ECLI:NL:RBROT:2020:2695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
591985 / HA RK 20-175
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2020 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.J. Rijntjes. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. A.F.L. Geerdes, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, die betrokken was bij een kort geding dat eerder was aangespannen door een andere partij, [naam eiseres]. De verzoekers voerden aan dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig kon zijn, gezien zijn eerdere betrokkenheid bij een zaak waarin de verzoekers en [naam eiseres] ook betrokken waren. De wrakingskamer oordeelde echter dat de door de verzoekers aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor vooringenomenheid van de rechter. De voorzieningenrechter had in het verleden beslissingen genomen die niet onbegrijpelijk waren en die binnen zijn bevoegdheid vielen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van de verzoekers voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 591985 / HA RK 20-175
Beslissing van 26 maart 2020
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam vennootschap] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekers,
advocaat: mr. J.H.J. Rijntjes,
hierna: [verzoekers] (in meervoud).
strekkende tot wraking van:
mr. A.F.L. Geerdes, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team handel (hierna: de voorzieningenrechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij deze rechtbank is in behandeling de door mevrouw [naam eiseres] (hierna: [naam eiseres] ) op 7 februari 2020 tegen [verzoekers] aanhangig gemaakte kort geding procedure met zaaknummer 591052 HZ ZA 20-12. Het betreft een executiegeschil inhoudende onder meer opheffing en staking van executoriale maatregelen, die zijn getroffen ter zake van de veroordelingen uitgesproken bij vonnis van 12 december 2018 door de Rechtbank Den Haag.
De voorzieningenrechter heeft de mondelinge behandeling van het kort geding (aanvankelijk) bepaald op 18 februari 2020 om 9:00 uur. Op 18 februari 2020 om 10:00 uur zou eveneens een zitting plaatsvinden bij dezelfde voorzieningenrechter in het kader van de executoriale verkoop van aandelen, geëntameerd door [verzoekers]
Na een uitgebreide mailwisseling tussen de advocaten van [verzoekers] en [naam eiseres] heeft de voorzieningenrechter bij emailbericht van 13 februari 2020 partijen bericht dat beide mondelinge behandelingen worden aangehouden.
Bij e-mailbericht van 18 februari 2020 hebben [verzoekers] de voorzieningenrechter verzocht om te overwegen de zaak bij her-planning alsnog bij een andere rechter in te delen. Voorwaardelijk hebben [verzoekers] de voorzieningenrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het dossier van de hiervoor omschreven procedure;
- de brief van 18 februari 2020, waarin [verzoekers] de voorzieningenrechter hebben verzocht tot heroverweging, alsmede een (voorwaardelijk) wrakingsverzoek;
- de brief van 27 februari 2020 met producties 1 tot en met 9, alsmede aanvullende producties 10 tot en met 14.
[verzoekers] , partij [naam eiseres] en haar advocaat alsmede de voorzieningenrechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De voorzieningenrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De voorzieningenrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij emailbericht van 6 maart 2020.
Ter zitting van 10 maart 2020, waar het wrakingsverzoek mondeling is behandeld, is de advocaat van [verzoekers] verschenen. Hij heeft aan de hand van pleitaantekeningen het standpunt van [verzoekers] nader toegelicht. De voorzieningenrechter is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben [verzoekers] - verkort en zakelijk weergegeven -het volgende aangevoerd:
De voorzieningenrechter is eerder betrokken geweest in een zaak tussen [naam vennootschap] en de heer [naam partner] , partner van [naam eiseres] , (hierna: [naam partner] ). Nadat [naam eiseres] bij vonnis van 12 december 2018 door de Rechtbank Den Haag tot betaling van een bedrag van € 110.000,- aan [naam vennootschap] was veroordeeld, heeft [naam vennootschap] executoriaal beslag gelegd op een auto van [naam eiseres] . [naam partner] is vervolgens een procedure tegen [naam vennootschap] gestart, waarin hij heeft verzocht om schorsing van de betreffende executie. Deze zaak is op 5 augustus 2019 in kort geding behandeld en beoordeeld door de voorzieningenrechter. Bij vonnis van 8 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [naam partner] gehonoreerd. Op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag is [naam vennootschap] veroordeeld tot afgifte van de auto met sleutels aan [naam partner] . De voorzieningenrechter heeft om onbegrijpelijke (en evident juridisch onhoudbare) redenen [naam eiseres] als partij toegelaten in de procedure, terwijl zij niet was gedagvaard. De voorzieningenrechter is [naam eiseres] hiermee te hulp geschoten. Als de voorzieningenrechter [naam eiseres] niet op deze wijze zou hebben geholpen, zou dit hebben geleid tot niet-ontvankelijkheid van [naam partner] en zou [naam vennootschap] executiemaatregelen hebben kunnen treffen. Vanwege de gang van zaken op 5 augustus 2019 en de specifieke overwegingen uit het vonnis: “
weet van de hoed en de rand, [naam vennootschap] wist al … precies wie [naam eiseres] is … Het zal [naam vennootschap] niet verbaasd hebben dat … aanwezig was …”, menen [verzoekers] dat de voorzieningenrechter niet meer onpartijdig is, althans dat er tenminste zwaarwegende aanwijzingen zijn voor de gegronde vrees bij [verzoekers] dat het de voorzieningenrechter in dit geschil aan onpartijdigheid / onafhankelijkheid ontbreekt en dat hij jegens [verzoekers] vooringenomenheid koestert en dat deze vrees ook objectief gerechtvaardigd is.
