ECLI:NL:RBROT:2020:2185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering ouderdomspensioen wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres ontving sinds maart 2011 ouderdomspensioen volgens de alleenstaandennorm, maar verweerder heeft vastgesteld dat zij sinds maart 2011 een gezamenlijke huishouding voert met haar partner, [naam 1]. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres ten onrechte ouderdomspensioen naar de norm voor alleenstaanden heeft ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aan haar verklaring van 12 oktober 2018 kan worden gehouden, ondanks haar beroep op een paniekstoornis. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen zijn om van herziening of terugvordering van het ouderdomspensioen af te zien. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en de rechtbank bevestigde de terugvordering van het ten onrechte verstrekte ouderdomspensioen. De uitspraak benadrukt de criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding en het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. N.C. Goud,
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2018 (primair besluit I) heeft verweerder op grond van de Algemene Ouderdomswet (Aow) bepaald dat eiseres met ingang van 1 april 2011 recht heeft op een ouderdomspensioen volgens de gehuwdennorm.
Bij apart besluit van 5 december 2018 (primair besluit II) heeft verweerder over de periode van 1 april 2011 tot en met november 2018 ouderdomspensioen tot een bedrag van
€ 33.384,14 teruggevorderd.
Bij besluit van 23 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep met zaaknummer ROT 19/2767. Na de zitting heeft de rechtbank de beroepen gesplitst voor het doen van uitspraak.

Overwegingen

Wat aan de procedure vooraf ging
1.1
Eiseres ontvangt sinds maart 2011 ouderdomspensioen volgens de alleenstaandennorm. Eiseres heeft bij haar aanvraag gemeld dat zij in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven staat op het adres [adres] (het uitkeringsadres).
1.2
Bij brief van 14 maart 2011 heeft verweerder eiseres bericht dat uit de gegevens blijkt dat het uitkeringsadres een briefadres is. Verweerder heeft eiseres verzocht informatie te verstrekken over het adres waar zij woont en antwoord te geven op de vraag waarom zij een postadres heeft. Eiseres heeft op verweerders verzoek gereageerd en gemeld dat zij in verband met gezondheidsredenen tijdelijk op een ander adres verblijft en dat zij haar woning tot september 2014 heeft verhuurd. Eiseres heeft verder laten weten dat zij deze tijd wil gebruiken om tot een beslissing te komen en de officiële weg te bewandelen.
1.3
Bij brief van 13 april 2011 heeft verweerder eiseres nogmaals verzocht door te geven op welk adres zij verblijft. Eiseres heeft hierop gereageerd met de mededeling dat zij voorlopig voor onbepaalde tijd naar het buitenland vertrekt en dat zij daarna zal beslissen waar zij zal verblijven.
1.4
Op 23 september 2011 heeft verweerder eiseres verzocht door te geven op welk adres zij woont en waarom zij een postadres heeft. Eiseres heeft op deze brief niet gereageerd waarna verweerder eiseres bij brief van 25 oktober 2011 heeft verzocht uiterlijk op 9 november 2011 de gevraagde informatie te leveren. Op de brief van 25 oktober 2011 heeft eiseres niet gereageerd, waarop verweerder bij besluit van 11 november 2011 het ouderdomspensioen heeft geschorst. Nadat eiseres bij brief van 15 november 2011 heeft gemeld dat zij afwisselend bij haar dochter, bij haar zoon, bij een vriend en bij een vriendin in het buitenland heeft verbleven en dat zij sinds 11 augustus 2011 weer de beschikking heeft over haar woning aan het uitkeringsadres, heeft verweerder de betaling van het ouderdomspensioen met ingang van november 2011 hervat.
1.5
Na een interne melding dat op het uitkeringsadres een bij verweerder onbekend persoon staat ingeschreven, heeft verweerder eiseres op 21 oktober 2014 verzocht het formulier ‘onderzoek gezamenlijke huishouding’ in te vullen. Eiseres heeft het formulier ingevuld retour gezonden waarna verweerder de medebewoner ( [naam 3] ) als commerciële relatie heeft geduid en eiseres bij brief van 26 november 2014 heeft medegedeeld dat er niets aan (de hoogte van) haar ouderdomspensioen verandert.
1.6
Bij brief van 22 april 2015 heeft verweerder eiseres verzocht het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ in te vullen. Bij brief van haar (toenmalige) gemachtigde van 8 juni 2015 heeft eiseres verweerder verzocht om uitstel van zes maanden voor het vaststellen van haar definitieve woonsituatie. Als reden voor haar verzoek geeft eiseres aan dat zij sinds enige tijd een nieuwe partner heeft en dat zij sinds medio 2014 in de weekenden steeds vaker bij hem is. Eiseres meldt dat zij meer en meer aan het ontdekken is dat zij de affectieve relatie wil uitbouwen, dat zij overweegt samen te gaan wonen maar dat zij meer tijd nodig heeft om een oplossing te vinden, onder andere voor haar huidige woning.
