21.3.De inhoudelijke grieven van eisers ten aanzien van de toegepaste vrijstellingen richten zich met name op het aanbod door een provider aan de bewoners van appartementen van minimaal negen deelauto’s en de gelijktijdige toepassing van de korting wegens het MaaS-abonnement.
De rechtbank stelt daarover vast dat de deelauto’s die op daartoe geoormerkte deelauto-parkeerplaatsen beschikbaar worden gesteld, niet dezelfde auto’s zijn als die auto’s die onderdeel uitmaken van het MaaS-abonnement. Indien dat wel het geval zou zijn, zouden eisers gelijk hebben dat de korting dubbel wordt gerekend.
Blijkens de beleidsregeling mogen de (negen) deelauto’s worden geplaatst in een nabijgelegen parkeervoorziening op geoormerkte deelauto-parkeerplaatsen. De deelauto’s die deel uitmaken van een MaaS-abonnement zijn daarentegen deelauto’s die elders op geoormerkte parkeerplaatsen aanwezig zijn. Deze deelauto’s staan doorgaans op het maaiveld geparkeerd op daartoe aangewezen deelauto-parkeerplaatsen.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat MaaS ruimer is dan enkel het aanbieden van deelauto’s. Het vormt daarom een aparte categorie waarvoor verweerder niet ten onrechte eveneens vrijstelling heeft verleend. MaaS betreft immers een abonnement waarbij de gebruiker afhankelijk van de reisbehoefte bepaalt welke transportmiddelen gebruikt worden. Het gaat in dat kader ook om een trein-, bus-, tram- en metrokaart, een abonnement op OV-fietsen en deelauto’s (van verschillende typen) en zelfs elektrische scooters en bakfietsen. Dit alles wordt gecombineerd in een mobiele applicatie waarmee de gebruiker te allen tijde het benodigde vervoer kan regelen en de optimale transportmethoden kan (laten) bepalen.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder er redelijkerwijs op kan vertrouwen dat MaaS een toekomstbestendig concept is. Het gebruik van de elementen waaruit MaaS bestaat neemt alleen maar toe, zie onder meer het gebruik van elektrische Felyx-scooters en swapfietsen. Nu voorts geldt dat bewoners en gebruikers van ontwikkelingen waarvoor geheel of gedeeltelijk een vrijstelling van de parkeereis is verleend op grond van artikel 7 van de beleidsregeling geen aanspraak meer kunnen maken op een parkeervergunning, ligt autobezit bij de bewoners van de woontoren minder voor de hand.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in beginsel in redelijkheid tevens gebruik heeft kunnen maken van de in de beleidsregeling geboden mogelijkheid om vrijstellingen te verlenen voor zowel het aanbod door een provider aan de bewoners van appartementen van minimaal negen deelauto’s als de beschikbaarheid van het MaaS-abonnement.
Wat betreft de stelling van eisers in dit verband dat de beschikbaarheid van deelauto’s en het MaaS-abonnement niet gedurende 10 jaar zeker is gesteld, overweegt de rechtbank dat verweerder heeft besloten door middel van een herstelbesluit (het betreden besluit II) hieraan alsnog voorwaarden te verbinden waaruit volgt dat ingebruikname van de woningen is gekoppeld aan de aanwezigheid en instandhouding van het MaaS-abonnement en negen deelauto’s voor ten minste een periode van 10 jaar.
Parkeereis auto voor de niet-woonfuncties
22. In de beroepsgronden van eisers over de autoparkeerplaatsen voor de niet-woonfuncties heeft verweerder aanleiding gezien om in het bestreden besluit II de parkeereis auto’s voor niet-woonfuncties te bepalen op 47 (in plaats van op 0-120 zoals in het bestreden besluit).
Met toepassing van artikel 2.22, tweede lid van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 6:19, eerste lid van de Awb, heeft verweerder bij het bestreden besluit II drie nadere voorschriften en een nadere motivering aan de omgevingsvergunning verbonden.
