ECLI:NL:RBROT:2020:13411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
10/081755-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en poging tot doodslag in Rotterdam met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een diefstal met geweld heeft gepleegd op de openbare weg. De verdachte heeft het slachtoffer vier keer in de borst gestoken, wat leidde tot een doorboorde long. Daarnaast heeft hij op klaarlichte dag een verre kennis zonder aanleiding met een mes in de rug gestoken, ook hierbij is de long van het slachtoffer doorboord. De rechtbank kwalificeert dit als poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1999, ten tijde van de feiten preventief gedetineerd was. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor een van de ten laste gelegde feiten, maar heeft ook gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en ter beschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en poging tot doodslag, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/081755-19
Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] te [detentielocatie01] ,
raadsman mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzittingen van 19 september 2019 en 6 augustus 2020 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld en de onder 2 primair ten laste gelegde poging doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling (TBS) van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Standpunt verdediging

Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte bij de ten laste gelegde feiten betrokken is geweest.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering feit 1
Op 20 februari 2019, net voor middernacht, hebben drie jongens op de [adres01] te Rotterdam een diefstal met geweld gepleegd waarbij zij 200 gram wiet in een sporttas hebben weggenomen. Het slachtoffer is hierbij vier keer in zijn borst gestoken, waarbij zeker 2 steekwonden de long hebben geraakt, met een lekkende long tot gevolg.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte niet één van de mannen op de beelden is. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet te herkennen is op de beelden en dat de verbalisant die de herkenning doet de verdachte maanden eerder heeft gezien in verband met een kruimelfeit. Die herkenning berust op een vergissing. Tot slot spreken de getuigen elkaar tegen.
Anders dan door de verdediging bepleit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte één van de daders was. Vier verbalisanten hebben los van elkaar de man op de camerabeelden (of screenshots daarvan) aangeduid met NN2 herkend als de verdachte. Zij (her)kennen de verdachte uit hun dagelijkse werkzaamheden als agent. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze herkenningen te twijfelen. De verdachte heeft bovendien in een eerder stadium tegenover de politie verklaard dat hij degene is die op de camerabeelden wordt aangeduid met NN2.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte één van de drie mannen was die de diefstal met geweld heeft gepleegd. Uit de verklaring van aangever, gecombineerd met de camerabeelden, blijkt dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer hierbij vier keer met een mes in de borst heeft gestoken.
5.2.
Bewijswaardering feit 2 primair
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 2 april 2019 te Rotterdam heeft geprobeerd [slachtoffer01] van het leven te beroven door hem met een mes in zijn rug te steken. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige01] en de FARR-verklaring. Daar komt nog eens bij dat de verdachte bij zijn aanhouding (buiten heterdaad) een mes bij zich droeg, waarop bloed van het slachtoffer is aangetroffen. In de FARR-verklaring wordt melding gemaakt van een steekverwonding van 4 cm diep in de rechterflank, waarbij de long is geraakt. De forensisch arts geeft aan dat dit letsel naar haar aard dient te worden beschouwd als potentieel levensbedreigend.
5.3.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 20 februari 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 200 gram wiet en een sporttas toebehorende aan [slachtoffer02] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer02] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededaders achter die [slachtoffer02] zijn aangerend en die [slachtoffer02] met kracht
meermalen met een mes in de borst heeft gestoken;
2. primair
hij op 02 april 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een mes heeft gestoken in de rug van die [slachtoffer01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
2. primair
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf en maatregel

8.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen een diefstal met geweld gepleegd op de openbare weg. Hierbij is het de verdachte geweest die het slachtoffer vier keer in zijn borstkas heeft gestoken, waarbij de long van het slachtoffer is doorboord. Daarnaast heeft de verdachte op klaarlichte dag op de openbare weg een verre kennis, zonder noemenswaardige aanleiding, met een mes in de rug gestoken. Ook hierbij is de long van het slachtoffer doorboord. Dit ongekend brute handelen moet voor de slachtoffers een traumatische ervaring zijn geweest. Daarnaast is het gevoel van veiligheid bij de getuigen van deze geweldsincidenten aangetast en worden door dit soort ernstige delicten algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving verder versterkt.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachteeerder is veroordeeld voor bedreiging met een geweldsdelict.
8.3.2.
Rapportage Pieter Baan Centrum (hierna: PBC)
De verdachte is in deze zaak psychologisch en psychiatrisch onderzocht in het PBC.
Dit onderzoek kende drie beperkingen. De verdachte werkte niet mee aan het onderzoek, er was sprake van een taalbarrière en het onderzoek vond plaats tijdens de in een periode waarin ten gevolge van de RIVM-maatregelen in verband met COVID-19 met kleinere groepen dan gebruikelijk werd gewerkt.