1.7
Bij brieven van 19 juni 2015 en 17 juli 2015 heeft verweerder eiseres nogmaals verzocht de gevraagde informatie over de samenstelling van haar huishouding te verstrekken. Nadat is gebleken dat er twee personen, [naam 3] en [naam 4] , op het uitkeringsadres ingeschreven staan en dat [naam 4] niet feitelijk op dat adres woont, heeft verweerder eiseres bij brief van 6 augustus 2015 in de gelegenheid gesteld [naam 4] vóór 1 september 2015 uit te schrijven.
1.8
Op 10 september 2015 heeft eiseres verweerder telefonisch medegedeeld dat [naam 4] nog op het uitkeringsadres staat ingeschreven en dat de uitschrijving per december 2015 zal plaatsvinden. Volgens het telefoonrapport dat van dit gesprek gemaakt is heeft de medewerker van verweerder eiseres uitgelegd dat als de situatie niet wijzigt, het ouderdomspensioen van eiseres omgezet zal worden naar een ouderdomspensioen volgens de gehuwdennorm. Bij brief van 14 september 2015 heeft eiseres verweerder onder verwijzing naar de brief van haar (toenmalige) gemachtigde van 8 juni 2015, wederom bericht dat zij een latrelatie heeft en daarom uitstel vraagt voor de vaststelling van haar woonsituatie. Daarnaast heeft eiseres gemeld dat zij in ieder geval van half oktober tot eind november aan het reizen is.
1.9
Omdat eiseres vanaf het moment dat zij ouderdomspensioen ontvangt heeft aangegeven dat zij haar woning verhuurt, zij met grote regelmaat in het buitenland verblijft en omdat eiseres heeft gemeld dat zij een latrelatie heeft, heeft verweerder aanleiding gezien een rechtmatigheidsonderzoek te starten. In het kader van dit onderzoek is eiseres op
6 januari 2016 aan het loket geweest. Eiseres heeft tijdens dit gesprek onder andere verklaard dat zij tijdens haar vakanties haar hele woning verhuurt en dat zij tijdens deze periodes de woning verlaat. Eiseres heeft voorts verklaard dat zij regelmatig, maar zonder vast patroon in het buitenland verblijft en dat zij regelmatig bij haar vriend, [naam 1] ( [naam 1] ), verblijft.
1.1
Bij brief van 25 januari 2016 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar woonsituatie duidelijk is en dat haar ouderdomspensioen niet wijzigt.
1.11
Op enig moment is gebleken dat er met ingang van 25 juli 2018 in de BRP een nieuwe bewoner op het uitkeringsadres ingeschreven staat. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien te onderzoeken of eiseres inmiddels samenwoont met [naam 1] . In het kader van dit onderzoek heeft verweerder eiseres op 12 oktober 2018 voor een gesprek op kantoor ontvangen. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. Op 14 november 2018 heeft verweerder een gesprek met [naam 1] gevoerd. Ook van dit gesprek is een verslag gemaakt.
Gesprekken met eiseres en met [naam 1]
1.12
Tijdens het gesprek op 12 oktober 2018 heeft eiseres verklaard dat het grootste gedeelte van haar spullen, zoals haar kleding en haar administratie in de woning van [naam 1] liggen en dat dit al zo is sinds ze haar woning in 2011 is gaan onderverhuren. Verder heeft eiseres verklaard dat zij sinds 2011 een sleutel heeft van de woning van [naam 1] , dat zij de meeste tijd in zijn woning doorbrengt en dat zij sinds 2011 haar hoofdverblijf heeft in de woning van [naam 1] . Eiseres heeft voorts verklaard dat zij en [naam 1] geen gezamenlijke bankrekening hebben, dat zij niet gemachtigd zijn voor elkaars bankrekening en dat zij en [naam 1] geen pintransacties voor elkaar doen. Eiseres heeft verklaard dat ieder de kosten van zijn eigen woning draagt en dat zij en [naam 1] om beurten boodschappen doen en die dan zelf betalen. Als eiseres en [naam 1] uit eten gaan betalen zij net hoe het uitkomt. Er is geen sprake van gezamenlijke verzekeringen. Eiseres heeft verder verklaard dat zij zowel in Nederland als in Zwitserland de woning schoonmaakt en dat [naam 1] wel eens stofzuigt of een zware klus doet. De was en de strijk doet eiseres sinds 2011 voor beiden.
1.13
Tijdens het gesprek op 14 november 2018 heeft [naam 1] verklaard dat hij eiseres in 2006/2007 heeft leren kennen en dat eiseres sinds 2011 haar woning met tussenpozen verhuurt. Als eiseres haar woning verhuurt verblijft zij op verschillenden adressen maar vanaf 2011 heeft zij voornamelijk bij [naam 1] verbleven, aldus [naam 1] . [naam 1] heeft voorts verklaard dat de persoonlijke bezittingen van eiseres op zijn adres liggen en dat eiseres en hij gemiddeld vijf à zes keer per jaar naar zijn huis in Zwitserland gaan. [naam 1] heeft tijdens het gesprek op 14 november 2018 de verklaring die eiseres op 12 oktober 2018 heeft afgelegd doorgelezen en bevestigd dat die verklaring correct is.
