ECLI:NL:RBROT:2020:2070

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
C/10/590524 / FA RK 20-542
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 25 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, beroep heeft ingesteld tegen een crisismaatregel die door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd. De crisismaatregel was genomen op 22 januari 2020, na een onderzoek door psychiater drs. C. Van Tuijl, die oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel als gevolg van een psychische stoornis. Verzoekster was eerder op 21 januari 2020 onderzocht door psychiater drs. F.C. Karayalcin, die geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel constateerde. Verzoekster heeft in haar beroep verschillende gronden aangevoerd, waaronder het niet horen door de burgemeester en het ontbreken van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet is gehoord door de burgemeester, maar oordeelde dat de burgemeester voldoende inspanningen heeft geleverd om haar te horen, gezien de spoedeisendheid van de situatie. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het niet verstrekken van een afschrift van de beschikking aan verzoekster niet leidde tot onrechtmatigheid van de crisismaatregel, aangezien haar advocaat deze stukken wel had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester op basis van de medische verklaring van drs. Van Tuijl mocht concluderen dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de crisismaatregel gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bepaalde dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/590524 / FA RK 20-542
Beschikking van 25 februari 2020 naar aanleiding van het beroep tegen een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz), tegen een crisismaatregel,
ten aanzien van:
[verzoekster], hierna te noemen verzoekster,
geboren op [geboortdatum verzoekster] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
advocaat mr. S.E.M. Hooijman te Rotterdam,
t e g e n
de burgemeester van gemeente Rotterdam, A. Aboutaleb,
hierna te noemen de burgemeester.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 29 januari 2020. Dit verzoekschrift heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de door de burgemeester op 22 januari 2020 jegens haar opgelegde crisismaatregel. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de beschikking van de burgemeester van 22 januari 2020;
  • de medische verklaring, opgesteld door drs. F.C. Karayalcin, psychiater, van 21 januari 2020.
- het proces-verbaal van 6 februari 2020.
1.2.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer op 10 februari 2020. Bij die behandeling waren aanwezig:
  • de hierboven genoemde advocaat;
  • mr. L.A. Bouter en mr. V.E. van Dijk, beiden procesvertegenwoordiger namens de burgemeester van de gemeente Rotterdam (hierna ook te noemen: de burgemeester);
  • [naam 1] , hoofdbehandelaar en [naam 2] , psycholoog, beiden verbonden aan Het Meldpunt Zwanger & Verslaafd van Antes, locatie Bouman te Rotterdam.
1.3.
De rechtbank heeft verzoekster tweemaal in de gelegenheid gesteld haar mening over het verzoek kenbaar te maken. Hiervan heeft zij geen gebruik gemaakt ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen.
1.3.1.
De rechtbank heeft, anders dan door de advocaat bepleit, aanleiding gezien om de zorgaanbieder aanwezig te laten zijn bij de mondelinge behandeling van het beroepsschrift. De rechtbank overweegt in dit verband dat in artikel 6:1 lid 6 Wvggz, dat in artikel 7:6 lid 2 Wvggz in het kader van een beroep tegen een crisismaatregel van overeenkomstige toepassing is verklaard, is bepaald welke personen door de rechtbank verplicht kunnen worden te verschijnen en dat hiertoe ook de zorgaanbieder behoort. Verder is artikel 6:1 lid 10 Wvggz weliswaar niet expliciet van toepassing verklaard, maar de rechtbank is van oordeel dat uit de totstandkoming en het systeem van de wet kan worden afgeleid dat de wetgever bedoeld heeft de verzoekprocedure van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) een aanvullende rol te laten vervullen in alle Wvggz-procedures, dus ook in beroepsprocedures tegen een crisismaatregel
.De zorgaanbieder beschikt over informatie omtrent de betrokkene die naar alle waarschijnlijkheid relevant is. De rol van de zorgaanbieder kan derhalve ook worden gezien als die van informant op grond van artikel 800 lid 2 Rv.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 21 januari 2020 om 20:45 uur is verzoekster onderzocht door een onafhankelijk psychiater, drs. F.C. Karayalcin. De bevindingen van de psychiater zijn neergelegd in een medische verklaring, waarin is opgenomen dat geen sprake is van een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel in de zin artikel 7:11 lid 1 sub b Wvggz.
