ECLI:NL:RBROT:2020:1985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
C/10/587933 / JE RK 19-3775, C/10/575179 / JE RK 19-1713, C/10/581331 / JE RK 19-2739 en C/10/591586
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor minderjarigen na onveilige opvoedsituatie

Op 6 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De rechtbank oordeelde dat de ouders niet in staat zijn gebleken om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te dragen. De kinderen zijn al geruime tijd ondergebracht bij pleegouders en maken een positieve ontwikkeling door. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, vanwege hun persoonlijke problematiek, niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de kinderen. Daarnaast zijn de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling, vervanging van de GI en wijziging van de bezoekregeling afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit en voorspelbaarheid in de opvoedsituatie van de kinderen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Zaakgegevens: C/10/587933 / JE RK 19-3775, C/10/575179 / JE RK 19-1713, C/10/581331 / JE RK 19-2739 en C/10/591586 / JE RK 20-463
datum uitspraak: 6 maart 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing
beschikking vervanging gecertificeerde instelling
beschikking wijziging bezoekregeling
in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam (C/10/587933 / JE RK 19-3775),
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam (C/10/575179 / JE RK 19-1713),
en
[naam moeder] en [naam (stief)vader] ,
hierna te noemen de ouders, wonende te [woonplaats] (C/10/581331 / JE RK 19-2739 en C/10/591586 / JE RK 20-463)
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] ,

[naam (stief)vader] ,

hierna te noemen de (stief)vader, wonende te [woonplaats] ,

[naam pleegvader 1] en [naam pleegmoeder 1] ,

hierna te noemen de pleegouders van [voornaam minderjarige 1] , wonende te [woonplaats] ,

[naam pleegvader 2] en [naam pleegmoeder 2] ,

hierna te noemen de pleegouders van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 23 december 2019 (zaaknummers C/10/575179 / JE RK 19-1713 en C/10/581331 / JE RK 19-2739) en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 13 december 2019, ingekomen bij de griffie op 16 december 2019 (zaaknummer C/10/587933 / JE RK 19-3775),
- de brief van de GI van 6 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 10 februari 2020,
- de brief van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming &
Reclassering van 11 februari 2020,
- de fax met bijlagen van mr. G.H. Amstelveen van 13 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 14 februari 2020,
- de fax van de GI van 13 februari 2020,
- het verzoekschrift met bijlagen van mr. G.H. Amstelveen van 17 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 17 februari 2020 (zaaknummer C/10/591586 / JE RK 20-463).
Op 18 februari 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. G.H. Amstelveen, advocaat te Capelle aan den IJssel,
- de pleegmoeder (grootmoeder moederszijde) van [voornaam minderjarige 1] ,
- de pleegmoeder van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] ,
- de tante (moederszijde), mw. [naam tante] , als informant,
- mw. [naam 1] en mw. [naam 2] , beiden werkzaam bij Enver pleegzorg en mw. [naam 3]
, werkzaam als gedragsdeskundige bij de GI, als informant.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de pleegvader van [voornaam minderjarige 1] ,
- de pleegvader van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder. Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verblijven bij hun pleegouders.
Bij beschikking van 23 december 2019 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengd tot 19 maart 2020. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 19 maart 2020. De behandeling is voor het overig verzochte aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

De verzoeken

C/10/587933 / JE RK 19-3775 - beëindiging van het ouderlijk gezagDe Raad heeft verzocht het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 1] en van de ouders over [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te benoemen.
C/10/575179 / JE RK 19-1713 - verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te verlengen voor de duur van twaalf maanden. De GI heeft tevens verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van twaalf maanden. Thans resteert de periode tot 19 juli 2020.
C/10/581331 / JE RK 19-2739 - vervanging van de GI
De ouders hebben verzocht om de GI te vervangen door een andere gecertificeerde instelling.
C/10/591586 / JE RK 20-463 - wijziging van de bezoekregeling
De ouders hebben voorts verzocht de huidige bezoekregeling uit te breiden, in die zin dat de ouders en de kinderen éénmaal per vier weken omgang met elkaar hebben en de duur van het bezoek wordt verlengd van 45 minuten naar twee uur waarbij de bezoekregeling verder wordt uitgebreid.