Voorts menen [verzoekers] dat het onderwerp dat in het kort geding van augustus 2019 aan de orde is geweest en de onderwerpen die door [naam eiseres] in het kort geding gepland voor 18 februari jl. aan de orde worden gesteld, weliswaar niet (geheel) dezelfde zijn, maar in diverse aspecten wel zoveel verwantschap vertonen dat het feit dat de voorzieningenrechter betrokken was bij het ‘8 augustus –kg’ in de weg staat aan betrokkenheid van de voorzieningenrechter bij het tweede kort geding (oorspronkelijk gepland op 18 februari 2020). De schijn van vooringenomenheid is onder genoemde omstandigheden objectief gerechtvaardigd. In beide kort gedingen gaat het immers om onder andere opheffing en staking van executoriale maatregelen op basis van het vonnis van 12 december 2018 en overigens op vergelijkbare wijze ingekleurd.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in de aanloop naar het tweede kort geding procedurele beslissingen genomen die steeds ten gunste van [naam eiseres] zijn uitgevallen. Allereerst heeft de voorzieningenrechter in de verzoekschriftprocedure [naam eiseres] voor de tweede keer uitstel verleend. In dit kort geding heeft de voorzieningenrechter de verhinderdata van [verzoekers] gepasseerd en de zitting op 18 februari 2020 gepland, zodat [verzoekers] maar een week de tijd hadden om zich op deze nieuwe procedure voor te bereiden. Door de eerste procedurele beslissing heeft [naam eiseres] uitgebreid de gelegenheid gekregen om twee procedures tegen [verzoekers] op te tuigen.
2.2
De voorzieningenrechter heeft niet in de wraking berust.
De voorzieningenrechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De voorzieningenrechter heeft eerder op 8 augustus 2019 vonnis gewezen in een zaak waarin [naam vennootschap] procespartij was. Op de zitting en in het vonnis van 8 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter gerespondeerd op het door [naam vennootschap] op artikel 438 lid 5 Rv gebaseerd gevoerd verweer en (gemotiveerd) toegestaan dat [naam eiseres] mede als procespartij optrad. Daaruit volgt geen vooringenomenheid en dat geldt ook voor zijn overwegingen die ertoe hebben geleid dat hij de executoriale verkoop van de auto heeft verboden. De gestelde eigendom van [naam eiseres] stond onvoldoende vast. Een rechterlijke beslissing als zodanig kan geen grond voor wraking zijn.
Op 18 februari j.l. stond het thans geschorste kort geding gepland. Beleid van de rechtbank is dat bij geschillen over executie waarbij op korte termijn min of meer definitieve consequenties aan de orde kunnen zijn en op basis van de verhinderdata op korte termijn geen passende termijn voor de behandeling mogelijk is, aan die verhinderdata voorbij gegaan kan worden. Dit doet zich regelmatig voor bij ontruimingen en executieveilingen.
De datum van 18 februari leek passend, omdat op die ochtend ook de inhoudelijke behandeling door de voorzieningenrechter van het verzoek van [naam vennootschap] en [naam verzoeker] met betrekking tot de voorgenomen executoriale verkoop van de door [naam eiseres] gehouden aandelen in [naam vennootschap] geagendeerd stond. Die datum voor de behandeling was overigens al in het vorige jaar vastgesteld. Met inachtneming van de kennelijk bestaande urgentie is bij de planning van het kort geding in eerste instantie voorbijgegaan aan de opgegeven verhindering aan de zijde van de advocaat van [verzoekers] , omdat uit de concept-dagvaarding blijkt dat er op 4 maart jl. een executieveiling gepland stond. Uit latere correspondentie is pas gebleken dat die veiling geen doorgang zou vinden, waarna de voorzieningenrechter alsnog heeft ingestemd met verplaatsing van de zitting naar een nieuwe datum.