2.2.
Op 22 januari 2020 is betrokkene opnieuw onderzocht door een onafhankelijk psychiater, drs. C. Van Tuijl. Deze psychiater oordeelde dat sprake is van een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, en van een ernstig vermoeden dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis. Er was sprake van verzet en volgens de psychiater kon het ernstig nadeel worden weggenomen door de crisismaatregel. De crisissituatie was dermate ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht.
2.3.
De burgemeester heeft op grond van die laatste medische verklaring op 22 januari 2020 een crisismaatregel genomen ten aanzien van verzoekster op grond van artikel 7:1 lid 1 Wvggz (hierna: de crisismaatregel).
2.4.
Tegen de door de burgemeester genomen crisismaatregel heeft verzoekster op 29 januari 2020 beroep ingesteld.

3.De beoordeling

3.1.
Gelet op artikel 7:6 lid 1 Wvggz kan verzoekster door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen, bij de rechter beroep instellen tegen de crisismaatregel.
3.2.
Verzoekster heeft binnen voornoemde termijn de rechtbank verzocht te bepalen dat de genomen crisismaatregel jegens haar onrechtmatig is. Het beroep van verzoekster is gebaseerd op een viertal gronden. Volgens verzoekster is sprake van een onrechtmatige crisismaatregel omdat zij niet is gehoord door de burgemeester, zij geen afschrift van de beschikking heeft ontvangen, geen sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en de crisissituatie niet dermate ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht.
3.3.
Beoordeling ten aanzien van de beroepsgrond – het niet horen van betrokkene
3.3.1.
Door en namens betrokkene is aangevoerd dat de burgemeester, ingevolge artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz, zo mogelijk de betrokkene in de gelegenheid dient te stellen om te worden gehoord. Verzoekster is niet gehoord door de burgemeester. De burgemeester had meer moeite moeten doen om haar te horen vanwege de omstandigheid dat er op 21 januari 2020 nog geen sprake was van een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. De burgemeester diende daarvan op de hoogte te zijn.
3.3.2.
Vaststaat dat verzoekster niet is gehoord door de burgemeester. Uit de beschikking blijkt dat er meerdere pogingen zijn ondernomen om verzoekster te horen. Namens de burgemeester is ter zitting verklaard dat hij overeenkomstig de wet, zo mogelijk, betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld om gehoord te worden. Zo is er telefonisch geprobeerd om in contact te komen met verzoekster. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester betrokkene voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Er is geen bijzondere reden op grond waarvan de burgemeester meer moeite had moeten doen dan de wet voorschrijft. Mede gelet op het spoedeisende karakter van de procedure kan van de burgemeester niet worden gevergd dat hij steeds in Khonraad (het digitale systeem dat bij deze procedure wordt gebruikt) nader onderzoek doet naar eerdere stukken met betrekking tot een betrokkene wanneer de medische verklaring daartoe geen aanleiding geeft.
3.4.
Beoordeling ten aanzien de beroepsgrond - het niet afgeven van een afschrift van de crisismaatregel
3.4.1.
Door en namens betrokkene is aangevoerd dat de burgemeester heeft nagelaten verzoekster onverwijld een afschrift van de beschikking te sturen, waartoe hij ingevolge artikel 7:2 lid 2 Wvggz verplicht is. Dit is onrechtmatig nu daarin de beroepsclausule is opgenomen.
3.4.2.
De rechtbank dient te beoordelen of het niet afgeven van een afschrift van de crisismaatregel aan verzoekster tot onrechtmatigheid van de crisismaatregel zelf leidt. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene deze stukken zelf ook behoort te ontvangen, mede omdat de beroepsmogelijkheid hierin wordt vermeld, maar dat het niet verstrekken van dit stuk niet leidt tot onrechtmatigheid van de genomen crisismaatregel. In het onderhavige geval heeft de advocaat van verzoekster deze stukken wel ontvangen en heeft verzoekster blijkens deze procedure invulling kunnen geven aan haar recht op beroep.
