar ministerie. Vanaf dat moment is de telecommunicatie van voornoemde personen afgeluisterd door de politie en de eerder door de AIVD en politie afgetapte telefoongesprekken zijn uitgewerkt in processen-verbaal. Ook zijn bevelen tot observatie afgegeven. Uit deze observaties en uit tapgesprekken was gebleken dat rond 25 maart 2019 mogelijk een overdracht van wapens zou plaatsvinden. Ook op 25 maart 2019 stonden de verdachte en zijn moeder, [naam medeverdachte 1] , in hun woning aan de [verblijfadres medeverdachte 1] onder observatie. Op deze datum werden in de auto waarin de verdachte en [naam medeverdachte 1] reden 33 vuurwapens van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm gevonden.
De tenlastelegging – alleen 25 maart 2019 of ook eerder?
Aan de verdachte wordt – kort gezegd – onder feit 1 ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 maart tot en met 3 april 2019 tezamen en in vereniging meermalen schuldig heeft gemaakt aan het doen binnenkomen van een of meer wapens, te weten 33, althans een groot aantal pistolen. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat er in die periode twee leveringen van wapens hebben plaatsgevonden, namelijk op 4 maart en op 25 maart 2019.
De verdediging heeft aangevoerd dat de woorden ‘te weten 33, althans een groot aantal pistolen’ erop duiden dat de tenlastelegging uitsluitend ziet op de levering van 25 maart 2019, nu op deze dag 33 pistolen zijn aangetroffen. Volgens de verdediging kan de rechtbank slechts toekomen aan de beoordeling of de verdachte bij die levering betrokken is geweest. De rechtbank kan niet toekomen aan de beoordeling of ook op 4 maart 2019 een levering van pistolen heeft plaatsgevonden en of de verdachte daarbij betrokken is geweest.
Dit verweer wordt verworpen. Het woord ‘althans’ in de tenlastelegging duidt op een alternatieve wijze van tenlasteleggen. Dit betekent dat de rechtbank niet eerst hoeft te beoordelen of ‘te weten 33’ bewezen kan worden verklaard voordat toe kan worden gekomen aan de beoordeling van ‘althans een groot aantal’. ‘Althans’ wil immers slechts zeggen dat de steller van de tenlastelegging de keuze aan de rechtbank overlaat. Op basis van de tenlastelegging moet de rechtbank dus niet alleen beoordelen of de verdachte betrokken is geweest bij de levering van 33 vuurwapens op 25 maart 2019, maar ook of hij op 4 maart 2019 betrokken is geweest bij een levering van wapens zodat verdeeld over twee leveringen in totaal een groot aantal wapens is geleverd, zoals - alternatief - ten laste is gelegd.
De levering van vuurwapens op 25 maart 2019
Op grond van voornoemde observaties en tapgesprekken kan het volgende worden vastgesteld.
Tapgesprekken voorafgaand aan 25 maart 2019
Op 5 maart 2019 hebben [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 5] telefonisch contact. In dat telefoongesprek geeft [naam medeverdachte 2] aan dat hij er nog vijf over heeft, waarop [naam medeverdachte 5] aangeeft dat hij er tien moest bewaren. [naam medeverdachte 2] geeft vervolgens aan dat [naam medeverdachte 5] hem 20 dagen moet geven, dan zijn er weer.
Op 21 maart 2019 hebben [naam medeverdachte 2] en de verdachte contact per sms. In één van de over en weer verstuurde berichten geeft de verdachte aan dat ‘hij’ een dezer dagen komt, en dat [naam medeverdachte 2] geen stress moet hebben. Enkele uren later geeft [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek met de verdachte aan dat de verdachte ‘die torrie moet laten komen, die 15 stuks’. De verdachte antwoordt daarop dat ‘het’ hier in het weekend is. [naam medeverdachte 2] vraagt wanneer in het weekend, waarop de verdachte antwoordt dat hij het niet weet, zaterdag of zondag.
Op 23 maart 2019 vraagt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek aan de verdachte of ‘die gasten’ van het weekend komen. [naam medeverdachte 2] geeft daarbij aan dat hij mensen heeft wachten. De verdachte zegt dat ‘hij’ vanavond vertrekt en dat ‘hij’ er dan morgen in de avond of overmorgen in de ochtend is.
