Wettelijk kader
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
1. Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Besluit van 15 oktober 2014, houdende regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1,vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet (Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW)
Artikel 2. Geen hoofdverblijf in dezelfde woning voor het voeren van een gezamenlijke huishouding
1. Een pensioengerechtigde die met een andere pensioengerechtigde of met een andere ongehuwde meerderjarige persoon, anders dan een bloedverwant in de eerste graad, zijn hoofdverblijf heeft in een woning wordt voor de toepassing van artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet in ieder geval geacht niet met die pensioengerechtigde of die persoon zijn hoofdverblijf in die woning te hebben als ieder van hen:
a. een op zijn naam staande woning in eigendom heeft, een op zijn naam staande woning huurt of een op zijn naam staande woning heeft op basis van een recht van vruchtgebruik, een recht van gebruik of een recht van bewoning;
b. de woning, bedoeld in onderdeel a, vrij ter beschikking heeft;
c. volledig de kosten en lasten van de woning draagt; en
d. staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland op het adres van de op zijn naam staande woning, bedoeld in onderdeel a.
2. Onder vrij ter beschikking hebben als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan dat de woning niet:
a. wordt bewoond, noch dat daarin feitelijk verblijf wordt gehouden, door een ander dan de pensioengerechtigde of de persoon, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de minderjarige eigen, aangehuwde en pleegkinderen van die pensioengerechtigde of persoon, noch dat op het adres van de woning in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland, met uitzondering van de minderjarige eigen, aangehuwde en pleegkinderen van die pensioengerechtigde of persoon, andere personen staan ingeschreven;
b. geheel of gedeeltelijk is verhuurd of onderverhuurd;
c. is belast met een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik; en
d. is afgesloten van een of meer nutsvoorzieningen.
3. Onder de kosten en lasten van de woning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in ieder geval verstaan:
a. in geval van eigendom de maandelijkse rente en aflossing van een hypotheek of lening, verminderd met de teruggave inkomstenbelasting als gevolg van de fiscale aftrek van hypotheekrente en kosten;
b. in geval van huur de kale huurprijs per maand, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag, na aftrek van de huurtoeslag, bedoeld in artikel 1,onderdeel e, van de Wet op de huurtoeslag;
c. in geval van huur van een woonwagen of woonschip de kale huurprijs van de woonwagen of het woonschip plus het bedrag dat verschuldigd is voor het gebruik van de standplaats of de ligplaats.
d. de maandelijkse servicekosten, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag;
e. de door appartementseigenaars periodiek aan de vereniging van eigenaars verschuldigde bijdragen;
f. de door gemeenten geheven onroerende-zaakbelastingen en
g. de kosten per maand van de nutsvoorzieningen.