Op 25 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, beroep heeft ingesteld tegen een crisismaatregel die door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd. De crisismaatregel was genomen op 22 januari 2020, na een onderzoek door psychiater drs. C. Van Tuijl, die oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel als gevolg van een psychische stoornis. Verzoekster was eerder op 21 januari 2020 onderzocht door psychiater drs. F.C. Karayalcin, die geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel constateerde. Verzoekster heeft in haar beroep verschillende gronden aangevoerd, waaronder het niet horen door de burgemeester en het ontbreken van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet is gehoord door de burgemeester, maar oordeelde dat de burgemeester voldoende inspanningen heeft geleverd om haar te horen, gezien de spoedeisendheid van de situatie. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het niet verstrekken van een afschrift van de beschikking aan verzoekster niet leidde tot onrechtmatigheid van de crisismaatregel, aangezien haar advocaat deze stukken wel had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester op basis van de medische verklaring van drs. Van Tuijl mocht concluderen dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de crisismaatregel gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bepaalde dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.