Tapgesprekken en observaties 25 en 26 maart 2019
Op 25 maart 2019 om 11.41 uur vraagt [naam medeverdachte 2] in een sms-bericht aan de verdachte of ‘vanavond dat feestje is’. De verdachte reageert daar bevestigend op. Om 15.33 uur vraagt [naam medeverdachte 2] aan de verdachte of ‘hij’ er nog niet is en geeft daarbij aan dat ‘die man’ twee dagen geleden is vertrokken. [naam medeverdachte 2] zegt dat hij lastig wordt gevallen door kopers. De verdachte zegt ‘vandaag, in de loop van de dag’.
Vervolgens is uit observaties gebleken dat [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] met [naam medeverdachte 1] om 17.29 uur haar woning aan de [verblijfadres medeverdachte 1] binnengaan. Om 19.40 uur verlaten de verdachte, [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] de woning en vervolgens wordt de Volkswagen Touareg met het Servische kenteken [kentekennummer 1] (hierna: de Touareg) met de achterzijde tegen de garagedeur van de garagebox aan de [adres 1] gereden. Een paar minuten daarna belt de verdachte met [naam medeverdachte 3] dat hij zit te wachten tot hij naar hen toe kan komen en dat hij ‘die dingen’ heeft en ze eruit moet halen, maar dat hij ‘ze’ er niet uit kan halen. Kort daarvoor had de verdachte [naam medeverdachte 3] ook al gebeld met de vraag of hij zijn broer (de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 4] ) kon spreken met de vraag of hij een half uurtje bij hem kon komen. Om 19.54 uur gaan de verdachte, [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] de woning weer binnen en even later, om 20.13 uur vertrekken de verdachte, [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 1] uit de woning en zien verbalisanten vervolgens een Seat Ibiza met kenteken [kentekennummer 2] (hierna: de Seat) en de Touareg wegrijden.
Zij zijn vervolgens met zijn vieren (de verdachte en [naam medeverdachte 1] in de Seat, [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] in de Touareg) naar de garage van [naam medeverdachte 4] aan de [adres garage] gereden, nadat de verdachte meerdere malen aan [naam medeverdachte 4] had gevraagd of zij gebruik konden maken van zijn garage. Nadat de verdachte en [naam medeverdachte 1] twee lege tassen uit de kofferbak van de Seat pakten, zijn zij de garage binnen gegaan. De Touareg werd door [naam medeverdachte 6] de garage binnen gereden en vervolgens werden de rolluiken dicht gedaan. Na enkele minuten zijn de rolluiken weer geopend. De verdachte en [naam medeverdachte 1] verlaten de garage met ieder een gevulde tas in hun hand, plaatsen die in de kofferbak van de Seat en rijden weg. Kort daarna worden alle verdachten aangehouden en worden in de kofferbak van de Seat twee tassen aangetroffen met daarin 33 vuurwapens en 200 kogelpatronen.
Om 22.30 uur zien verbalisanten een auto de Rutgersstraat uitrijden. De auto wordt op dat moment bestuurd door [naam medeverdachte 2] . Om 22.32 en om 22.37 uur wordt door [naam medeverdachte 2] telefonisch contact gezocht met de verdachte en [naam medeverdachte 1] . Door hen beiden wordt niet opgenomen.
Op 26 maart 2019 om 23.55 uur wordt [naam medeverdachte 2] door een onbekend gebleven persoon gebeld. In dit gesprek zegt [naam medeverdachte 2] dat hij problemen heeft gekregen met ‘dat werk’, waarop de onbekend gebleven persoon vraagt ‘Ibaash?’ (de rechtbank begrijpt: politie). [naam medeverdachte 2] antwoordt daarop dat iedereen / alles is opgeruimd / opgepakt.