Diagnostiek
Bij de verdachte is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarvan de ernst op het continuüm van een normale tot pathologische ontwikkeling onbekend is, waardoor een persoonlijkheidsstoornis niet vastgesteld kan worden. Wel is de persoonlijkheidsontwikkeling dusdanig ernstig dat deze voldoet aan het idee van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verder is er sprake van fors cannabisgebruik en de gegevens suggereren een stoornis op dat vlak, maar dit hebben de onderzoekers niet goed kunnen onderzoeken.
De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen.
Mate van toerekening
Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, bestaat er bij onderzoekers een
vermoeden van doorwerking van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in deze feiten.
Vanwege de beperkingen van het onderzoek is een meer gespecificeerde doorwerking van deze aspecten in de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, niet te geven.
Gevaar voor herhaling
Een klinische inschatting van het recidiverisico is door de beperkte informatie niet goed
mogelijk, maar wat er aan informatie voorhanden is, stemt zeer zorgelijk. Indien bewezen is
de verdachte in korte tijd driemaal tot een steekincident overgegaan. Vervolgens heeft hij in
detentie tweemaal steekwapens vervaardigd en is hij op de Beheers Problematische
Gedetineerdenafdeling van PI [detentieadres01] geplaatst. Verder kan gesteld worden dat de verdachte
veel psychosociale problemen heeft (geen woning, geen werk en beperkte sociale inbedding). Dit zijn over het algemeen risico verhogende aspecten als men denkt aan recidive.
Toepassing minderjarigenstrafrecht
De onderzoekers adviseren om het jeugdstrafrecht bij de verdachte toe te passen, nu er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met een sociaal-emotionele
onrijpheid. Ook na toepassing van de wegingslijst ASR (adolescentenstrafrecht) wordt dit advies ondersteund. Op het cluster pedagogische mogelijkheden scoort de verdachte enigszins. Het is van belang om de verdachte in een groep te laten functioneren onder een sterke behandelingsgerichte structuur en hem te laten oefenen of leren een meer adequate peergroep te kiezen.
Behandeling
Onderzoekers adviseren een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), op
grond van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en de - sinds kort - snel toenemende mate van agressief gedrag. Het is in het belang van de ontwikkeling van de verdachte dat hij een intensieve, langdurige behandeling krijgt met een praktische, pedagogische en zo mogelijk psychotherapeutische insteek. De verdachte is hier niet voor gemotiveerd en zal een dwingende externe structuur nodig hebben.
8.4.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstrafrecht?
Gelet op het advies van het PBC ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of toepassing van het adolescentenstrafrecht passend en geboden is. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt berecht volgens het sanctierecht voor volwassenen.
De verdediging heeft zich niet over toepassing van het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstrafrecht uitgelaten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte was 19 jaar oud ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. De hoofdregel is dat dan het volwassenstrafrecht van toepassing is. De vraag die voorligt, is of de persoonlijkheid van de verdachte en/of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan aanleiding geven om van deze hoofdregel af te wijken en het adolescentenstrafrecht van toepassing te verklaren. De rechtbank ziet daartoe onvoldoende aanleiding. Hierbij is bepalend dat de verdachte binnen het PBC-rapport op de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding laag scoort, terwijl pedagogische beïnvloeding juist de grondslag van het adolescentenstrafrecht vormt. Een andere contra-indicatie voor toepassing van het adolescentenstrafrecht is dat de verdachte niet wil meewerken.
Een groepsgericht leefklimaat en een sterke behandelingsgerichte structuur kunnen binnen het sanctierecht voor volwassenen worden gerealiseerd. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat psychiater [psychiater01] die de verdachte in een eerder stadium heeft onderzocht – aan welk onderzoek de verdachte wel heeft meegewerkt – in zijn rapportage van 23 augustus 2019 op basis van de adolescentenstrafrecht-wegingslijst tot de conclusie komt dat jeugdstrafrecht niet wordt geadviseerd. In dat verband merkt [psychiater01] op dat de ‘handelingsvaardigheden’ aanwezig zijn, ‘pedagogische beïnvloeding’ afwezig en dat de verdachte hoog scoort op de contra-indicaties. Hij is in relatief korte tijd veelvuldig met politie en/of justitie in aanraking is gekomen voor steeds ernstigere feiten, hij lijkt niet onder de indruk te zijn van justitiële autoriteiten en heeft een ‘criminele levensstijl’ aangenomen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het sanctierecht voor volwassenen dient te worden toegepast.
