Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. De officier verzocht om voortzetting van de op 23 maart 2020 opgelegde crisismaatregel, welke was genomen op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag, waarbij betrokkene, haar advocaat en verschillende zorgverleners aanwezig waren. De officier van justitie was niet ter zitting aanwezig.
De rechtbank beoordeelde of er sprake was van onmiddellijk dreigend nadeel voor betrokkene, die lijdt aan ernstige psychische aandoeningen, waaronder een depressie met psychotische kenmerken. De rechtbank concludeerde dat er een ernstig risico op levensgevaar en ernstige verwaarlozing bestond, en dat de crisissituatie zo ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. De rechtbank verleende daarom de gevraagde machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die een geldigheidsduur heeft van drie weken.
De rechtbank bepaalde dat de verplichte zorg onder andere het toedienen van voeding, medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid omvatte. Betrokkene verzet zich tegen deze zorg, maar de rechtbank oordeelde dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter H.J. Wieman-Bart en schriftelijk uitgewerkt op 1 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.