Conclusie op grond van voorgaande bevindingen en verklaringen (mede)verdachte(n)
[naam medeverdachte 2] heeft op 5 maart 2019 contact gehad met [naam medeverdachte 5] over goederen die kennelijk over 20 dagen, dus op 25 maart 2019, weer zouden binnenkomen. Ook heeft [naam medeverdachte 2] in die periode meerdere malen contact gehad met de verdachte. Uit die gesprekken blijkt dat er goederen zouden worden geleverd bij de verdachte en dat de verdachte de levering van deze goederen verwachtte op 25 maart 2019. Op basis van de observaties zoals hiervoor weergegeven wordt vastgesteld dat op 25 maart 2019 een overdracht van 33 vuurwapens inclusief munitie heeft plaatsgevonden in de garage van [naam medeverdachte 4] .
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij in de garage een tas van [naam medeverdachte 6] heeft aangepakt en dat hij en [naam medeverdachte 1] beiden een tas in de kofferbak van de Seat hebben gelegd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij wist dat er pistolen in de tassen zaten, hij dacht dat het er 3 of 4 zouden zijn. Deze pistolen kwamen volgens hem uit Servië. Volgens de verdachte moest hij deze een half uur later afgeven aan iemand van wie hij de naam niet wil noemen. Voorts is gebleken dat [naam medeverdachte 2] anderhalf uur na de aanhouding van de medeverdachten tevergeefs telefonisch contact heeft gezocht met de verdachte en [naam medeverdachte 1] en toen ook is gezien bij hen in de straat. Daarnaast spreekt [naam medeverdachte 2] de dag erna over problemen met ‘dat werk’ en dat iedereen is opgepakt. Gelet op het vorenstaande en op de gesprekken met [naam medeverdachte 5] en de verdachte, stelt de rechtbank vast dat deze gesprekken gingen over de levering van deze wapens en dat het de bedoeling was dat deze wapens door de verdachte en [naam medeverdachte 1] zouden worden afgegeven aan [naam medeverdachte 2] . Vervolgens zou [naam medeverdachte 2] deze verkopen aan [naam medeverdachte 5] .
De levering van vuurwapens op 4 maart 2019
Op grond van voornoemde tapgesprekken kan het volgende worden vastgesteld.
Tapgesprekken voorafgaand aan 4 maart 2019
Op 14 februari 2019 geeft [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek aan [naam medeverdachte 5] aan dat hij over twee weken een levering heeft voor [naam medeverdachte 5] . [naam medeverdachte 2] geeft daarbij aan dat hij dan alles aan [naam medeverdachte 5] geeft.
Op 1 maart 2019 zegt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek tegen de verdachte dat hij de verdachte net wilde sms’en over wat de moeder van de verdachte aan hem had gevraagd. [naam medeverdachte 2] zegt vervolgens dat ‘die mensen’ tegen hem hebben gezegd dat er maandag of dinsdag pas is. De verdachte zegt dat hij het zo tegen haar (de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 1] ) gaat zeggen.
Op 2 maart 2019 vraagt [naam medeverdachte 5] in een telefoongesprek aan [naam medeverdachte 2] of hij hem morgen gaat zien. [naam medeverdachte 2] denkt van wel en geeft aan dat ze nog moeten praten over de prijs. [naam medeverdachte 2] geeft aan dat een ‘mattie’ van hem voor ‘alles een doezoe (de rechtbank begrijpt: duizend) wil’. [naam medeverdachte 5] reageert daarop dat [naam medeverdachte 2] ‘9 barkie’ (de rechtbank begrijpt: 900) had gezegd en hij vraagt [naam medeverdachte 2] om die 9 aan te houden. [naam medeverdachte 2] zegt dat zijn broertje ‘1’ (de rechtbank begrijpt: duizend) wil en dat hij nog met hem aan het praten is. [naam medeverdachte 2] zegt dat ‘die mensen’ morgen hier zijn en dat hij het laat weten aan [naam medeverdachte 5] .
Tapgesprekken 4 en 5 maart 2019
Op 4 maart 2019 om 13.25 uur vraagt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek wat de verdachte met ‘die mensen’ heeft geregeld, waarop de verdachte antwoordt dat ‘hij’ er nog niet is maar dat ‘hij’ vandaag in de avond aan moet komen. [naam medeverdachte 2] vraagt aan de verdachte hoeveel ‘hij’ heeft gestuurd, waarop de verdachte antwoordt dat hij dit niet weet en nu niet met zijn moeder is. Enkele minuten later zegt de verdachte tegen [naam medeverdachte 2] dat zijn moeder (de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 1] ) 25 zegt.