Het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiseres en [naam 1] met ingang van maart 2011 een gezamenlijke huishouding voeren. Eiseres heeft om die reden vanaf april 2011 ten onrechte ouderdomspensioen naar de norm voor alleenstaanden ontvangen. Eiseres heeft hiervan geen melding gemaakt bij verweerder en er zijn geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening en/of terugvordering van het ouderdomspensioen af te zien.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet aan de door haar op 12 oktober 2018 afgelegde verklaring kan worden gehouden. Eiseres heeft sinds 2016 in toenemende mate last van een paniekstoornis en verweerder heeft hier bij het gesprek op 12 oktober 2018 ten onrechte geen rekening mee gehouden. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de terugvordering beperkt moet worden en in ieder geval niet verder terug mag gaan dan tot 25 januari 2016, vanwege door verweerder gewekt gerechtvaardigd vertrouwen. Eiseres heeft de beroepsgrond, dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding door de toepasselijkheid van de zogenaamde tweewoningenregel ter zitting ingetrokken.
4. Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erop gewezen dat het bestreden besluit ten onrechte vermeldt dat de gezamenlijke huishouding met ingang van april 2011 aanwezig wordt geacht. Dit moet zijn maart 2011, aldus verweerder. Nu primair besluit I eveneens uitgaat van een gezamenlijke huishouding per maart 2011, acht de rechtbank aannemelijk dat het hier om een kennelijke verschrijving gaat.
5.2
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag waar iemand hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Dit kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
5.3
Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2748). De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van dit standpunt rechtvaardigen. Bij aanvang van het gesprek op 12 oktober 2018 hebben de toezichthouders van verweerder gevraagd of eiseres in staat was het gesprek te voeren. Eiseres heeft hierop geantwoord dat zij psychische klachten heeft gehad maar dat het nu weer goed met haar gaat en dat zij in staat is het gesprek te voeren. Na het gesprek heeft eiseres bij de ondertekening van het gespreksverslag met een kruisje op het formulier aangegeven dat zij vindt dat de medewerkers van verweerder haar goed hebben behandeld. Volgens het gespreksverslag heeft eiseres tijdens het gesprek niet aangegeven dat zij wilde pauzeren of stoppen met het gesprek. Eiseres heeft tijdens het gesprek niet gemeld dat zij zich onder druk gezet voelde. Het gespreksverslag biedt daarmee geen aanknopingspunten voor de constatering dat eiseres op 12 oktober 2018 belemmerd is door haar stoornis. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres een verklaring overgelegd van [naam 5] ( [naam 5] ), psychiater. Uit deze verklaring blijkt dat eiseres een angst- en paniekstoornis heeft en de medicatie die zij daarvoor gebruikt. Uit de verklaring van [naam 5] blijkt echter niet dat deze stoornis eiseres in algemene zin belemmert, of heeft belemmerd in het afleggen van verklaringen.
5.4
Voorgaande betekent dat eiseres aan haar verklaring kan worden gehouden. De rechtbank kent daarbij mede gewicht toe aan de omstandigheid dat [naam 1] de verklaring van eiseres op 14 november 2018 heeft bevestigd. Verweerder heeft dan ook op grond van die verklaring kunnen vaststellen dat eiseres sinds 2011 haar hoofdverblijf heeft bij [naam 1] . Uit de verklaring van eiseres blijkt dat zij al sinds 2011 de was en de strijk voor haarzelf en [naam 1] verzorgt en dat zij de woning in Nederland en de (vakantie)woning in Zwitserland schoonmaakt. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt daarnaast dat eiseres en hij 5 à 6 keer per jaar samen naar Zwitserland gaan. Hiermee is eveneens voldaan aan het zorgcriterium. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat vanaf maart 2011 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [naam 1] .
5.5
Onder verwijzing naar de brief van 25 januari 2016 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de terugvordering beperkt moet worden. Eiseres doet hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 31 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4351). Hiervan is in dit geval geen sprake. De rechtbank wijst in dit kader op het onder 1.1 tot en met 1.9 geschetste procesverloop. Eiseres wist dat er onduidelijkheid bestond over haar woon- en leefsituatie en verweerder heeft eiseres verschillende keren verzocht inlichtingen te verstrekken. Uit de verklaringen van eiseres en [naam 1] blijkt dat eiseres verweerder in de periode van maart 2011 tot en met november 2018 niet volledig heeft ingelicht over haar woonsituatie. Eiseres kan reeds hierom geen beroep doen op het vertrouwensbeginsel.
5.6
Voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres en [naam 1] in de periode van maart 2011 tot en met november 2018 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en dat eiseres in die periode recht had op een ouderdomspensioen volgens de gehuwdennorm. Verweerder was daarom gehouden het recht op ouderdomspensioen van eiseres te herzien en het ten onrechte verstrekte ouderdomspensioen terug te vorderen. Van dringende redenen om (geheel of gedeeltelijk) van herziening en/of terugvordering af te zien, is niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 maart 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Wettelijk kader

Algemene Ouderdomswet
Artikel 1
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 17
1. Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Artikel 17a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.