Verweerder heeft zich ten aanzien van de parkeereis voor niet-woonfuncties bij het bestreden besluit II nader op het standpunt gesteld dat de daadwerkelijke vraag naar autoparkeerplaatsen per functie niet de hele dag hetzelfde is. Daarom wordt uitgegaan van dubbelgebruik van de aanwezige parkeervoorzieningen. Voorwaarde is wel dat de parkeervoorzieningen openbaar toegankelijk zijn zodat dubbelgebruik ook daadwerkelijk mogelijk is. De parkeereis van 120 wordt door dubbelgebruik op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, van de beleidsregeling gereduceerd naar 117 parkeerplaatsen.
Ten aanzien van deze 117 parkeerplaatsen heeft verweerder vervolgens artikel 6, derde lid, van de beleidsregeling toegepast en bijzondere vrijstelling van de parkeereis wegens de ligging van het bouwplan in de nabijheid van OV-stations (40%) en het MaaS-abonnement (20%) verleend. Hierdoor wordt de parkeereis van 120 gereduceerd tot 47
(117 - (46,8 + 23,4) = 46,8).
Verweerder heeft daarnaast aangegeven dat deze 47 parkeerplaatsen op basis van artikel 4, sub a, van de beleidsregeling structureel beschikbaar worden gesteld in een alternatieve parkeervoorziening binnen een loopafstand van 900 meter, zodat deze niet op eigen terrein beschikbaar hoeven te zijn. Om dit te borgen heeft verweerder in het bestreden besluit II voorschrift 1 opgenomen.
23. Subsidiair heeft verweerder aangegeven dat er sprake is van een bijzonder gemeentelijk belang. Met de uitvoering van deze ontwikkeling komt een einde aan de zeer langdurige leegstand en de slechte onderhoudsconditie van het Rijksmonument en wordt een goede herbestemming voor dit bijzondere gebouw gerealiseerd. Daarnaast streeft het gemeentelijk beleid ernaar om de gebruikers van niet-woonfuncties te laten kiezen voor een duurzame verplaatsing. Voor de werknemers betekent dit dat er geen parkeerplaatsen worden voorzien. Voor bezoekers van de niet-woonfuncties die toch met de auto willen komen, biedt de binnenstad meer dan voldoende parkeercapaciteit. Binnen een straal van 600 meter van het Postkantoor bevinden zich elf parkeergarages met een capaciteit van in totaal ca. 5.500 parkeerplaatsen (de stadsgarages Schouwburgplein (730) en Meent (548), Q Park de Bijenkorf (449), Koopgoot (435) en Weena (480) en Interparking WTC Beursplein (340), Kruiskade (269), Lijnbaan (540), Central Plaza (470), Markthal (1040) en Wijnstraat 78 (163). Verder beschikt de gemeente Rotterdam over P+R terreinen waar de auto tot 72 uur gratis geparkeerd kan worden en is er sprake van een centrumstedelijke ontwikkeling die zeer goed bereikbaar is via hoogwaardig OV (tram en metro) in de directe omgeving.
Daarnaast wijst verweerder erop dat het hotel gebruik gaat maken van valetparking. Dit houdt kortgezegd in dat de hotelgast, in plaats van zelf een parkeerplaats op te moeten zoeken, de auto voor de deur kan parkeren waarna een hotelmedewerker (‘valet’) de auto op een veilige plaats (parkeergarage) parkeert en doorgaans later de auto ook weer ophaalt voor de gast. Deze ontwikkeling sluit aan op het gemeentelijk beleid om de bestaande parkeercapaciteit beter te benutten en duurzamere verplaatsing te stimuleren.