Om 15.41 uur zegt [naam medeverdachte 2] in een telefoongesprek tegen [naam medeverdachte 5] aan dat ‘die transport’ vanavond komt.
Om 15.50 uur vraagt [naam medeverdachte 2] aan de verdachte hoe laat ‘die mensen’ hier zijn, waarop de verdachte antwoordt dat hij dat niet weet. [naam medeverdachte 2] zegt dat hij zo naar de verdachte komt.
Om 20.21 uur zegt [naam medeverdachte 2] tegen [naam medeverdachte 5] dat hij ‘die torries’ binnen heeft, waarop [naam medeverdachte 5] vraagt of ze er met die 9 barkie uit gaan komen. [naam medeverdachte 2] geeft aan dat hij denkt van niet, en dat er mensen in de rij staan voor ‘die dingen’. [naam medeverdachte 5] geeft aan dat hij en [naam medeverdachte 2] 9 barkie hadden afgesproken, waarop [naam medeverdachte 2] aangeeft dat zijn broertje het er niet mee eens is. [naam medeverdachte 2] vraagt hoeveel [naam medeverdachte 5] wil hebben, waarop [naam medeverdachte 5] aan [naam medeverdachte 2] vraagt ‘3 donnie’ (de rechtbank begrijpt: 30) klaar te zetten. Ze spreken af elkaar rond 23.00 uur te zien.
Om 21.28 uur geeft [naam medeverdachte 2] aan dat zijn broertje bezig is met ‘die dingen’ weg te doen en dat [naam medeverdachte 5] snel moet zijn. [naam medeverdachte 5] antwoordt daarop dat hij nu alvast 20 komt halen en dat hij morgen die andere 10 komt halen.
Om 21.35 uur zegt [naam medeverdachte 2] dat [naam medeverdachte 5] naar het zwembad in het sportcentrum De Wilgenring moet komen. [naam medeverdachte 2] zegt dat hij daar over een kwartier ‘met alles’ is, [naam medeverdachte 5] geeft aan dat hij daar over tien minuten is.
Om 21.54 en 22.04 uur straalt [naam medeverdachte 5] aan op de Kleiweg en Ceintuurbaan, terwijl [naam medeverdachte 2] aanstraalt op de Klaprooslaan. Beide locaties bevinden zich in een straal van anderhalve kilometer van sportcentrum De Wilgenring, de locatie waar [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 5] hebben afgesproken (bron: Google Maps).
Op 5 maart 2019 om 19.30 uur zegt [naam medeverdachte 2] tegen [naam medeverdachte 5] in een telefoongesprek dat hij er nog vijf over heeft en dat hij die heeft tegengehouden voor [naam medeverdachte 5] . [naam medeverdachte 5] geeft aan dat hij er 10 moest bewaren, waarop [naam medeverdachte 2] antwoordt dat hij over 20 dagen weer heeft.
Conclusie op grond van voorgaande bevindingen en verklaringen (mede)verdachte(n)
[naam medeverdachte 2] heeft in de periode rondom 4 maart 2019 contact met [naam medeverdachte 5] over een levering van goederen. In die contacten worden onder andere hoeveelheden en prijzen besproken. Ook heeft [naam medeverdachte 2] in die periode contact met de verdachte. Uit die contacten leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 2] deze levering verwachtte van de verdachte en dat de verdachte deze levering op zijn beurt van iemand anders geleverd zou krijgen. Wanneer [naam medeverdachte 2] aan de verdachte vraagt hoeveel goederen de verdachte verwacht, zegt de verdachte dat zijn moeder ‘25’ zegt. Hieruit blijkt dat [naam medeverdachte 1] ook op de hoogte was van de verwachte levering en van de hoeveelheid goederen die zouden worden geleverd.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 3 weken voorafgaand aan zijn aanhouding op 25 maart 2019, meerdere vuurwapens geleverd heeft gekregen door [naam medeverdachte 6] . Deze levering zou hebben plaatsgevonden aan de Josephus Jittastraat, een parallelweg van de Rutgersstraat. De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte 6] met dezelfde jeep was gekomen als de jeep waarmee hij was gekomen op 25 maart 2019.
