Beoordeling
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Aan de hand van het ontnemingsrapport en het verhandelde ter zitting schat de rechtbank dit voordeel op € 272.084,74. Dit voordeel dient de veroordeelde te worden ontnomen.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt het volgende overwogen.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in haar rapport de berekeningsmethode van de uitgebreide kasopstelling gehanteerd. De rechtbank zal de rapporteur in deze berekeningsmethode volgen. De financiële gegevens waarop de kasopstelling is gebaseerd zien op de periode van 1 januari 2010 tot en met 10 juni 2014.
Het ontnemingsrapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013, zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het hierna vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
Begin- en eindsaldo
In het kader van de onderhavige berekening is van belang het begin- en eindsaldo van het girale geldverkeer en het contante geld waarover veroordeelde bij de start respectievelijk aan het eind van de onderzoeksperiode de beschikking had.
Het beginsaldo op zijn bankrekening op 1 januari 2010 is op basis van de analyse van de bankafschriften vastgesteld op € 79,51 en het eindsaldo op 10 juni 2014 is vastgesteld op € 1.435,27.
Het beginsaldo aan contant geld is op € 0 gesteld, omdat er geen indicaties zijn die het aannemelijk maken dat het bedrag van het beginsaldo anders moet zijn. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen dat uit de financiële analyse over het jaar 2010 is gebleken dat het niet gebruikelijk was dat de veroordeelde geld contant van zijn bankrekening opnam en dat de veroordeelde geen verklaring heeft gegeven over het contante geld dat hij op 1 januari 2010 ter beschikking had.
De veroordeelde heeft hierover op de terechtzitting van 3 december 2019 verklaard dat hij vanaf 1999 een baan heeft gehad en daarnaast ook ‘zwart’ heeft gewerkt en oud ijzer heeft verkocht. Hij stelt tot 2010 vaak zijn salaris te hebben opgenomen en thuis te hebben bewaard. Hij zou steeds een bedrag van € 20.000 tot € 25.000 aan contanten thuis hebben gehad. Zoals ook is overwogen in het vonnis van 17 december 2019, is deze verklaring niet onderbouwd en ook niet verifieerbaar. Daarom gaat de rechtbank niet uit van deze verklaring, maar van de conclusie in het ontnemingsrapport dat het beginsaldo aan contant geld € 0 bedroeg.
Het eindsaldo aan contant geld is gesteld op € 1.000. Dit betreft het bedrag dat tijdens de doorzoeking op 10 juni 2014 in de woning van de veroordeelde is aangetroffen.
Legale ontvangsten giraal
Op basis van de analyse van de bankafschriften van de veroordeelde zijn de legale ontvangsten gesteld op een bedrag van € 158.412,67. Hierbij zijn onder meer de bedragen die de veroordeelde van het bedrijf [naam bedrijf] heeft ontvangen (in totaal € 12.000) niet meegerekend, omdat die bedragen niet als legale ontvangsten zijn aan te merken. De verdediging heeft aangevoerd dat dit wel legale ontvangsten betreffen, namelijk salaris dat hij heeft ontvangen voor zijn werk als uitvoerder bij dit bedrijf. Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank heeft in het vonnis van 17 december 2019 geoordeeld dat deze inkomsten niet als legale inkomsten zijn aan te merken. Daarbij is overwogen dat uit de bewijsmiddelen bij dat vonnis (onder meer de bevindingen van de politie met betrekking tot observaties en telefoontaps) volgt dat de veroordeelde niet daadwerkelijk arbeid voor dit bedrijf heeft verricht en dat er sprake was van een schijnconstructie om de verdachte ogenschijnlijk legale inkomsten te verschaffen. De rechtbank volgt daarom de conclusie in het ontnemingsrapport.
Legale ontvangsten contant
De contante ontvangsten zijn gesteld op een totaalbedrag van € 8.042. Dit betreft het bedrag dat de veroordeelde in totaal contant heeft ontvangen voor de verkoop van voertuigen. Gedurende het onderzoek is verder niet gebleken dat hij andere contante gelden uit legale bron heeft verkregen.
