ECLI:NL:RBROT:2020:2494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/3315
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandelingstelling van aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat, maar deze aanvraag werd door verweerder buiten behandeling gesteld. Dit gebeurde op basis van artikel 4:5, eerste lid, aanhef onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de eiser niet tijdig de gevraagde bewijsstukken had overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks een verzoek van verweerder om aanvullende gegevens, niet heeft gereageerd op de brief waarin deze gegevens werden opgevraagd. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan in dit geval niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de brief alleen naar de gemachtigde van de eiser te sturen, aangezien de gemachtigde was aangesteld om de belangen van de eiser te behartigen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij de gevraagde gegevens niet had ontvangen en dat hij niet had voldaan aan zijn verplichting om de benodigde bewijsstukken te overleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: mr. F.H. van Heerwaarden.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat op grond van de Participatiewet (Pw), buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser ontvangt sinds 5 juni 2019 bijstand volgens de jongerennorm. Op 31 januari 2019 heeft eiser een aanvraag om bijzondere bijstand gedaan voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat ter hoogte van € 199,- . Het aanvraagformulier is ondertekend door eisers gemachtigde en is door de gemachtigde per fax naar verweerder verzonden.
1.2
Onderaan het aanvraagformulier heeft de gemachtigde, voor zover hier van belang, de volgende opmerking geplaatst:
“Verzocht wordt om alle correspondentie inzake deze aanvraag, inclusief de toewijzing dan wel afwijzing, alsmede het opvragen van aanvullende gegevens en stukken, rechtstreeks aan cliënt(e) toe te zenden, met een kopie naar gemachtigde (mr. K.M. van der Boor van De Jonge Advocaten-Belastingkundigen te 3131 BM Vlaardingen aan de Hoogstraat nr. 83). Alle correspondentie die niet eveneens schriftelijk in kopie aan gemachtigde is toegezonden, komt voor rekening en risico van de gemeente.”
1.3
Bij brief van 4 maart 2019 heeft verweerder eiser ter beoordeling van zijn aanvraag om bijzondere bijstand gevraagd verschillende bewijsstukken over te leggen waaronder kopieën van bankafschriften van de laatste drie maanden, een (kopie van een) geldig legitimatiebewijs, en een bewijs van alle inkomsten die eiser heeft genoten in de laatste drie maanden voorafgaand aan de aanvraag. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens uiterlijk op 19 maart 2019 over te leggen. Voorts heeft verweerder in de brief gemeld dat als eiser de gevraagde gegevens niet tijdig overlegt, hij eisers aanvraag niet verder in behandeling zal nemen. De brief van 4 maart 2019 is naar het adres van eisers gemachtigde verzonden.
1.4
Eiser heeft op de brief van 4 maart 2019 niet gereageerd en verweerder heeft eisers aanvraag van 31 januari 2019 met het primaire besluit buiten behandeling gesteld.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiser de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd. Verweerder heeft eisers aanvraag om bijzondere bijstand daarom buiten behandeling gesteld.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de brief van 4 maart 2019 ten onrechte (alleen) naar eisers gemachtigde heeft gestuurd en niet, zoals verzocht, naar eiser. Daarnaast voert eiser aan dat de gegevens die verweerder vraagt niet noodzakelijk waren voor het beoordelen van zijn aanvraag om bijstand.
4. Artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaalt dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5.1
Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van art. 2:1, eerste lid, van de Awb moet worden geoordeeld dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. Een bestuursorgaan dat, wetend dat een gemachtigde is aangesteld, bepaalde stukken niet (tevens) aan deze gemachtigde doet toekomen, kan daarom in strijd met het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding handelen. Zie in dit verband de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 januari 1999
(AB 1999/309) en van 30 augustus 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY7129). Een goede procesorde vereist dat stukken primair aan de gemachtigde worden toegezonden en de betrokkene mag ervan uitgaan dat dit ook gebeurt. Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 1997 (AB 1998/19).
5.2
Uit het voorgaande volgt dat verweerder heeft kunnen volstaan met het toezenden van de brief van 4 maart 2019 aan eisers gemachtigde. Dat het in dit geval om een aanvraag gaat en niet om een bezwaarprocedure, zoals eiser heeft gesteld, maakt dit niet anders. Artikel 2:1, eerste lid van de Awb sluit niet uit de een burger zich (ook) in het kader van een aanvraag door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. In dit geval is de aanvraag om bijzondere bijstand door de gemachtigde namens eiser ingediend. Dat betekent dat verweerder ervan uit mocht gaan dat de advocaat-gemachtigde in de aanvraagprocedure de belangen van eiser behartigde. Het ligt vervolgens op de weg van de gemachtigde er zorg voor te dragen dat de stukken de belanghebbende bereiken. Dit laat onverlet dat het een gemachtigde vrij staat het bestuursorgaan te verzoeken de stukken (ook) naar de belanghebbende te zenden. De omstandigheid dat een bestuursorgaan vervolgens niet aan dat verzoek voldoet betekent op zichzelf echter niet dat het daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor zover eisers beroep zo moet worden opgevat dat eiser stelt dat hij de brief van 4 maart 2019 niet heeft ontvangen en dat hem om die reden geen verwijt treft van het geen gehoor geven aan verweerders informatieverzoek kan dit standpunt hem niet baten, nu eiser de ontvangst van de brief van 4 maart 2019 door zijn gemachtigde niet heeft betwist.
5.3.
Bij een aanvraag om bijstand is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de omstandigheden die moeten leiden tot inwilliging van die aanvraag, zich voordoen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij niet heeft gereageerd op de brief van
19 maart 2019. Evenmin is gesteld of gebleken dat eiser of zijn gemachtigde uiterlijk op
19 maart 2019 contact hebben opgenomen met verweerder met een verzoek om uitstel voor het aanleveren van de in de brief van 4 maart 2019 gevraagde stukken. Voor zover eiser heeft gesteld dat de door verweerder gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor het beoordelen van zijn aanvraag om bijzondere bijstand overweegt de rechtbank dat eiser, door in ieder geval de gevraagde bankafschriften niet over te leggen, geen inzicht heeft geboden in zijn financiële situatie. De omstandigheid dat eiser met ingang van 5 juni 2019 algemene bijstand ontvangt maakt niet dat hij niet gehouden is bij zijn aanvraag om bijzondere bijstand bewijsstukken over te leggen. Dit geldt temeer nu eiser over de periode waarop de hier voorliggende aanvraag om bijzondere bijstand ziet, (nog) geen algemene bijstand ontving.
5.4.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de hem in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb gegeven bevoegdheid eisers aanvraag buiten behandeling te stellen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.