De standpunten

Met betrekking tot beëindiging van het ouderlijk gezag en verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
Het standpunt van de Raad
De Raad heeft ter zitting verwezen naar het verzoek, waarin - kort gezegd - is opgenomen dat de aanvaardbare termijn geheel is verstreken. Terugplaatsing bij de ouders is daarom, en vanwege de onduidelijkheden over de opvoedingsmogelijkheden van de ouders, niet aan de orde. De Raad verzoekt daarom om beëindiging van het gezag van ouders. De voogdij dient te worden belegd bij de GI, in het kader van de continuïteit voor de kinderen en omdat geen andere gecertificeerde instelling zich bereid heeft verklaard de voogdij uit te voeren.
Het standpunt van de GI
De GI steunt het verzoek van de Raad om het gezag te beëindigen. De aanvaardbare termijn is verstreken en terugplaatsing bij ouders is geen optie meer. Indien het verzoek om het gezag te beëindigen wordt afgewezen dienen de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te worden verlengd. De kinderen hebben hun draai gevonden in de pleeggezinnen en het is niet in hun belang hen opnieuw over te plaatsen.
De standpunten van de informanten
Mevrouw [naam 2] is van mening dat het perspectief van [voornaam minderjarige 1] niet meer bij de ouders ligt. Zijn band met de ouders blijft uiteraard een belangrijk aandachtspunt.
Mevrouw [naam 1] heeft opgemerkt dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hun draai beginnen te vinden in het pleeggezin. Zij vragen inmiddels emotionele steun bij de pleegouders, waarmee zij laten zien dat zij aan de pleegouders gewend zijn geraakt.
De tante heeft aangegeven dat zij inmiddels positief gescreend is door pleegzorg en dat [voornaam minderjarige 1] tot zijn achttiende jaar bij haar kan wonen.
De pleegmoeder van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] heeft aangegeven dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] tot hun achttiende jaar bij de pleegouders kunnen blijven wonen.
Het standpunt van de ouders
Mr. Amstelveen heeft ter zitting de standpunten van de ouders toegelicht aan de hand van een pleitnotitie. De ouders menen - kort gezegd - dat het verzoek tot gezagsbeëindiging dient te worden afgewezen. Daartoe voeren zij, onder verwijzing naar rechtspraak van onder meer het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan dat de GI onvoldoende inspanningen heeft verricht om tot terugplaatsing van de kinderen te komen. Onder deze omstandigheden kan niet zonder meer geoordeeld worden dat de aanvaardbare termijn is overschreden, en dat daarom het gezag beëindigd dient te worden. Er dient alsnog nader onderzoek plaats te vinden naar de opvoedingsvaardigheden van de ouders om te bezien of terugplaatsing nog tot de mogelijkheden behoort. Zonder dat dit onderzoek is gedaan is het verzoek tot gezagsbeëindiging voorbarig. De ouders hebben zich niet verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij zijn het echter niet eens met de huidige netwerkplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en het verblijf van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in het bestandspleeggezin. Zij geven er de voorkeur aan dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in het netwerk worden geplaatst.
Met betrekking tot vervanging van de GI
Het standpunt van de ouders