Feitelijke uitgaven giraal
Op basis van de analyse van de bankafschriften is geconcludeerd dat de feitelijke uitgaven in de onderzoeksperiode in totaal € 239.506,91 bedroegen. Deze uitgaven zijn in het ontnemingsrapport als volgt gespecificeerd:
omschrijving uitgaven
bedrag in €
woonlasten
gemeentelijke heffingen
energie
motorrijtuigenbelasting
overige belasting
CJIB
verzekeringen
kinderopvang
telefonie/internet
aanschaf voertuigen
brandstof voertuigen
huur voertuigen
huishoudelijke uitgaven/etentjes
kleding/schoenen
inventaris
Sierhek AWB
[naam winkel 2] rek. ex-partner [naam 1]
cosmetische ingreep
contributie sport
overige kosten
Holland Casino opname
83.160,31
5.212,05
24.293,03
4.941,00
182,25
7.884,50
24.432,32
1.322,62
12.677,99
24.200,00
830,20
5.527,60
2.722,76
652,15
1.000,00
630,00
1.623,97
4.000,00
951,74
4.262,42
29.000,00
Totale girale uitgaven
239.506,91
Feitelijke uitgaven contant
Met betrekking tot de feitelijke contante uitgaven in de onderzoeksperiode is geconcludeerd dat die in totaal € 198.660,73 bedroegen. Deze uitgaven zijn in het ontnemingsrapport als volgt gespecificeerd:
omschrijving uitgaven
bedrag in €
1. aangetroffen facturen woning
2. aangetroffen facturen voertuig
3. aankopen voertuigen
4. kinderzitjes voertuig
5. herstel schade voertuig
6. brandstofkosten
7. kleding Voorwinden
8. huur opslagbox Shurgard
9. babykamer Bolier
10. uitgaven n.a.v. verklaring [naam 2]
11. inrichting woning [adres 1]
12. ketting cadeau [naam 1]
11. huishoudelijke uitgaven
12. sleepkosten
13. kwekerij [adres 2] / [adres 3]
kwekerij woning [adres 4]
45.878,75
2.461,00
46.350,00
540,00
1.700,00
23.779,00
6.609,00
8.873,47
1.250,00
5.721,48
13.376,03
80,00
11.550,00
2.000,00
14.246,00
14.246,00
Totale contante uitgaven
198.660,73
Verweren verdediging
De verdediging heeft een deel van deze uitgaven betwist.
Allereerst heeft de verdediging gesteld dat van het bedrag van € 5.527,60 voor het huren van voertuigen een derde deel in mindering moet worden gebracht, te weten € 1.842,53. Aangevoerd is dat de veroordeelde weliswaar voertuigen heeft gehuurd, maar hij deze samen met derden als zijn vader, broer of medeverdachte [naam medeverdachte] huurde, en de huur voor de voertuigen niet alleen door hem is betaald. Deze stelling is in het geheel niet met stukken onderbouwd en wordt evenmin ondersteund door stukken in het dossier, terwijl het dossier onder meer getuigenverhoren bevat van voornoemde personen die op verzoek van de verdediging werden gehoord. Gelet daarop is deze stelling niet aannemelijk geworden. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Woonlasten (woonlasten [adres 5] )
De verdediging heeft aangevoerd dat het bedrag aan woonlasten voor het appartement aan de [adres 5] te Dordrecht van € 30.098, dat in het totale bedrag aan woonlasten is meegenomen, dient te worden gehalveerd, omdat medeverdachte [naam medeverdachte] mede-eigenaar van dit appartement was en hier dus ook financieel bij betrokken was. Ook dit standpunt is op geen enkele wijze onderbouwd – nog daargelaten dat uit mede-eigenaarschap nog niet volgt in welke mate de lasten onderling worden gedragen en dat die onderlinge verdeling evenmin is onderbouwd. Bovendien volgt uit het ontnemingsdossier dat de veroordeeld al sinds 8 juni 2010 100% eigenaar is van dit appartement.
Kosten kwekerij aan de [adres 4]
De verdediging stelt dat de kosten voor de hennepkwekerij aan de [adres 4] van € 14.246 geheel buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat het openbaar ministerie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de veroordeelde deze kosten heeft voldaan. Dit is alleen gebaseerd op de verklaring van zijn vader en dat is onvoldoende omdat de veroordeelde dit ontkent. Hij stelt alleen te hebben geholpen met de opbouw van deze hennepkwekerij en een paar euro hieraan te hebben bijgedragen.