Het verzoek om een andere rechter met de zaak te belasten is niet gehonoreerd, omdat een eenmaal met een zaak belaste rechter die zaak ook dient af te maken.
De voorzieningenrechter concludeert tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens [verzoekers] een vooringenomenheid koestert, althans dat de door [verzoekers] geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door [verzoekers] aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door [verzoekers] geuite vrees dat de voorzieningenrechter jegens hen een vooringenomenheid koestert/koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van [verzoekers] van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
3.3
Het wrakingsverzoek is enerzijds gegrond op de inhoud van het vonnis van 8 augustus 2019 en anderzijds op de procedurele beslissingen die de voorzieningenrechter heeft genomen in de aanloop naar het kort geding, die volgens [verzoekers] steeds ten gunste van [naam eiseres] zijn uitgevallen.
3.4
De uitspraak van 8 augustus 2019
Vooropgesteld wordt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer die over het wrakingsverzoek moet oordelen komt geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de appelrechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er tevens tegen dat de motivering van de beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.6
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en daartoe wordt het volgende overwogen.
3.7
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 8 augustus 2019 [naam eiseres] , die als geëxecuteerde vrijwillig ter terechtzitting was verschenen, toegelaten als procespartij en uiteindelijk de executoriale verkoop van de auto verboden, waarbij geoordeeld is dat onvoldoende is komen vast te staan dat de auto aan [naam eiseres] in eigendom toebehoorde. Vanuit praktisch oogpunt gezien en zonder de goede procesorde te hebben geschaad, heeft de voorzieningenrechter toegestaan dat [naam eiseres] – die ter zitting vrijwillig verschenen was – mede als procespartij optrad. De door [naam vennootschap] aangehaalde bewoordingen in het vonnis “
weet van de hoed en de rand, [naam vennootschap] wist al … precies wie [naam eiseres] is … Het zal [naam vennootschap] niet verbaasd hebben dat … aanwezig was …”zijn in de gegeven context gezien niet bevooroordeeld geformuleerd, zeker niet in het licht van het feit dat partijen al circa tien jaar met elkaar in allerlei procedures zijn verwikkeld. Deze beslissing is derhalve alleszins begrijpelijk en daaraan kan geen aanwijzing voor partijdigheid worden ontleend.
3.8
De wrakingskamer neemt verder in aanmerking dat in het kort geding, dat geleid heeft tot het vonnis van 8 augustus 2019, een ander geschil en een ander rechtsbelang aan de orde was dan in het kort geding dat gepland stond op 18 februari jl., waarmee de voorzieningenrechter overigens nog geen enkele inhoudelijke bemoeienis heeft gehad. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog dat ook als de inhoud van de zaken wel meer verwant zouden zijn aan elkaar, dit overigens ook geen grond voor wraking zou opleveren. Deze situatie levert namelijk geen grond op voor het uitgangspunt dat de rechter geen “open mind” meer zou hebben ten aanzien van de volgende zaak.
3.9
De processuele beslissingen
De wrakingskamer is daarnaast van oordeel dat de door de voorzieningenrechter genomen processuele beslissingen niet zozeer onbegrijpelijk zijn, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissingen door vooringenomenheid zijn ingegeven.
3.1
Het gaat hier om door de voorzieningenrechter genomen processuele beslissingen binnen de hem gegeven bevoegdheid daartoe. Niet valt in te zien waarom de voorzieningenrechter niet een tweede uitstel aan een partij mag geven als daarom wordt verzocht. Gegeven het spoedeisend belang bij een kort geding kan er bij het bepalen van een zittingsdatum aan de verhinderdata van een partij voorbij worden gegaan. Ook al zou de voorzieningenrechter geen uitstel aan [naam eiseres] hebben verleend, dan had zij alsnog de mogelijkheid om procedures tegen [naam vennootschap] op te starten. Deze beslissingen van de voorzieningenrechter zijn dan ook evenmin onbegrijpelijk en leveren ook geen zwaarwegende aanwijzing op dat geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de voorzieningenrechter jegens [verzoekers] vooringenomen is.
3.12
Gelet op het voorgaande kunnen de door [verzoekers] aangevoerde gronden niet tot gegrondverklaring van het verzoek leiden. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.F.L. Geerdes.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. A. Buizer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier en uitgesproken door de voorzitter ter openbare terechtzitting van 26 maart 2020, in aanwezigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-