[naam medeverdachte 6] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 20 dagen voor zijn aanhouding met de Touareg naar ‘dat adres’ in Rotterdam gegaan en daar de verdachte heeft ontmoet. In het uitgelezen navigatiesysteem van de Touareg is het adres [adres 2] gevonden.
De verdachte en [naam medeverdachte 6] hebben elkaar dus op 4 maart 2019 ontmoet in de nabijheid van de Rutgersstraat. De verdachte heeft verklaard dat tijdens die ontmoeting een tas met wapens is overhandigd door [naam medeverdachte 6] , en dat de verdachte de tas met wapens daarna heeft gegeven aan degene aan wie hij ze moest geven. Dat dit [naam medeverdachte 2] moet zijn geweest, leidt de rechtbank af uit de mededeling van [naam medeverdachte 2] aan de verdachte dat hij naar de verdachte toe zou gaan en een paar uur later aan [naam medeverdachte 5] dat hij ‘die torries binnen heeft’ en uit de overige contacten tussen de verdachte en [naam medeverdachte 2] . Kort daarna heeft [naam medeverdachte 2] de wapens aan [naam medeverdachte 5] afgeleverd bij het sportcentrum De Wilgenring waar ze hadden afgesproken.
Uit de mededeling van [naam medeverdachte 1] aan de verdachte dat ‘hij’ 25 stuks zou hebben gestuurd, leidt de rechtbank af dat het een levering van 25 wapens betrof. Dit vindt bevestiging in de contacten tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 5] . [naam medeverdachte 5] geeft immers aan dat hij ‘20 stuks zou komen halen’ en op 5 maart 2019 geeft [naam medeverdachte 2] aan dat hij ‘er nog 5 over heeft’, waarna [naam medeverdachte 5] aangeeft dat hij die diezelfde dag nog op komt halen.
Gelet op de overeenkomsten tussen de leveringen van 4 en 25 maart 2019 in de wijze waarop de wapens zijn ingevoerd en overgedragen, het feit dat bij [naam medeverdachte 5] op 22 maart 2019 een vuurwapen van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm is aangetroffen en dat bij de levering van 25 maart 2019 33 vuurwapens van dit model zijn aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat het ook bij de levering op 4 maart 2019 om vuurwapens van het merk Zoraki, model 906, kaliber 7.65mm ging.
Wat kan worden bewezen?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat op 4 en 25 maart 2019 leveringen van vuurwapens hebben plaatsgevonden, moet de vraag beantwoord worden of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op medeplegen, (medeplegen van) het doen binnenkomen, en het voorhanden hebben en/of overdragen van de vuurwapens.
Medeplegen
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of daarvan sprake is vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval (zie ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316). Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en geconcludeerd ten aanzien van de leveringen op 4 en 25 maart 2019, komt de rechtbank tot de vaststelling van de volgende rolverdeling tussen de verdachte en de medeverdachten.
