ECLI:NL:RBROT:2020:2589

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
SN EA 20-118 (B)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van hardheidsclausule ondanks niet te goeder trouw zijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, heeft een verzoekschrift ingediend omdat zij in financiële problemen verkeert en niet in staat is haar schulden te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van haar schulden, maar heeft desondanks besloten het verzoek toe te wijzen op basis van de hardheidsclausule. De rechtbank oordeelde dat verzoekster de omstandigheden die hebben geleid tot haar schulden onder controle heeft gekregen door de instelling van het beschermingsbewind. Dit bewind zorgt ervoor dat haar financiën nu beheersbaar zijn en haar uitgavepatroon wordt bewaakt. De rechtbank heeft ook de verplichtingen uiteengezet die verzoekster moet nakomen tijdens de schuldsaneringsregeling, waaronder de informatieplicht, afdrachtplicht en inspanningsverplichting. De rechtbank benoemde mr. C. de Jong tot rechter-commissaris en gaf de bewindvoerder de opdracht om brieven en telegrammen gericht aan de schuldenares te openen. De uitspraak benadrukt het belang van goede trouw in de schuldsaneringsprocedure, maar erkent ook dat er uitzonderingen kunnen zijn wanneer de omstandigheden dat rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 20 februari 2020
[verzoekster] ,
[adres] ,
[woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van 20 februari 2020. Daarnaast zijn ter zitting verschenen;
  • De heer [verzoeker] , verzoeker
  • de heer [naam 1] van Kredietbank Rotterdam, SHV
  • de heer [naam 2] van Kredietbank Rotterdam, SHV
  • mevrouw [naam 3] van Jay Holding BV/Manna Support
beschermingsbewindvoerder
- mevrouw [naam 4] van Jay Holding BV/Manna Support
beschermingsbewindvoerder
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De beoordeling

Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoekster verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat zij niet zal kunnen voortgaan met betaling van haar schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoekster dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekster kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster voor wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties harerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In het bijzonder heeft de rechtbank gekeken naar schulden die verzoekster heeft aan DUO van € 10. 633,35 in 2011, aan het CJIB van € 4.129,49 in 2018 en aan de Belastingdienst met betrekking tot kinderopvangtoeslag van € 9.566,00 in 2015 uit hoofde van schending van de informatieplicht. Daarnaast had verzoekster al een schuld aan Havensteder van € 4.328,33 in 2014 (oude woning) en is samen met haar partner bij Havensteder weer een nieuwe schuld aangegaan van € 11. 534,05 . Deze schulden zijn naar haar aard niet te goeder trouw en staan in beginsel aan toelating in de weg. Deze schulden van verzoekster zijn ontstaan in een periode dat zij moeite had om haar financiën te beheren en haar uitgavepatroon in de hand te houden.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Sinds 23 april 2019 staat verzoekster onder beschermingsbewind waardoor haar schulden nu beheersbaar zijn en haar uitgavepatroon bewaakt wordt. Verder heeft verzoekster een saneringsgezinde houding.
Ter zitting heeft de rechtbank verzoekster gewezen op de gedurende de schuldsaneringsregeling geldende verplichtingen; de informatie-, inspannings- en afdrachtsplicht. Daarnaast mogen er geen nieuwe schulden ontstaan. In het licht van de informatieplicht dient verzoekster alle informatie die relevant is voor haar financiële positie door te geven aan zowel haar bewindvoerder als haar beschermingsbewindvoerder. Hierbij vertegenwoordigt de bewindvoerder de belangen van de schuldeisers en vertegenwoordigd de beschermingsbewindvoerder de belangen van verzoekster. Voor de afdrachtplicht geldt dat verzoekster alles moet afdragen aan de bewindvoerder wat boven het vrij te laten bedrag aan inkomen genereerd wordt. Ten slotte heeft de verzoekster een inspanningsverplichting om geld te verdienen gedurende de regeling middels het verrichten van arbeid. Zij dient zesendertig uur per week te werken indien zij niet ziek is. Indien verzoekster ziek is dan dient zij te werken aan haar gezondheid totdat zij weer kan werken. Als verzoekster niet (deels) ziek is en niet minimaal zesendertig uur per week werkt dan heeft zij een (aanvullende) sollicitatieplicht. Deze sollicitatieplicht bestaat uit het inleveren van vier sollicitaties per maand. Deze (aanvullende) sollicitaties dienen in beginsel schriftelijk ingediend te worden bij de bewindvoerder van verzoekster. Een correcte sollicitatie bestaat uit; de vacature waarop is gereageerd, een schriftelijke reactie op de vacature door verzoekster voorzien van een motivatie en de schriftelijke reactie van de organisatie op de sollicitatie.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt.

3..De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ;
- onder de voorwaarde dat verzoekster zich onder beschermingsbewind houdt;
- onder de voorwaarde dat verzoekster zich -al dan niet met behulp van
van het wijkteam- aanmeld voor een WMO-traject;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C. de Jong
en tot bewindvoerder H.A. Thomason,
gevestigd te Postbus 12,
3214 ZG Zuidland;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenares gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.