Op basis van voornoemd arrest van het Gerechtshof Den Haag staat vast dat de veroordeelde betrokken is geweest bij deze hennepkwekerij en de rechtbank acht het op basis van de verklaring van de vader van de veroordeelde voldoende aannemelijk dat de veroordeelde de kosten voor deze kwekerij heeft betaald.
Kosten cosmetische ingreep (neuscorrectie [naam 2] )
Gesteld is dat de kosten voor de neus-correctie van [naam 2] van € 5.000 door [naam 2] aan de veroordeelde zijn terugbetaald en daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. Ook dit standpunt is bij gebrek aan onderbouwing niet aannemelijk gemaakt. De enkele verklaring van [naam 2] dat de veroordeelde dit bedrag zou hebben voorgeschoten en dat dit later aan hem zou worden terugbetaald is niet voldoende. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat die terugbetaling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Kosten inrichting woning [adres 1] (kosten stukadoor)
De verdediging stelt dat bij de kosten voor de inrichting van de woning aan de [adres 1] te Dordrecht de kosten voor de stukadoor van € 1.847 buiten beschouwing dienen te worden gelaten, omdat niet is gebleken dat de veroordeelde deze kosten heeft voldaan. Dit verweer wordt verworpen. De veroordeelde heeft omtrent de verbouwing verklaard dat deze hem ongeveer € 15.000 heeft gekost. Het bedrag van € 1.847 is daarin begrepen.
Kosten aankopen voertuigen
Aangevoerd is dat de in het dossier genoemde kosten voor de aankopen van de voertuigen niet consistent zijn. Er worden twee bedragen vermeld, namelijk € 46.350 in de samenvatting op pagina 19 en € 38.305 op pagina 323. Gesteld is dat ten hoogste het laagste bedrag moet worden aangehouden. Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank gaat uit van het bedrag van € 46.350 zoals genoemd in het ontnemingsrapport. Het is voldoende aannemelijk dat de aankopen voor in totaal € 46.350 door de veroordeelde contant zijn voldaan en dat de veroordeelde voor de verkoop van twee voertuigen (de Seat Leon en de Quad Kawasaki) in totaal € 8.042 contant heeft ontvangen.
Kosten aankopen inzake de [adres 1] van de [naam winkel 1] en [naam winkel 2]
Het verweer van de verdediging dat de kosten voor de aankopen inzake de [adres 1] van de [naam winkel 1] en [naam winkel 2] van in totaal € 1.983,99 (€ 1.623,97 en € 360,02) buiten beschouwing moeten worden gelaten slaagt wel. Het is voldoende aannemelijk dat deze kosten niet door de veroordeelde maar door de vader van [naam 1] zijn voldaan, nu de vader van [naam 1] dit zelf in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft bevestigd. Dit bedrag wordt daarom in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Conclusie
De uitgebreide kasopstelling in het rapport is als volgt:
Beginsaldo contant geld € 0,00
Beginsaldo giraal geld € 79,51
+/+ Legale contante ontvangsten € 8.042,00
+/+ Legale ontvangsten giraal € 158.412,67
-/- Eindsaldo contant geld € 1.000,00
-/- Eindsaldo giraal geld €
1.435,27
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 164.098,91
-/- Werkelijk contante uitgaven € 198.660,73
-/- Werkelijk uitgaven giraal €
239.506,91
€ -/-
274.068,73
Op het bedrag van € 274.068,73 wordt het bedrag van € 1.983,99 in mindering gebracht.
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt daarom vastgesteld op
€ 272.084,74.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde te betalen bedrag aan de staat terug te betalen.
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat ingevolge artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
In de zaak met parketnummer 10/680108-14 heeft de officier van justitie ter terechtzitting van 20 november 2014 het voornemen kenbaar gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken. Daarmee is de redelijke termijn in ieder geval aangevangen en dat maakt dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om het vast te stellen ontnemingsbedrag naar beneden bij te stellen, nu dit tijdsverloop mede is veroorzaakt door de door de verdediging ingediende - en ingewilligde - onderzoekswensen.
Gelet op het voorgaande zal worden bepaald dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 272.084,74 (zegge: tweehonderdtweeënzeventig duizend en vierentachtig euro en vierenzeventig eurocent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 272.084,74 (zegge: tweehonderdtweeënzeventig duizend en vierentachtig euro en vierenzeventig eurocent);
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 540 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. L. Daum en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2020.