ECLI:NL:RBROT:2020:1668

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
ROT 19/545
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdige indiening van beroep tegen besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een beroep dat niet tijdig was ingediend. Eiseres, gevestigd in België, had op 31 januari 2019 beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 19 november 2018 was verzonden. De rechtbank constateerde dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn was aangevangen op 20 november 2018, eindigend op 31 december 2018. Eiseres had geen feiten aangevoerd die de ontvangst van het besluit op een andere datum dan de verzenddatum konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat het besluit op de juiste wijze was verzonden en dat eiseres niet had aangetoond dat de ontvangst van het besluit redelijkerwijs kon worden betwijfeld. Hierdoor was het beroep na afloop van de termijn ingediend en werd het niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , België, eiseres,

gemachtigde: mr. M. Ouarani,
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij brief van 7 december 2017 heeft verweerder een verzoek van eiseres om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 19 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Eiseres is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit dateert van 19 november 2018 en dat het beroepschrift op 31 januari 2019 is ingediend en ziet zich daarom voor de vraag gesteld of het beroepschrift tijdig is ingediend.
2.1
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.2
Eiseres voert aan dat zij eerst op 21 januari 2019 bekend is geraakt met het bestreden besluit, na toezending daarvan per e-mail.
2.3
Verweerder stelt in zijn brief van 6 februari 2019 desgevraagd dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze is bekengemaakt door toezending daarvan aan de gemachtigde van eiseres. Het besluit is op 19 november 2018 per reguliere post verzonden. Ter onderbouwing daarvan wijst verweerder op een schermafbeelding van het verzendsysteem, waaruit volgens hem valt op te maken dat het bestreden besluit daadwerkelijk op die datum is verzonden.
2.4
Uit vaste jurisprudentie volgt dat in een geval zoals dit waarin een besluit niet aangetekend is verzonden en de ontvangst wordt betwist, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het document is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient te geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102).
2.5
Verweerder heeft ter zitting nadere informatie verstrekt over de wijze waarop de centrale verzending van stukken vanuit het centrale registratiesysteem plaatsvindt. Nadat een besluit is opgesteld en is gefiatteerd door een tekenbevoegde medewerker, wordt de beslissing doorgezet naar het digitale postvak van de administratie. De administratie krijgt hiervan een bericht en voorziet de beslissing vervolgens van een datum, doet de beslissing in een enveloppe en legt deze in het verzendbakje voor de post. Van daaruit wordt de post driemaal daags opgehaald en aan de postbezorging aangeboden. Het is vervolgens de administratie die de verzenddatum in het centrale systeem registreert.
2.6
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is voorzien van de juiste adressering. Gelet op de door verweerder ter zitting gegeven toelichting, in combinatie met de overgelegde schermafdruk waarop is vermeld dat het besluit op 19 november 2018 is verzonden en de zich in het dossier bevindende e-mail van een medewerker van de administratie van verweerder van diezelfde datum waarin de verzending is bevestigd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit op voormelde datum aan de gemachtigde van eiseres is verzonden. Eiseres heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het bestreden besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. De enkele stelling dat zij het besluit eerst op 21 januari 2019 heeft ontvangen, is daartoe onvoldoende.
2.7
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is aangevangen op 20 november 2018 en is geëindigd op 31 december 2018. Het op 31 januari 2019 ingediende beroepschrift is derhalve na afloop van de termijn van zes weken ingediend. Van omstandigheden op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar zou moeten worden geacht is de rechtbank niet gebleken. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 februari 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.