201001788/1/H1.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam, mede namens [personen],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2010 in zaak nr. 08/3022 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer.
Bij besluit van 19 december 2007 heeft het dagelijks bestuur aan de Woonstichting Eigen Haard (hierna: de woonstichting) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met 59 appartementen op het terrein Camperstraat 18 t/m 22 en Tilanusstraat 38 t/m 58.
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, het door [appellant], mede namens [personen], en anderen, daartegen gemaakte bezwaar voor zover ingediend door [appellant] niet-ontvankelijk en voor zover ingediend namens [personen] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant], mede namens [personen] en anderen daartegen ingestelde beroep voor zover ingesteld door [appellant] en [persoon A] ongegrond en voor zover ingesteld namens [personen] niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant], mede namens [personen], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 maart 2010.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de woonstichting een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft, mede namens [personen] nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2010, waar [appellant], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door G.J.H. van Amerongen en mr. S.F.M. Heijsen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de woonstichting, vertegenwoordigd door K. Fongers, bijgestaan door mr. T.I. Leemans-van Koten en mr. V.H. Wagner, beiden advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. [appellant] heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij het hoger beroep mede namens [persoon B] heeft ingesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een gekopieerde machtiging van [persoon B] overgelegd. Uit het hoger beroepschrift noch de aanvulling daarop blijkt echter dat hij mede namens [persoon B] hoger beroep heeft ingesteld. Evenmin is gebleken dat door of namens [persoon B] bij de rechtbank beroep is ingesteld tegen het besluit van 17 juni 2008. Hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd blijft derhalve buiten beschouwing.
2.2. Het hoger beroep kan uitsluitend betrekking hebben op de vraag of de rechtbank het door [appellant], mede namens [personen] en anderen tegen het besluit van 17 juni 2008 ingestelde beroep voor zover ingesteld door [appellant] en [persoon A] terecht ongegrond en voor zover ingesteld namens [personen] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hetgeen [appellant] ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot de afwijzing van zijn verzoek tot wraking van de behandelend rechter door de wrakingskamer van de rechtbank en de wijze waarop hij bij de rechtbank door de parketpolitie tegemoet is getreden, staat thans niet ter beoordeling.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur hem terecht geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij het besluit van 19 december 2007 heeft geacht.
2.3.1. De rechtbank heeft bij haar beoordeling terecht als uitgangspunt genomen dat een natuurlijk persoon, om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang dient te hebben, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. Zoals ter zitting is komen vast te staan, is [appellant] geen bewoner van een direct aan het perceel grenzend perceel en heeft hij geen direct zicht op het bouwwerk, althans hoogstens op de dakrand van het inmiddels gerealiseerde gebouw. Voorts is de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan niet zodanig groot dat [appellant] om die reden als rechtstreeks belanghebbend bij het besluit tot verlening van de vrijstelling en bouwvergunning dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat zijn woning op een afstand van 200 meter van de locatie van het bouwplan ligt, en dat tussen zijn woning en deze locatie veel hoge bebouwing aanwezig is.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het dagelijks bestuur [appellant] terecht niet rechtstreeks belanghebbend bij het besluit van 19 december 2007 heeft geacht.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep, voor zover ingesteld door [personen], ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert hij aan dat ingevolge artikel 8:24, tweede lid, van de Awb geen originele, doch slechts een schriftelijke machtiging is vereist. Volgens [appellant] zijn aan de rechtbank schriftelijke machtigingen overgelegd. Voor zover wel originele machtigingen zijn vereist, betoogt [appellant] dat deze door toedoen van de rechtbank in het ongerede zijn geraakt.
2.4.1. Ingevolge artikel 8:24, tweede lid, van de Awb kan de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
2.4.2. De rechtbank heeft overwogen dat zij [appellant] bij brief van 5 augustus 2008 heeft verzocht om originele machtigingen over te leggen waaruit blijkt dat hij gerechtigd is om namens de overige eisers beroep in te stellen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de griffier [appellant] enkele dagen voor de zitting telefonisch heeft verzocht originele machtigingen van de overige eisers, voor zover deze nog niet door de rechtbank waren ontvangen, mee te brengen naar de zitting. De rechtbank heeft het beroep, voor zover ingesteld door [personen] niet-ontvankelijk verklaard omdat door of namens hen, ondanks daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, geen originele machtigingen zijn overgelegd.
2.4.3. Uit de handelswijze van de rechtbank blijkt dat zij twijfels heeft gehad omtrent de bevoegdheid van [appellant] om namens [personen] beroep in te stellen tegen het besluit van 17 juni 2008. Gelet hierop, heeft de rechtbank aanleiding kunnen zien [appellant] te verzoeken originele machtigingen te overleggen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het algemeen niet valt uit te sluiten dat in kopieën van een machtiging wijzigingen worden aangebracht. [appellant] heeft binnen de daarvoor in de brief van 5 augustus 2008 gestelde termijn geen originele machtigingen van [personen] overgelegd. Bovendien heeft hij zijn stelling dat de originele machtigingen door toedoen van de rechtbank in het ongerede zijn geraakt, niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft het beroep, voor zover ingesteld door [personen], derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oosterparkbuurt 1996" rusten op het terrein de bestemmingen "Gestapelde woningen" en "Tuinen en erven". Het bouwplan is in strijd met een aantal bij deze bestemmingen behorende planvoorschriften. Teneinde bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het dagelijks bestuur krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.6. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19a, vierde lid, van die wet, voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van het besluit omtrent vrijstelling afdeling 3.4. van de Awb van toepassing.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen inzage heeft gegeven in de bij het bouwplan behorende bouwtekeningen en het bezonningsonderzoek van Hooyschuur architecten B.V. (hierna: het bezonningsonderzoek respectievelijk Hooyschuur).