8.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Geestelijke gesteldheid en toerekenbaarheid
Mede omdat de verdachte niet wenste mee te werken aan één van de twee multidisciplinaire rapportages én de daaropvolgende klinische observatie in het PBC, was het voor de rapporteurs niet mogelijk om stellige diagnostische uitspraken te doen over de geestelijke gesteldheid van de verdachte. Desondanks komt de rechtbank, gelet op de inhoud van de uitgebrachte rapporten, hetgeen uit het dossier omtrent de verdachte naar voren is gekomen en de wijze waarop de feiten zijn gepleegd, tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank kan geen uitspraken doen met betrekking tot de specifieke aard, oorzaak en mogelijke behandeling van de stoornis. Deze vragen vallen niet binnen haar competentie en dienen tijdens de uitvoering van hierna te noemen maatregel aan de orde te komen.
De rechtbank gaat er voorts vanuit dat die geestestoestand invloed heeft gehad op de feiten zoals die door de verdachte zijn gepleegd, zodanig dat de rechtbank de verdachte voor het plegen daarvan in verminderde mate toerekeningsvatbaar acht. De rechtbank houdt daarmee rekening bij de strafoplegging.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan (mede) met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf van twee jaar passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oplegging van de hierna genoemde maatregel en het belang van de verdachte om op niet al te lange termijn met zijn behandeling te kunnen starten. Hiermee komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd.
Oplegging TBS-maatregel
Doordat de verdachte medewerking aan het onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd (behoudens het onderzoek van psychiater [psychiater01] ), vervalt de voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) geldende eis van een multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37a lid 3 Wetboek van Strafrecht (Sr) (artikel 37a lid 4 Sr).
Uit het voorgaande blijkt reeds dat de rechtbank van oordeel is dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een geestelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. De rechtbank acht, gelet op de hierboven geschetste bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en aard en ernst van zijn gedragingen, de kans op herhaling en het gevaar voor de samenleving evident aanwezig. Zij acht het onverantwoord indien de verdachte onbehandeld blijft en onderschrijft de conclusie van de officier van justitie dan ook dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de ter beschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege.
Vastgesteld wordt dat de bewezenverklaarde feiten ter zake waarvan de terbeschikking-stelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr.
Daarnaast wordt vastgesteld dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikking-stelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal, naast voornoemde gevangenisstraf, gelet op het voorgaande de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen mes te onttrekken aan het verkeer.
9.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met het algemeen belang.

10.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [slachtoffer02] , geboren op [geboortedatum02] 2002 ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 610,00 aan materiële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
10.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit en waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen. Het verweer dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, slaagt niet. De vordering ziet op schade aan de kleding en het verlies van de gestolen tas (niet: de illegale inhoud ervan). Dat de kleding beschadigd is door feit 1, is niet gemotiveerd betwist. De omvang van de schade kan op basis van algemene ervaringsregels geschat worden op een bedrag gelijk aan het bedrag van de vordering.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaald is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft verder gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal ook dit deel van de vordering toewijzen en bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 februari 2019.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte ook worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht. Voor de duur van de maximale termijn van de gijzeling sluit de rechtbank aan bij de omrekeningstabel schadevergoedingsmaatregel naar dagen (vervangende) hechtenis zoals die tot 1 januari 2020 nagenoeg steeds werd toegepast. Dit mede omdat de wet USB op dit punt niet was gericht op het tot stand brengen van een andere wijze van omrekening.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36d, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 287 en 312 Sr.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
beslist ten aanzien van het mes, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart het mes onttrokken aan het verkeer;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
de heer [slachtoffer02], geboren op [geboortedatum02] 2002 (hierna: [slachtoffer02] ), te betalen een bedrag van
€ 610,00 (zegge: zeshonderdtien euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer02] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer02] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer02] te betalen
€ 610,00(hoofdsom,
zegge: zeshonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 610,00 gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2019 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten de [adres01] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer02] heeft gedwongen tot de afgifte van 200 gram wiet en/of een sporttas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer02] , althans aan een derde, door:
- achter die [slachtoffer02] aan te rennen, en/of
- ( met kracht) meermalen met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer02] te steken
en/of
hij op of omstreeks 20 februari 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 200 gram wiet en/of een sporttas, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer02] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes mededader(s) achter die [slachtoffer02] is/zijn aangerend en/of die [slachtoffer02] (met kracht)
meermalen met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, in de borst, althans het lichaam, heeft/hebben gestoken;
2.
hij op of omstreeks 02 april 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken/gesneden in de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 02 april 2019 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong, heeft toegebracht door (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] te steken;
meer subsidiair:
hij of op omstreeks 02 april 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] , terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 25 februari 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer03] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) met een (zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken/gesneden in de borst, althans het lichaam, van
die [slachtoffer03] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 februari 2019 te Rotterdam [slachtoffer03] heeft mishandeld door (met kracht) met een (zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken/snijden in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer03] .