3.5.
Beoordeling ten aanzien van de beroepsgrond - het ontbreken van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel
3.6.
Gelet op artikel 7:1 lid 1 Wvggz kan de burgemeester ten aanzien van een persoon die zich in zijn gemeente bevindt een crisismaatregel nemen, indien:
er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is;
er een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van een persoon als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend ernstig nadeel veroorzaakt;
met de crisismaatregel het ernstig nadeel kan worden weggenomen;
de crisissituatie dermate ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht;
er verzet is als bedoeld in artikel 1:4 tegen zorg.
3.6.1.
Verzoekster voert aan dat de crisismaatregel onrechtmatig is doordat het ernstig nadeel ontbrak, waarbij zij verwijst naar de medische verklaring van 21 januari 2020. Ter zitting vult de advocaat aan dat de psychiater die deze medische verklaring heeft opgesteld op de zitting van 27 januari 2020 (in het kader van een tegelijkertijd lopende procedure ter verkrijging van een voorlopige machtiging krachtens de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz)) telefonisch zou hebben aangevuld dat er geen sprake is van een stoornis in de zin van de Wet Bopz en daarmee evenmin in het kader van de Wvggz.
3.6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester mocht vertrouwen op de deskundigheid en de medische verklaring van drs. van Tuijl waarin gemotiveerd is opgenomen dat van ernstig nadeel en een stoornis in de zin van de Wvggz sprake was. In rechtsoverweging 3.4.2 is reeds vastgesteld dat de burgemeester onder de gegeven omstandigheden geen nader onderzoek behoefde te doen naar eventuele eerdere of andersluidende medische verklaringen.
3.7.
Beoordeling ten aanzien van de beroepsgrond – détournement de pouvoir
3.7.1.
Verzoekster voert aan dat niet is voldaan aan het in artikel 7:1 lid d Wvggz bepaalde nu het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel niet dermate ernstig was dat een procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Uit de medische verklaring kan immers worden opgemaakt dat de crisismaatregel enkel is afgegeven met als doel betrokkene te kunnen opnemen in de instelling in afwachting van de zitting inzake het verzoek tot een voorlopige machtiging op grond van artikel 2 Wet Bopz. De advocaat verklaart ter zitting dat in de medische verklaring ook stond vermeld dat er reeds een zitting was gepland.
3.7.2.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen strijd is met artikel 7:1 lid d Wvggz. Weliswaar is de aanwezigheid van betrokkene op de zitting op 27 januari 2020 een mogelijk bijkomend gevolg van de afgegeven crisismaatregel, maar uit de medische verklaring blijkt niet dat dit het doel is geweest van de afgegeven crisismaatregel. Uit de medische verklaring blijkt immers juist dat het doel van de crisismaatregel het wegnemen van het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel was. De burgemeester mocht bij de afgifte van de crisismaatregel op deze bevindingen van de psychiater vertrouwen, temeer nu uit deze medische verklaring blijkt dat de psychiater bij zijn conclusie rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat er al een procedure voor een voorlopige machtiging in gang was gezet.
3.8.
Conclusie
3.8.1.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de beroepsgronden niet tot een geslaagd beroep leiden. De burgemeester is er dan ook terecht vanuit gegaan dat op 22 januari 2020 sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en een ernstig vermoeden dat dit nadeel werd veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis van betrokkene, dat het ernstig nadeel enkel door een crisismaatregel kon worden weggenomen en dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht.
3.8.2.
Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
3.9.
Proceskosten
3.9.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 22 januari 2020 ongegrond;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is op 25 februari 2020 gegeven door mr. B. Oonincx, voorzitter, en mr. B.E. Dijkers, en mr. L.M. Coenraad, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Veldthuis, griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.