2.7.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.7.2. Het bezonningsonderzoek maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling. De bij het bouwplan behorende bouwtekeningen en de ruimtelijke onderbouwing zijn met het ontwerp van het besluit tot vrijstelling als een daarop betrekking hebbend stuk ter inzage gelegd. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
2.8. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe voert hij aan dat het bezonningsonderzoek onduidelijk en ondeugdelijk is. Voorts voert hij aan dat de rechtbank in het door hem in beroep overgelegde tegenonderzoek ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het bouwplan leidt tot onaanvaardbare schaduwwerking voor de omliggende woningen.
2.8.1. De ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling is neergelegd in het rapport "Ruimtelijke onderbouwing Camperstraat 18 t/m 22 / Tilanusstraat 38 t/m 58" van Hooyschuur van 24 september 2007. Zoals hiervoor in 2.7.2. reeds is overwogen, maakt het bezonningsonderzoek deel uit van die onderbouwing. Voor zover [appellant] betoogt dat het bezonningsonderzoek in strijd is met de door TNO opgestelde normen voor bezonning, heeft de rechtbank terecht overwogen dat bij de belangenafweging in het kader van het verlenen van vrijstelling geen doorslaggevende betekenis toekomt aan het antwoord op de vraag of wordt voldaan aan die normen. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat bij die belangenafweging de schaduwwerking voor de omliggende woningen slechts relevant is, voor zover deze ontstaat als gevolg van de overschrijding van de in de planvoorschriften aangegeven maximum bouwhoogte. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de schaduwwerking, voor zover deze ontstaat indien het bouwplan in overeenstemming met de planvoorschriften aangaande de bouwhoogte zou worden gerealiseerd, reeds bij de belangenafweging in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan is betrokken. De Afdeling is derhalve met de rechtbank van oordeel dat in het bezonningsonderzoek, anders dan [appellant] betoogt, terecht een vergelijking is gemaakt tussen de situatie die maximaal gerealiseerd zou kunnen worden binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan en de situatie zoals die zal zijn wanneer het bouwplan is gerealiseerd.
In het bezonningsonderzoek is uiteengezet dat op drie verschillende data, in het voorjaar, de zomer en het najaar, op over de gehele dag verspreide tijdstippen, onderzoek is gedaan naar de bezonning. Volgens het bezonningsonderzoek zal de schaduwwerking voor de omliggende woningen als gevolg van de realisatie van het bouwplan slechts in beperkte mate toenemen. De toename varieert van 0,6 meter tot 1,0 meter, aldus het bezonningsonderzoek. Ten aanzien van het door [appellant] overgelegde tegenonderzoek heeft de rechtbank terecht overwogen dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de resultaten van het bezonningsonderzoek onjuist zijn. De rechtbank heeft ook overigens terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het onderzoek van Hooyschuur naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont. Gelet op het bezonningsonderzoek, heeft het college zich derhalve, anders dan [appellant] betoogt, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet tot onaanvaardbare schaduwwerking voor de omliggende woningen zal leiden. Hierbij heeft het in aanmerking kunnen nemen dat het bouwplan in een stedelijke omgeving met hoogbouw is gelegen.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.9. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank de ter zitting door de woonstichting getoonde bezonningsdiagrammen na afloop van de zitting ten onrechte niet aan hem heeft doen toekomen.
2.9.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus, dat hij van mening is dat de rechtbank in deze onzorgvuldig en in strijd met een goede procesorde heeft gehandeld. Ter zitting is gebleken dat het hier gaat om de bezonningsdiagrammen in kleur die ter zitting bij de rechtbank door de woonstichting zijn getoond en toegelicht naar aanleiding van hetgeen [appellant] hierover in beroep heeft aangevoerd. Deze komen overeen met de resultaten van het bezonningsonderzoek dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing. De originelen in kleur zijn ter zitting, nadat ze door de rechtbank met de resultaten van het door [appellant] ingebrachte tegenonderzoek zijn vergeleken, weer aan de woonstichting overhandigd en niet aan het procesdossier toegevoegd. Niet valt in te zien dat [appellant] door deze handelswijze in zijn processuele positie is benadeeld. Het enkele feit dat de woonstichting de bezonningsdiagrammen bij brief van 6 april 2010 ter informatie aan de Afdeling heeft toegezonden, vormt bovendien, anders dan [appellant] betoogt, geen aanleiding voor vernietiging van het besluit van 17 juni 2008. Het stond de woonstichting vrij die diagrammen aan de Afdeling te doen toekomen.
2.10. Hetgeen [appellant] in hoger beroep voor het overige heeft aangevoerd, is een herhaling van de beroepsgronden die hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd beoordeeld en daarin geen aanleiding gevonden voor gegrondverklaring van het beroep. [appellant] heeft niet uiteengezet dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist zijn. In het hoger beroep is derhalve in zoverre geen grond gelegen voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010