Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 287, vierde lid, van de Faillissementswet. Verzoekers, die beiden zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, hebben op 24 januari 2020 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht tegen Stichting Havensteder, vertegenwoordigd door mr. M.E.G. Horvers van Syncasso Gerechtsdeurwaarders, en had als doel om de uitvoering van een ontruimingsvonnis van 16 december 2016 te verbieden totdat er een beslissing zou zijn genomen op het verzoek tot schuldsanering.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, nu er op 20 februari 2020 al een beslissing is genomen op het verzoekschrift ex artikel 284 Fw, de verzoekers geen belang meer hebben bij het treffen van de voorlopige voorziening. Hierdoor is het verzoek afgewezen wegens gebrek aan belang. De rechtbank heeft de beslissing op 26 februari 2020 genomen, waarbij mr. C. de Jong als rechter en mr. K. de Ridder als griffier aanwezig waren. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor degenen die daartoe recht hebben volgens de Faillissementswet, met een termijn van drie maanden na de uitspraak.