[naam medeverdachte 6] was degene die de wapens vanuit Servië naar Nederland invoerde en deze overhandigde aan de verdachte en [naam medeverdachte 1] . De verdachte en [naam medeverdachte 1] waren degenen die de wapens van [naam medeverdachte 6] ontvingen, waarbij de verdachte, op de dagen dat zij de wapens geleverd zouden krijgen van [naam medeverdachte 6] hotelovernachtingen regelde voor [naam medeverdachte 6] . Ook regelde de verdachte een garage waar de levering van de wapens kon plaatsvinden. [naam medeverdachte 1] en de verdachte onderhielden contacten met [naam medeverdachte 2] over de levering en over de prijs van de wapens, waarna zij de wapens bij hem afleverden. De telefoongesprekken tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 5] en tussen [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en de verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat het [naam medeverdachte 2] was die telkens de opdracht gaf aan [naam medeverdachte 1] en de verdachte om de wapens in te laten voeren. In één van die telefoongesprekken zegt [naam medeverdachte 2] tegen de verdachte ‘laat die torries eerst komen’. Verder blijkt uit de telefoongesprekken dat [naam medeverdachte 2] het verdere verloop nauwlettend in de gaten hield. Zo stelde hij de verdachte en [naam medeverdachte 1] meerdere malen de vraag wanneer de wapens nu zouden komen, omdat er personen aan het wachten waren. Ook stelde hij hen vragen over hoeveel wapens zouden worden geleverd en tegen welke prijs. Anderhalf uur nadat de wapens op 25 maart 2019 waren geleverd aan de verdachte en alle medeverdachten waren aangehouden, is [naam medeverdachte 2] gezien in de Rutgersstraat waarna hij tevergeefs contact op probeerde te nemen met de verdachte en [naam medeverdachte 1] . Uit het voorgaande, in samenhang bezien, kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte 2] aan de verdachte en [naam medeverdachte 1] de opdracht gaf om de wapens te laten komen en deze vervolgens bij hem af te leveren. [naam medeverdachte 2] verkocht deze wapens vervolgens door aan afnemers.
Uit de hiervoor vastgestelde rolverdeling blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de handel in vuurwapens. De verdachte en zijn medeverdachten hebben ieder een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict en aan deze samenwerking, zodat kan worden gesproken van medeplegen. De verdachte vormde immers samen met [naam medeverdachte 1] een essentiële rol om de verbinding mogelijk te maken tussen degene die de wapens invoerde ( [naam medeverdachte 6] ) en degene die de wapens afnam ( [naam medeverdachte 2] ). Daarnaast regelde hij hotelovernachtingen voor [naam medeverdachte 6] op de dagen dat deze de wapens kwam afleveren.
Doen binnenkomen
Op 4 en 25 maart 2019 is een groot aantal vuurwapens vanuit Servië binnengekomen in Nederland. Feitelijk zijn deze wapens door [naam medeverdachte 6] ingevoerd vanuit Servië, maar uiteindelijk is het de verdachte geweest die heeft bewerkstelligd dat de wapens werden ingevoerd. Zoals hiervoor overwogen zijn de wapens immers via de verdachte en [naam medeverdachte 1] , in opdracht van [naam medeverdachte 2] door [naam medeverdachte 6] ingevoerd. Daarmee heeft de verdachte een dusdanige wezenlijke (functionele) bijdrage geleverd aan het doen binnenkomen van een groot aantal vuurwapens, dat het medeplegen van het doen binnenkomen van een groot aantal vuurwapens bewezen kan worden verklaard. Het verweer dat van doen binnenkomen geen sprake kan zijn, wordt dan ook verworpen.
Voorhanden hebben en/of overdragen van de vuurwapens
Zoals hiervoor vastgesteld heeft de verdachte op 4 maart 2019 wapens in ontvangst genomen van [naam medeverdachte 6] , om ze daarna over te dragen aan [naam medeverdachte 2] . Op die datum heeft de verdachte dus tezamen en in vereniging wapens voorhanden gehad en overgedragen.
Op 25 maart 2019 hebben de verdachte en [naam medeverdachte 1] wapens in ontvangst genomen van [naam medeverdachte 6] . Ook op die datum heeft de verdachte dus tezamen en in vereniging wapens voorhanden gehad. De verdachte en [naam medeverdachte 1] zijn aangehouden nog voordat zij de wapens konden overdragen aan [naam medeverdachte 2] . Feitelijk heeft de verdachte de wapens dus niet zelf overgedragen. De wapens zijn echter wel door [naam medeverdachte 6] aan de verdachte en [naam medeverdachte 1] overdragen, met het doel om daarna te worden overgedragen aan [naam medeverdachte 2] zodat [naam medeverdachte 2] deze kon verkopen aan een derde. Zoals hiervoor overwogen bestond tussen de verdachte en de medeverdachten een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de handel in vuurwapens. Het opzet van de verdachte was binnen deze samenwerking dus (mede) gericht op het overdragen van de wapens van [naam medeverdachte 6] aan hemzelf en [naam medeverdachte 1] . Daarmee kan bewezen worden verklaard dat ook de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het overdragen van wapens op 25 maart 2019.