Voor de beide functies (wonen en niet-wonen)
24. Op grond van de r.o. 21.3 (laatste alinea) en 22 (eerste alinea), waarin is overwogen dat verweerder zelf aanleiding heeft gezien voor wijziging van het bestreden besluit, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de zekerheid ten aanzien van de beschikbaarheid van deelauto’s en het MaaS-abonnement en op het vaststellen van het aantal auto-parkeerplaatsen bij niet-woonfuncties, niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. In zoverre moet het bestreden besluit worden vernietigd.
Inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit II
25. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II tevens de volgende nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
Voorschrift parkeren niet woonfunctie; hotel, restaurant en detailhandel functie
Nader voorschrift 1:
“Het aangevraagde gebruik van het postkantoor ten behoeve van hotel, restaurant en
detailhandel is slechts toegestaan als de vergunninghouder voor een periode van minimaal 10 jaar heeft geborgd dat 47 parkeerplaatsen beschikbaar zijn binnen een loopafstand genoemd in tabel 2.1 van de Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018.
Bij ingebruikname van het gebouw dient de aanwezigheid van ‘Mobility as a Service’ (MaaS), zoals voorzien in dit bouwplan, beschikbaar te zijn voor de toekomstige gebruikers. De aanwezigheid van de service MaaS blijft minimaal 10 jaar, na ingebruikname van het gebouw, beschikbaar voor de toekomstige gebruikers. Middels een daartoe gesloten contract met een provider wordt geborgd dat alle aangeboden MaaS-modaliteiten vierentwintig uur per dag, 365 dagen per week beschikbaar zijn en blijven. Voorafgaand aan de aanvang van voornoemd gebruik dient vergunninghouder (dan wel diens rechtsopvolger) het college daarvan schriftelijk in kennis te stellen.”
Voorschriften parkeren woonfunctie
Deelauto‘s
Nader voorschrift 2:
“Bij ingebruikname van de woningen in het gebouw dienen minimaal 9 deelauto’s, zoals
voorzien in dit bouwplan, beschikbaar te zijn voor de bewoners. De 9 deelauto’s dienen minimaal 10 jaar, na ingebruikname van het gebouw voor de woonfunctie, beschikbaar te blijven voor de bewoners. Middels een daartoe gesloten contract met een provider van
deelauto’s wordt geborgd dat alle 9 deelauto’s vierentwintig uur per dag, 365 dagen per week beschikbaar zijn en blijven. Voorafgaand aan de aanvang van voornoemd gebruik dient vergunninghouder (dan wel diens rechtsopvolger) het college daarvan schriftelijk in kennis te stellen.”
Mobility as a Service (MaaS)
Nader voorschrift 3:
“Bij ingebruikname van het gebouw dient de aanwezigheid van ‘Mobility as a Service’ (MaaS), zoals voorzien in dit bouwplan, beschikbaar te zijn voor de bewoners. De aanwezigheid van de service MaaS blijft minimaal 10 jaar, na ingebruikname van het gebouw voor de woonfunctie, beschikbaar voor de bewoners. Middels een daartoe gesloten contract met een provider wordt geborgd dat alle aangeboden MaaS-modaliteiten vierentwintig uur per dag, 365 dagen per week beschikbaar zijn en blijven. Voorafgaand aan de aanvang van voornoemd gebruik dient vergunninghouder (dan wel diens rechtsopvolger) het college daarvan schriftelijk in kennis te stellen.”
26. Eisers blijven ten aanzien van het bestreden besluit II bij hun standpunt dat MaaS op bestaande vervoersmogelijkheden ziet waarvoor al een forse korting is toegepast op de parkeereis. MaaS is meer van hetzelfde. Zo maakt MaaS kennelijk gebruik van het OV, dat hier op loopafstand aanwezig is, maar daarvoor is al een korting van 40% toegepast. Dat dat hier opnieuw gebeurt ten aanzien van de niet-woonfuncties is dan uiteraard evenzeer onterecht.