De ouders handhaven hun verzoek. Zij betreuren het dat een overdracht naar het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op dit moment niet mogelijk is. De samenwerking met de GI verloopt al drie jaar stroef. De ouders zijn het vertrouwen in de GI kwijt en zij verwachten niet dat de verstandhouding met de komst van de nieuwe jeugdbeschermers zal verbeteren. Er is bij de ouders sprake van een diepgeworteld wantrouwen richting de GI. Daarom is een nieuwe start nodig. De ouders zijn bereid naar een andere regio te verhuizen, indien dat een overdracht kan bewerkstelligen.
Het standpunt van de Raad
De Raad begrijpt dat het wantrouwen van de ouders naar de GI groot is door alles wat er in het verleden is gebeurd, maar ziet geen mogelijkheid dat een andere gecertificeerde instelling de ondertoezichtstelling (of het gezag) uitvoert, nu het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering hebben laten weten dat zij daartoe niet in staat zijn. De Raad hoopt dat de betrokkenheid van de nieuwe jeugdbeschermers de relatie weer wat verbetert.
Het standpunt van de GI
Nu het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering niet in staat zijn om de ondertoezichtstelling over te nemen of de voogdij uit te voeren, moet deze bij de GI blijven (of komen te) liggen. De GI is daar ook toe bereid. De huidige jeugdbeschermer zal het contact met de ouders blijven voortzetten en daarnaast zal een tweede jeugdbeschermer worden benoemd. Na een periode van een half jaar kan worden bezien of het vertrouwen van de ouders in de GI is hersteld of dat overdracht naar een andere gecertificeerde instelling dan alsnog mogelijk is.
Met betrekking tot wijziging van de bezoekregeling
Het standpunt van de ouders
De ouders handhaven hun verzoek, dat er kort gezegd op neerkomt dat de huidige bezoekregeling te beperkt is en dat het in het kader van het contactherstel en de hechtingsrelatie van belang is om de regeling uit te breiden tot elke vier weken twee uur en daarna verder uit te breiden.
Het standpunt van de Raad
De Raad vindt het van belang dat het contact tussen de kinderen en de ouders wordt uitgebreid. Daarnaast is het van belang dat er geïnvesteerd wordt in de relatie tussen de ouders en de GI, zodat de samenwerking soepeler verloopt. De Raad benadrukt dat het in het belang van een jong kind is om contact te blijven houden met de niet verzorgende ouders. Contact met personen die eerder voor het kind zorgden kunnen bijdragen aan de stabiliteit van gehechtheidsrelaties en het bredere gehechtheidsnetwerk van een kind.
Het standpunt van de GI
Alvorens er een uitbreiding van de bezoekregeling tot stand kan komen dient er verbetering te komen in de interactie tussen de ouders en de kinderen. Aan de ouders zijn randvoorwaarden gesteld om tot een uitbreiding te kunnen komen. De ouders moeten onder meer open staan voor feedback en verbetering laten zien in de interactie met de kinderen. Vervolgens zal worden bezien of de frequentie en de duur van de bezoeken kunnen worden uitgebreid. Daarbij dient het belang van de kinderen in aanmerking te worden genomen en het tempo van de kinderen leidend te zijn. Nu wordt eerst nog een extra contactmoment voor de moeder en [voornaam minderjarige 1] ingepland. In het kader van de VIB worden de moeder en [voornaam minderjarige 1] één keer in de zes weken samen geobserveerd, zodat er samen met de reguliere omgangsmomenten iedere drie weken omgang is tussen de moeder en [voornaam minderjarige 1]

De beoordeling

Met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag, de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag waar hij verder zal opgroeien. Het is afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van een kind wat een redelijke termijn is. In ieder geval sluit een jaarlijkse verlenging van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij jongere kinderen daar niet bij aan en is voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] de nodige ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. [voornaam minderjarige 1] is niet alleen getuige en slachtoffer geweest van huiselijk geweld tegen de moeder en hemzelf door zijn vader, maar hij is ook slachtoffer geweest van mishandeling door de moeder. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zijn na de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in verband met de mishandeling door de moeder ook uit huis geplaatst. Beiden zijn ook getuige geweest van spanningen en geweld in de thuissituatie. De kinderen laten gedrag zien dat past bij traumatisering en onveilige hechting. Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de (stief)vader. De stiefvader heeft nog steeds het advies om zich te laten behandelen voor zijn narcistische stoornis niet opgevolgd.
De ouders zijn vanwege hun persoonlijke problematiek niet in staat gebleken de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn te dragen. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verblijven al geruime tijd in een pleeggezin. Zij zijn daar gehecht en maken een positieve ontwikkeling door. [voornaam minderjarige 1] verblijft bij zijn grootouders waar het goed met hem gaat. Hij wordt binnenkort overgeplaatst naar de tante, die sinds zijn uithuisplaatsing bij zijn opvoeding is betrokken. Het is belangrijk dat de kinderen verder kunnen opgroeien in een stabiele en voorspelbare opvoedsituatie. Het is voor alle betrokkenen, maar vooral voor [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] van belang dat duidelijk is dat zij bij hun pleegouders kunnen en mogen blijven wonen.
De jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn belastend voor [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] en zorgen voor onrust. Het belang van de kinderen om duidelijkheid over bij wie zij zullen opgroeien, weegt zwaarder dan het belang van de ouders om weer voor de kinderen te zorgen of beslissingen over hen te nemen.
De rechtbank is naar aanleiding van de verwijzing van de ouders naar jurisprudentie van het EHRM en de rechtbank Amsterdam van oordeel dat voldoende inspanningen zijn verricht om terugplaatsing mogelijk te maken. De rechtbank vindt ter onderbouwing van dit standpunt voldoende steun in bestendige jurisprudentie betreffende gezagsbeëindiging na het verstrijken van de aanvaardbare termijn. Alhoewel het ongelukkig is dat het door de Raad nodig geachte onderzoek door het KSCD uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, heeft de GI wel, zodra dat na de detentie van de ouders mogelijk was, begeleide omgang gefaciliteerd, waarbij de draagkracht van de kinderen leidend is geweest voor de frequentie ervan. Dat het onderzoek door het KSCD pas in een laat stadium is aangevraagd is naar het oordeel van de rechtbank overigens grotendeels te wijten aan de ouders, die meerdere keren niet akkoord gingen met de vraagstelling.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, van het BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over hen te benoemen.
De rechtbank zal ondanks dat de ouders hun vertrouwen in de GI hebben verloren, de GI, die zich hiertoe bereid heeft verklaard, met de voogdij over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] belasten, nu er geen andere gecertificeerde instelling bereid is de voogdij uit te voeren en het gelet op het moeizame contact tussen de ouders en de pleeggezinnen nodig is dat een neutrale instantie de voogdij uitvoert.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de moeder (ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ) en de vader (ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ) als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording van het gevoerde bewind aan hun opvolgers in dat bewind, ervan uitgaande dat de moeder het bewind voerde over het vermogen van [voornaam minderjarige 1] en de ouders gezamenlijk het bewind voerden over het vermogen van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] .
De rechtbank merkt nog op dat de ouders altijd een belangrijke rol zullen blijven spelen in het leven van de kinderen en dat een beëindiging van het gezag dit niet anders maakt en zij hun rol als ouders op afstand kunnen blijven vervullen. Een band met de ouders blijft in het belang van de kinderen.
Aangezien de rechtbank het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige 1] en het gezag van de ouders over [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zal beëindigen, zal de rechtbank het verzoek inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afwijzen nu verlenging van deze maatregelen niet meer aan de orde is.
Met betrekking tot vervanging van de GI
Ingevolge artikel 1:259 van het BW kan de rechtbank een gecertificeerde instelling die het toezicht heeft vervangen door een andere gecertificeerde instelling. Hiertoe gaat de rechtbank in beginsel over wanneer de verhoudingen tussen de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert, en de betrokkenen zodanig slecht zijn dat het belang van het kind vereist dat een andere gecertificeerde instelling met de uitvoering wordt belast. Nu de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd wordt om die reden het verzoek afgewezen.
Wat betreft de uitvoering van de voogdij heeft de GI ter zitting toegezegd dat na een half jaar zal worden bezien of deze alsnog kan worden overgedragen naar een andere gecertificeerde instelling, zoals het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
Met betrekking tot wijziging van de bezoekregeling
De rechtbank is met de ouders en de GI van oordeel dat het in het belang van de kinderen is als zij een goede relatie met hun ouders kunnen opbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is de bezoekfrequentie die de GI op dit moment passend vindt (eenmaal in de zes weken 45 minuten en daarnaast voor [voornaam minderjarige 1] eenmaal in de zes weken een VIB met de moeder), op dit moment het meest in het belang van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Met de GI is de rechtbank van oordeel dat het tempo van de kinderen leidend moet zijn bij het uitbreiden van de frequentie en omvang van de contacten met de ouders. De GI heeft ter zitting aangegeven dat het de bedoeling is dat de contacten worden uitgebreid. De rechtbank vertrouwt er daarom op dat de GI de komende periode de contacten zal uitbreiden wanneer het belang van de kinderen dat toelaat. Het verzoek wordt gelet op het voorgaande afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , Kaapverdië, over [voornaam minderjarige 1] ;
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] voornoemd en [naam (stief)vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] , over [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te Rotterdam;
veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige 1] ;
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ;
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing;
wijst af het verzoek tot vervanging van de GI;
wijst af het verzoek tot wijziging van de bezoekregeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. A.C. Enkelaar en W.J. Loorbach, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.