Afgezien daarvan is het voor de niet-woonfunctie nog vreemder dat MaaS wordt gehanteerd als argument om nog meer te korten, want het is niet goed voorstelbaar dat bezoekers van een restaurant of klanten van een winkel hun vervoer zullen laten regelen door de exploitant van het complex waarin de winkel, het restaurant of een andere commerciële ruimte is gevestigd. Het valt dan ook niet in te zien hoe het opleggen van de verplichting aan de vergunninghouder om MaaS beschikbaar te houden voor bezoekers van winkels, restaurants en andere commerciële ruimten een oplossing biedt voor parkeerproblemen, want die bezoekers zullen met eigen vervoer komen.
Verder komen de voorwaarden dat MaaS en ook deelauto’s beschikbaar moeten worden gehouden weliswaar tot op zekere hoogte tegemoet aan hun bezwaren dat die beschikbaarheid niet verzekerd is, maar eisers vragen zich af hoe die voorwaarden in de praktijk kunnen worden gehandhaafd. Wordt er ook na de ingebruikneming van het gebouw op toegezien dat aan die verplichting wordt voldaan en wat is de consequentie wanneer op enig moment blijkt dat daaraan niet wordt voldaan. Nu dit volstrekt onduidelijk blijft kunnen eisers zich evenmin in dit herstelbesluit vinden.
27. Ter zake van de stelling van eisers dat MaaS meer van hetzelfde is verwijst de rechtbank kortheidshalve naar r.o. 21.3. Daarin heeft de rechtbank reeds overwogen dat MaaS - anders dan eisers stellen – extra mogelijkheden en faciliteiten biedt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder door middel van het nadere voorschrift 1 voor een periode van minimaal 10 jaar heeft geborgd dat deze 47 parkeerplaatsen ten behoeve van de niet woonfunctie binnen loopafstand beschikbaar zullen zijn. Gelet hierop wordt aan de beleidsregeling voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de nadere voorschriften van het bestreden besluit II handhaafbaar zijn. Verweerder kan, na voltooiing en (jaren na) aanvang van het project, controleren of er voldoende parkeerplaatsen in de omgeving aanwezig zijn, door bijvoorbeeld de overeenkomsten die daarop zien op te vragen. Eveneens is het eenvoudig te controleren of MaaS aan de klanten en werknemers van de niet-woonfuncties wordt aangeboden. Sowieso heeft het hotel inzicht in welke gasten van MaaS gebruik maken dan wel zullen gaan maken. Het gebruik van MaaS is ook toepasbaar bij een restaurant en andere horeca. Ook klanten kunnen (al dan niet tegen betaling van een vergoeding) van diverse vormen van vervoer gebruik maken. De rechtbank acht het daarbij absoluut niet ondenkbaar dat vergunninghoudster het aanbieden van MaaS met de betrokken ondernemers afdoende kan afstemmen en coördineren. Mocht op enig moment echter blijken dat MaaS onvoldoende beschikbaar wordt gesteld, dan zal verweerder (in beginsel) handhavend dienen op te treden door bijvoorbeeld aan vergunninghoudster dan wel haar rechtsopvolger een last onder dwangsom op te leggen.
28. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit II de in de r.o. 21.3 en 22 vastgestelde gebreken van het bestreden besluit ten aanzien van het (auto) parkeren in voldoende mate heeft hersteld. De beroepen tegen het bestreden besluit II zijn ongegrond.
Fiets (wonen en niet-wonen)
29. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de parkeereis fietsen bestaat uit 90 plaatsen ten behoeve van het hotel (224 kamers), 23 plaatsen ten behoeve van de winkels (854 m2), 130 plaatsen ten behoeve van restaurants (722 m2) en 610 stallingsplaatsen ten behoeve van de woningen. De totale parkeereis fietsen van 853 heeft verweerder verder nog uitgebreid met 46 stallingplekken voor langparkeerders (bewoners, werkers, studenten) als compensatie voor een toegepaste reductie op het aantal autoparkeerplaatsen. Daarnaast heeft verweerder berekend dat het project voorziet in 120 fietsparkeerplaatsen voor publieke functies en 610 fietsparkeerplaatsen voor de woningen, waardoor er 168 (bedoeld is 169) fietsplekken in de openbare ruimte beschikbaar moeten zijn.
30. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het aantal fietsparkeerplekken waarin wordt voorzien vele malen lager is dan de norm van de beleidsregeling. Bij de berekening van het aantal fietsparkeerplekken voor de woontoren is immers uitgegaan van 2 fietsen per appartement, terwijl uit tabel 4.2 van de beleidsregeling kan worden afgeleid dat de norm van 2 fietsen geldt voor woningen tot 40 m. De appartementen van de woontoren hebben een oppervlakte van tussen de 50 m2 en 212 m2, waarbij de norm van 3 fietsen voor woningen tot 65 m2, 4 fietsen voor woningen tot 85 m2 en 5 fietsen voor woningen groter dan 85 m2. Deze extra parkeerbehoefte zal volgens eiseres niet in de bij de appartementen behorende berging opgelost kunnen worden.
Eiseres merkt verder op dat het uitgangspunt van verweerder is dat 169 fietsparkeerplekken voor kort stallen in de openbare ruimte beschikbaar moeten zijn. In de directe omgeving van het postkantoor is, gezien de reeds hoge mate van commerciële activiteiten op de Meent en Coolsingel, nu al een te beperkt aanbod voor de vraag naar fietsparkeerplekken. In het bestreden besluit is niet aangegeven op welke locaties deze fietsplekken beschikbaar zijn, en verweerder gaat er dan ook ten onrechte van uit dat deze 169 fietsparkeerplekken in de openbare ruimte opgelost kunnen worden (zonder daarbij voor overlast te zorgen).
31. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn verweerschrift heeft benadrukt dat de beleidsregeling (ook) voor fietsparkeren onderscheid maakt tussen normen voor de woonfunctie en normen voor de niet-woonfunctie. Op grond van artikel 9 van de beleidsregeling geldt de parkeereis voor woonfuncties als bedoeld in tabel 4.3 van de beleidsregeling pas vanaf het moment dat geen voorschriften voor een (fiets)berging meer zijn opgenomen in de regeling die het Bouwbesluit 2012 opvolgt. Dit volgt ook uit het onderschrift bij tabel 4.3. Zolang de regels van het Bouwbesluit niet zijn vervallen worden de normen zoals bedoeld in tabel 4.3 voor woonfuncties niet toegepast. De beleidsregeling sorteert hier voor op de situatie dat het realiseren van voldoende stallingsruimte voor fietsen bij woningen op grond van het Bouwbesluit niet langer afdwingbaar zou zijn.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder bij het bestreden besluit heeft aangegeven voor de woonfunctie ten aanzien van het stallen van fietsen gebruik te hebben gemaakt van de gelijkwaardigheidsbepaling van artikel 1.3 van het Bouwbesluit. In plaats van de eis uit het Bouwbesluit dat per woning wordt voorzien in een niet-gemeenschappelijke buitenberging van minimaal 5 m2 die vanaf de openbare weg rechtstreeks bereikbaar is, is op basis van gelijkwaardigheid ingestemd met een berging van minimaal 2,7 m2 in de woningen zelf in combinatie met een gemeenschappelijke inpandige fietsenstalling waarin minimaal twee fietsenstallingen per woning worden gerealiseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met inachtneming van de toepassing van de gelijkwaardigheidsbepaling uit het Bouwbesluit terecht de eis van twee fietsparkeerplaatsen per woning vastgesteld, hetgeen - uitgaande van 305 appartementen - resulteert in een fietsparkeereis van 610 stallingsplekken.
32. De rechtbank overweegt dat voor niet-woonfuncties geen met de regeling in het Bouwbesluit voor woonfuncties vergelijkbare eis geldt. De beleidsregeling schrijft in tabel 4.4 normen voor niet-woonfuncties voor. Deze normen zijn toegepast op de in het bouwplan aangevraagde functies op basis waarvan is bepaald dat in 243 fietsparkeerplaatsen voor publieke functies moet worden voorzien. Dit aantal is niet door eisers betwist.
33. Ter zake van de stelling van eiseres dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat de 169 fietsparkeerplekken voor kort stallen van het Postkantoor zonder overlast in de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd, is in het verweerschrift aangegeven dat Fietskoers 2025 deel uitmaakt van het gemeentebrede mobiliteitsbeleid. In het kader van dit fietsbeleid worden - zo stelt verweerder - op dit moment vijf tot tien locaties onderzocht waar uitbreiding van fietsparkeercapaciteit plaats kan vinden. Eén van deze locaties is de locatie Coolsingel 75, waar de gemeente kijkt naar het huren van een ruimte voor de realisatie van ruim 350 fietsparkeerplaatsen. Deze locatie bevindt zich recht tegenover de projectlocatie. Volgens verweerder zouden de 169 fietsparkeerplekken daar gesitueerd kunnen worden.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij nog steeds de locatie Coolsingel 75 op het oog heeft. Naar de mening van verweerder is het voldoende geborgd dat de 169 fietsparkeerplekken er daadwerkelijk komen. Verweerder heeft daar immers zelf invloed op.
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van verweerder niet dan wel onvoldoende met waarborgen is omkleed. In het licht van het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover verweerder hierin de meergenoemde fietsvoorziening van 169 fietsparkeerplekken niet door middel van een vergunningvoorschrift heeft geborgd, niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep van eisers tegen het bestreden besluit is gegrond, zodat dit besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
De rechtbank ziet, nu niet aannemelijk is dat derden hierdoor worden benadeeld, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door een vergunningvoorschrift ten behoeve van het fietsparkeren aan de omgevingsvergunning voor de activiteit “Bouwen en handelen in strijd met het geldende planologische regime” te verbinden. Dit voorschrift komt als volgt te luiden.
“Het project mag niet in gebruik worden genomen voordat de fietsvoorziening voor 169 parkeerplaatsen is gerealiseerd in het pand Coolsingel 75 te Rotterdam dan wel op een locatie die niet verder van de projectlocatie afligt dan het voornoemde pand aan de Coolsingel.”
34. Gelet op hetgeen onder r.o. 24 is overwogen is het bestreden besluit, zowel voor wat betreft de beschikbaarheid van deelauto’s en het MaaS-abonnement voor minimaal 10 jaar als voor wat betreft de benodigde autoparkeerplaatsen voor niet-woonfuncties, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb tot stand gekomen. Nu het bestreden besluit ter zake hiervan een gebrek bevatte dat, zo blijkt uit r.o. 28, eerst met het bestreden besluit II afdoende is hersteld, dient het beroep van eisers tegen het bestreden besluit gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal in zoverre het bestreden besluit vernietigen.
35. Gelet op hetgeen onder r.o. 33 is overwogen is het bestreden besluit ter zake van het fietsparkeren eveneens in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb tot stand gekomen. Ook in die zin is het beroep van eisers gegrond en dient het bestreden besluit in zoverre te worden vernietigd. De rechtbank heeft op dat punt evenwel aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien door een vergunningvoorschrift ten behoeve van het fietsparkeren, zoals opgenomen onder r.o. 33 aan het bestreden besluit te verbinden. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit op dit aspect is vernietigd.
36. De beroepen van eisers, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, zijn ongegrond.
37. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
38. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 en 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor elk van deze eisers vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
39. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgenomen dat de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is op het besluit. De rechtbank is van oordeel dat dat niet zo is. Het project valt niet onder punt 3.1. van bijlage I van de Chw. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, ten derde, van de Wabo is niet toegepast voor de afwijking van het bestemmingsplan. Het project is ook niet opgenomen in bijlage II van de Chw of in een van de bijlagen bij het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Beslissing
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en
mr. J.D.M. Nouwen, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: