ECLI:NL:RBROT:2020:13314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/598764 / KG ZA 20-527
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en verkoop van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw een kort geding aangespannen tegen de man, waarbij zij vorderingen heeft gedaan met betrekking tot de ontruiming van de voormalige echtelijke woning en de medewerking aan de verkoop ervan. De vrouw en de man hebben een geregistreerd partnerschap gehad, dat op 21 oktober 2009 is ontbonden. Sinds de ontbinding heeft de man de woning bewoond, terwijl de vrouw heeft verzocht om ontruiming, omdat de bank een executieveiling had aangekondigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man de hypothecaire lasten heeft voldaan en dat er geen dreigende executieveiling meer is. De vordering tot ontruiming is afgewezen, omdat het niet noodzakelijk is dat de man de woning verlaat zolang deze nog niet is verkocht. De vrouw heeft echter recht op toegang tot de woning voor de makelaar en fotograaf om de verkoop te faciliteren. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om de makelaar en fotograaf toegang te verlenen en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij hieraan niet voldoet. De overige vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, omdat de man inmiddels aan zijn verplichtingen voldoet en er geen actuele achterstanden zijn in de hypotheekbetalingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/598764 / KG ZA 20-527
Vonnis in kort geding van 9 juli 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J.C. Nuijten te Steenbergen (Noord Brabant),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDIS INKOMENS- EN VERMOGENSBEHEER B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[gedaagde]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen (Noord Brabant).
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 juni 2020, met producties;
  • het e-mailbericht van mr. Nuijten van 23 juni 2020, met een aanvullende productie;
  • de brief van mr. Knoester van 24 juni 2020, met producties;
  • de brief van mr. Knoester van 25 juni 2020, met een aanvullende productie;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 25 juni 2020.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben hun partnerschap op 2 oktober 2006 laten registreren. Op 21 oktober 2009 hebben partijen een convenant gesloten ter ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Bij beslissing van de gemeente Steenbergen van 27 oktober 2009 is het partnerschap ontbonden.
2.2.
Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Steenbergen (hierna: de woning). Op de woning rust een hypothecaire geldlening op naam van beide partijen, aangegaan bij Achmea Hypotheekbank (hierna: de bank) voor een totaalbedrag van € 199.500,00.
2.3.
Aan de hypothecaire geldlening is op naam van beide partijen een polis van levensverzekering gekoppeld, aangegaan bij Achmea Pensioen en Levensverzekeringen N.V. De polis vertegenwoordigd per 1 november 2019 een waarde van € 24.029,14.
2.4.
Ten tijde van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap was de woning verkocht aan een derde voor € 174.000,00. In het convenant is ten aanzien van de woning het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 2 DE IN GEMEENSCHAPPELIJKE EIGENDOM TOEBEHORENDE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
2.1
Aan partijen behoort in gemeenschappelijke eigendom toe de onroerende zaak staande en gelegen te ( [postcode] ) Steenbergen, aan de [adres] .
2.2
De in artikel 2.1 omschreven onroerende zaak is verkocht voor het bedrag ad € 174.000,00. Het verlijden van de notariële akte van levering van de in artikel 2.1 omschreven onroerende zaak vindt in ieder geval voor 1 november 2009 plaats.
2.3
Ter financiering van de aanschaf van de in artikel 2.1 vermelde onroerende zaak kwamen partijen met Achmea Hypotheekbank N.V. (…) twee hypothecaire leningen overeen, bekend onder de leningnummers [leningnummer 1] en [leningnummer 2] . De restant hoofdsommen van de voornoemde hypothecaire leningen bedragen respectievelijk € 100.000,00 en € 99.500,000.
2.4
Partijen hebben een levensverzekering afgesloten bij Achmea Pensioen Levensverzekeringen N.V. (…) polisnummer: [polisnummer] , waarvan de waarde onbekend is. Partijen hebben Achmea Hypotheekbank N.V. (…) een pandrecht verleend op de uit voornoemde verzekering voortvloeiende rechten en vorderingen.
2.5
Gezien de verkoopprijs van de in artikel 2.1 vermelde onroerende zaak en de restant hoofdsommen van de in artikel 2.3 vermelde hypothecaire leningen, blijft er een schuld voor partijen over van ongeveer € 25.500,00 minus de waarde van de in artikel 2.4 vermelde levensverzekering.
Ieder der partijen neemt de helft van deze schuld voor haar/zijn rekening. In het geval één der partijen haar/zijn deel in het geheel betaalt aan Achmea Hypotheekbank N.V. (…), betaalt de andere partij, met uitsluiting van de ene partij, haar/zijn deel af in de met Achmea Hypotheekbank N.V. (…) overeengekomen termijnen met de daarbij over de restant hoofdsom verschuldigde rente.
2.6
Tot de datum der verlijden van de notariële akte ter levering van de in artikel 2.1 vermelde onroerende zaak aan koper(s) betalen partijen de eigenaars- en de gebruikerslasten zoals zij dat op de datum der ondertekening van dit convenant gewend zijn. (…)”
2.5.
De waarde van de polis van levensverzekering bedroeg op 21 oktober 2009
€ 3.129,47.
2.6.
De bank wilde alleen toestemming verlenen voor de verkoop van de woning indien partijen de volledige restschuld ineens aan de bank zouden betalen. Partijen hadden beide daartoe niet de financiële middelen waardoor de verkoop van de woning niet door is gegaan.
2.7.
De vrouw heeft de woning op 4 november 2009 verlaten. Sindsdien heeft de man het uitsluitend gebruik van de woning. Partijen zijn overeengekomen dat de woning aan de man wordt toegescheiden onder de verplichting de lasten voortvloeiende uit de hypothecaire geldlening en de openstaande schuld als eigen schuld te voldoen zonder enige vorm van verrekening met de vrouw en met de bepaling dat een eventuele onder- of overwaarde volledig aan de man toekomt. Partijen zijn voorts overeengekomen dat de man er zorg voor zou dragen dat de vrouw uiterlijk op 1 december 2019 uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou zijn ontslagen.
2.8.
De man is bij beschikking van 21 oktober 2014 van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant onder bewind gesteld, met aanstelling van Credis Inkomens- en Vermogensbeheer B.V. bewindvoerder.
2.9.
Bij dagvaarding van 26 november 2019 heeft de vrouw een kort geding aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. De bank had op dat moment de hypothecaire geldlening opgeëist en een executieverkoop aangekondigd. Op 29 november 2019 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben toen een vaststellingsovereen-komst ondertekend waarin het volgende is opgenomen:
“(…)
[persoon A] voert het bewind over [gedaagde] via de vennootschap Credis Inkomens- en Vermogensbeheer B.. Hij ondertekent deze afspraken mede in die hoedanigheid.
De bewindvoerder en [gedaagde] zullen gezamenlijk een verkoopvolmacht aan de bank ondertekenen ten behoeve van de onderhandse verkoop via een makelaar. [eiseres] heeft deze machtiging al ondertekend.
Partijen zullen gezamenlijk in overleg met de bank een verkopend makelaar aanwijzen, binnen bekwame tijd na ondertekening van de machtiging aan de bank, maar uiterlijk 16 december 2019.
De verkoopopdracht zal nog voor kerst 2019 worden gegeven. Partijen zullen aangaande deze verkoop de adviezen van de makelaar volgen, een en ander in overleg met de bank.
Partijen zullen eveneens voor 16 december 2019 opdracht geven aan een onafhankelijke taxateur een waardebepaling te verrichten met het oog op deze verkoop, wederom in overleg met de bank. Indien de bank zelf een taxatie zal doen verrichten komt deze daarvoor in de plaats.
De kosten van de makelaar en de taxateur komen voor rekening van partijen gezamenlijk.
[gedaagde] zal tot aan verkoop en levering van de woning aan de uiteindelijke koper in de woning mogen verblijven, met de zijne en het zijne, waartegenover hij de hypotheeklasten zal betalen, in elk geval vanaf december 2019.
Partijen reserveren hun geschilpunten aangaande de draagplicht voor eventuele restschuld en de hypotheekachterstand en zullen over deze geschilpunten uiterlijk bij gelegenheid van de levering van de woning nadere afspraken maken. Hetzelfde geldt voor de verrekening van de in de spaarpolis opgebouwde waarde.
Partijen verklaren hierbij dat zij over en weer alle noodzakelijke medewerking zullen verlenen aan een spoedige afwikkeling van de mede-eigendom van de woning. Partijen streven ernaar de woning omstreeks 1 april 2020 de woning te kunnen leveren, ervan uitgaande dat in het voorjaar van 2020 een door de makelaar als aanvaardbaar geadviseerd bod wordt ontvangen, waarmee de bank kan instemmen, met inachtneming van de onafhankelijke taxatie. Ook indien niet uiterlijk 1 april 2020 aan deze voorwaarden is voldaan, blijven partijen zich maximaal inspannen voor spoedige verkoop en levering.
Het kort geding wordt ingetrokken en iedere partij draagt de eigen kosten.”
2.10.
De bank heeft bij bericht van 2 december 2020 aangegeven de verkoop van de woning ter hand te zullen nemen en een notaris in te schakelen voor het opmaken van de benodigde notariële volmacht.
2.11.
De notariële volmacht is op 23 december 2019 door de vrouw ondertekend. De man heeft, na de sommatie van mr. Nuijten van 18 januari 2020, de volmacht getekend op
4 februari 2020.
2.12.
De bank heeft MAES Makelaars, gevestigd te Bergen op Zoom, ingeschakeld.
2.13.
Bij e-mailbericht van 12 maart 2020 van mr. Nuijten is de man gesommeerd om te voldoen aan het verzoek van de bank om de makelaar toegang tot de woning te verschaffen, een sleutel te overhandigen en om mee te werken aan de bezichtigingen en een goed verloop van het verkooptraject. De man heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.14.
Bij brief van 15 mei 2020 heeft de bank het volgende aan partijen bericht:
“(…)
U houdt zich niet aan uw afspraken over uw hypotheek. Dit heeft gevolgen voor u en uw woning.
Ik geef u tot 22 mei 2020 om de afspraken na te komen
De afspraken staan in onze eerder verzonden e-mails, brieven, de akte van uw hypotheek, onze algemene hypotheekvoorwaarden en notariële verkoopvolmacht. We hebben u al vaker laten weten dat u zich aan de afspraken moet houden. Bij deze brief zit een overzicht van de afspraken we eerder maakten en informatie die we u gaven.
De woning aan de [adres] te Steenbergen wordt verkocht
Wij hebben een erkend makelaar opdracht gegeven voor verkoop van de woning. Meneer [gedaagde] u werkt niet mee aan de verkoop. Afspraken worden door u niet nagekomen. De fotograaf wordt de toegang geweigerd. De makelaar kan al 5 maanden niet met de verkoop starten. U traineert de procedure. U wilt de woning niet verlaten.
Alles op een rij. Ik verwijs hierbij uitdrukkelijk naar eerder gevoerde correspondentie
  • Geen enkele medewerking van meneer [gedaagde] aan de verkoop van de woning.
  • Meneer [persoon A] , als bewindvoerder van meneer [gedaagde] , verleent geen medewerking aan de verkoop van de woning. Hij laat keer op keer weten geen invloed te hebben op meneer [gedaagde] . Wij gaan hier ook de rechter-commissaris van op de hoogte brengen.
  • Alle (extra) gemaakte kosten komen voor rekening van [eiseres] en [gedaagde] .
  • Kan Zien 24 niet binnen 5 werkdagen interne foto’s van de woning komen nemen dan houdt de poging tot onderhandse verkoop van de woning hier op.
  • Wij eisen dan de hypothecaire geldlening op.
  • De executieveiling van de woning wordt opgestart. De verwachtte verkoopprijs ligt ver onder de marktwaarde bij een “normale” verkoop.
  • De restvordering wordt op zowel mevrouw [eiseres] als op meneer [gedaagde] verhaald. Voor deze rechtsvordering worgt géén kwijting verleend.
  • Meneer [gedaagde] is er al diverse malen op gewezen dat hij voor vervangende woonruimte moet zorgen. Hij is er zich van bewust dat de woning verkocht moet worden. Kunt u aangeven waarom meneer [gedaagde] alle medewerking weigert? Wanneer verlaat [gedaagde] de woning?
Voldoet u binnen 5 werkdagen niet aan het bovenstaande?
De hypothecaire lening wordt opgeëist met alle vervelende gevolgen van dien. De executieveiling zal zo spoedig mogelijk worden opgestart.
(…)”
2.15.
De man heeft niet op de brief van de bank gereageerd. De bank heeft de makelaar de opdracht gegeven om het dossier te sluiten indien er niet vóór 1 juni 2020 door de man een afspraak zou zijn gemaakt voor het maken van foto’s van de woning.
2.16.
Bij e-mailbericht van 11 juni 2020 heeft de bank partijen bericht dat zij niet meer aan de voorwaarden uit hoofde van de hypothecaire geldlening voldoen, omdat de polis van levensverzekering premievrij is gemaakt door wanbetaling. De hypothecaire geldlening is opeisbaar. De bank heeft de opdracht aan de makelaar ingetrokken.
2.17.
Bij e-mailbericht van 18 juni 2020 heeft de bank aan de bewindvoerder van de man bericht dat de polis van levensverzekering hersteld kan worden indien een bedrag van
€ 1.029,76 wordt betaald. Het bedrag is door de man op dezelfde dag voldaan. Op 19 juni 2020 heeft de bank aan partijen bericht dat de premiebetaling na de premiestaking van de polis van levensverzekering is hervat en dat de nieuwe polis de oude polis vervangt.
2.18.
Bij e-mailbericht van 24 juni 2020 heeft de bank aan partijen voor zover van belang het volgende bericht:
“(…)
Op dit moment is er geen grond voor Achmea Bank om de hypothecaire lening op te eisen. Wij gaan ervan uit dat partijen blijven voldoen aan de gestelde voorwaarden bij het aangaan van de hypothecaire geldlening.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man
primairte veroordelen om de woning binnen twee dagen na betekening van dit vonnis met zijn personen en zaken te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels en bezemschoon ter vrije en algehele beschikking van de vrouw en/of de makelaar en/of de bank en/of de notaris, dan wel
subsidiairhem te veroordelen, om op eerste verzoek van de makelaar/bank/vrouw, de makelaar/fotograaf de toegang tot de woning te verschaffen voor het maken van foto’s en/of geven van bezichtigingen in de woning, bij gebreke waarvan de man ofwel de woning binnen twee dagen na het verzoek van de makelaar dient te verlaten en de vrouw gedurende het verkooptraject tot aan de datum van de notariële levering van de woning aan een derde het uitsluitend gebruik met uitsluiting van de man – van de woning zal verkrijgen, dan wel een dwangsom verbeurt;
2. indien de man in gebreke blijft om de woning tijdig te ontruimen en/of leeg en bezemschoon op te leveren, de man te veroordelen in alle kosten welke in opdracht van de bank en/of de vrouw voor de ontruiming en/of het leeg en schoonmaken van de woning – zodat deze in de verkoop kan worden gezet en aan een kopende partij kan worden geleverd – zullen worden gemaakt;
3. indien de verkoopopdracht aan MAES Makelaars niet meer geldig zou mogen zijn, de man te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot ondertekening van de notariële volmacht aan de bank om de verkoopopdracht wederom aan MAES Makelaars te verstrekken en/of de man te veroordelen om over te gaan tot ondertekening van een verkoopopdracht voor de verkoop en levering van de woning te verstrekken aan MAES Makelaars tegen de best mogelijke prijs;
4. de man te veroordelen om, op schriftelijke uitnodiging daartoe van de betrokken makelaar en/of bank en/of notaris, over te gaan tot ondertekening van de koopovereenkomst ten aanzien van de woning met een derde tegen de door de betrokken makelaar best mogelijk te achten verkoopprijs en overigens op de gebruikelijke voorwaarden;
5. de man te veroordelen om mee te werken aan de levering van de woning binnen de in de koopovereenkomst genoemde termijn aan de koper en wel door (mede)ondertekening van de te passeren leveringsakte;
6. te bepalen dat indien de man in gebreke blijft aan de hiervoor sub 3 tot en met 5 genoemde veroordelingen te voldoen, dit vonnis ex artikel 3:300 en artikel 3:301 BW in de plaats treedt van de verklaring van de man in de notariële volmacht aan de bank en/of koopovereenkomst en/of notariële akte of het deel van de koopovereenkomst en/of leveringsakte van de woning waaraan de man moet meewerken c.q. dat deel van de akte dat de man dient te ondertekenen, indien de man niet op eerste uitnodiging daartoe van de betrokken makelaar en/of notaris en/of bank aan het ondertekenen van de verkoopopdracht en/of het ondertekenen van de koopovereenkomst en/of het verlijden van de leveringsakte zijn medewerking verleent;
7. de man
primairte veroordelen de schuld uit hoofde van de hypothecaire geldlening, aangegaan bij Achmea Hypotheekbanken B.V. voor een totaalbedrag van € 201.179,56 per 1 november 2019, te vermeerderen met de verschuldigde rente van € 419,89 per maand met ingang van 1 november 2019 tot aan de dag dat de woning aan een derde is geleverd, alsmede vermeerderd met eventuele andere door de bank in rekening te brengen rente en kosten, volledig als eigen schuld te voldoen onder vrijwaring van de vrouw, waarbij geldt dat de aanspraken voortvloeiende uit de polis van levensverzekering op naam van beide partijen, aangegaan bij Achmea Pensioen en Levensverzekering N.V. op voornoemde restschuld in mindering strekken, dan wel
subsidiairde man te veroordelen voornoemde schuld (inclusief alle verschuldigde rente en kosten) als eigen schuld te voldoen, waarbij de vrouw een bedrag van € 12.952,37 voor haar rekening dient te nemen;
8. de man te veroordelen om de rente ter zake de hypothecaire geldlening met ingang van 1 november 2019 als eigen schuld te voldoen met vrijwaring van de vrouw;
9. de man te veroordelen in de proceskosten van onderhavige procedure, zijnde een bedrag van € 5.000,00 inclusief BTW aan honorarium advocaat, te vermeerderen met € 304,00 aan griffierechten en € 200,00 aan deurwaarderskosten.
3.2.
De vrouw legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Van de vrouw kan niet langer worden verwacht dat zij in onverdeeldheid blijft. De man dient de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken na te komen. De man verleent zijn medewerking niet en de vrouw heeft er geen vertrouwen in dat hij dat in de toekomst wel zal doen. De vrouw heeft daarom recht en belang bij het gevorderde. De bank heeft daarnaast aangegeven een executieveiling op te starten. Een executieveiling zal het persoonlijk faillissement van de vrouw opleveren omdat zij niet de financiële middelen heeft om een restschuld te financieren. De bank dreigt bovendien met een BKR-registratie, waardoor de vrouw voor tenminste vijf jaar geen hypothecaire geldlening kan verkrijgen. De vrouw zit financieel en psychisch klem door de situatie.
3.3.
De man concludeert tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van de vrouw in de proceskosten. De man voert daartoe aan dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. De bank heeft bericht dat er thans geen grond is om de hypothecaire geldlening op te eisen. Er dreigt geen executieveiling meer. De vrouw stelt daarnaast dat zij financieel klem zit, maar betaalt niets mee aan de hypotheeklasten. Dat de vrouw psychisch lijdt onder de situatie is niet met stukken onderbouwd en daarom niet gebleken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Ten aanzien van de bevoegdheid

4.1.
Bij beschikking van 21 oktober 2014 van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de man onder bewind gesteld met benoeming van Credis Inkomens-en Vermogensbeheer te Sommelsdijk tot bewindvoerder. Uit artikel 1:12 lid 2 BW volgt dat in het geval als onderhavige, waarin niet de bewindvoering als zodanig in het geschil is, maar het de uitoefening van het bewind betreft, de woonplaats van de bewindvoerder bepalend is voor de vraag voor welke locatie van de rechtbank de zaak moet worden aangebracht. Het kantoor van de bewindvoerder is gevestigd te Sommelsdijk, waardoor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam bevoegd is om van onderhavig geschil kennis te nemen. Dit is door de man ook niet betwist.
Inleiding
4.2.
In zaken als onderhavige geldt tot uitgangspunt dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Dit betekent dat het aandeel van de een in de woning (met de daaraan verbonden hypothecaire verplichting) aan de ander moet worden overgedragen of dat de woning moet worden verkocht aan een derde. Dit kan tijdelijk anders zijn indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een van partijen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die met de verdeling worden gediend of indien partijen de bevoegdheid om verdeling te vorderen voor een bepaalde periode hebben uitgesloten.
Ten aanzien van het spoedeisend belang
4.3.
Vaststaat dat partijen 11 jaar na ontbinding van het geregistreerd partnerschap nog in een onverdeeldheid verkeren. Reeds daarmee is het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen gegeven. Of de vorderingen van de vrouw op materiële gronden ook toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.
Ten aanzien van het onder 1 gevorderde
4.4.
Over de
primairgevorderde ontruimingsvordering wordt het volgende overwogen. De vrouw heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de woning per direct in de verkoop moet worden gezet omdat de bank een executieveiling heeft aangezegd. De bank is bereid de woning onderhands te verkopen indien de makelaar toegang heeft tot de woning en de woning leeg en ontruimd wordt opgeleverd. Nu de man heeft geweigerd de makelaar en de fotograaf binnen te laten heeft de vrouw er recht en belang bij dat de man de woning dient te ontruimen met overhandiging van de sleutels aan de vrouw, dan wel de makelaar, zodat het verkooptraject kan worden opgestart.
4.5.
De man heeft aangevoerd dat de bank inmiddels heeft bericht dat de hypothecaire geldlening niet zal worden opgeëist en dat van een executieveiling geen sprake is. De eerdere achterstand is door de man voldaan. Dat de man niet heeft meegewerkt is door hem betwist. De bewindvoerder heeft pas op 3 februari 2020 een conceptakte van de volmacht ontvangen. De vertraging die is ontstaan is niet aan de man te wijten. Voorts heeft de man de makelaar binnengelaten voor het opstellen van het taxatierapport. Een afspraak voor het maken van foto’s was gepland, maar omdat de man en zijn partner lichte verkoudheids-klachten hadden kon deze afspraak, gelet op het Corona-virus, geen doorgang vinden. Daarna heeft niemand met de man contact opgenomen voor een nieuwe afspraak met de fotograaf.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat een vordering in kort geding, waar slechts het treffen van een voorlopige voorziening aan de orde is, slechts toewijsbaar is indien met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de vordering zal worden toegewezen. Dit betekent dat de vordering van de vrouw alleen dan kan worden toegewezen, indien in voldoende mate aannemelijk wordt dat voor de verkoop van de woning vereist is dat de man de woning verlaat. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment niet het geval. Overwogen wordt het volgende.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat de man na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de woning mocht blijven wonen. De man heeft sinds de ontbinding van het partnerschap alle hypothecaire lasten voldaan. Alleen medio 2019 waren er betalings-problemen wegens ziekte van de man en een daarmee gepaard gaande inkomensdaling. De achterstand is door de man ingelopen, net als de achterstand in de betaling van de premie voor de polis levensverzekering. De man staat bovendien onder bewind waardoor er voldoende controle is op betaling van de maandelijkse hypotheeklasten in de toekomst. Een dreigende executieveiling is daarom niet (meer) aan de orde en niet aannemelijk is dat de vrouw binnen afzienbare tijd door de bank zal worden aangesproken op haar verplichting tot terugbetaling van de hypothecaire geldlening. Op voorhand is daarom niet aannemelijk dat het noodzakelijk is dat de man de woning verlaat zolang de woning nog niet is verkocht. Een ontruiming leidt bovendien tot onnodige leegstand van de woning en extra kosten voor de man. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel, al was het maar omdat de vrouw haar stellingen dat zij financieel klem zit en psychisch lijdt onder de situatie niet met stukken heeft onderbouwd. Dit ontruimingsvordering wordt daarom afgewezen.
4.8.
De man heeft ter zitting aangevoerd dat hij voornemens is om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen zodat zij kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Die mogelijkheid is er omdat de partner van de man inmiddels is genaturaliseerd en nu wel, ook gelet op haar inkomen, in aanmerking komt voor een hypothecaire geldlening. De plannen van de man zijn echter vooralsnog weinig concreet. Dat de man in staat is om binnen afzienbare tijd de financiering rond te krijgen is niet onderbouwd en daardoor onvoldoende aannemelijk. Gelet op het vorenstaande, maar ook in het licht van de eerder gemaakte afspraken tussen partijen, kan van de vrouw niet langer worden gevergd dat zij haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld voor onbepaalde tijd laat voortduren. Dit betekent dat de woning moet worden verkocht en dat brengt met zich dat de makelaar in staat moet worden gesteld zijn werk te kunnen doen. De makelaar en de fotograaf dienen toegang tot de woning te krijgen, om informatie te vergaren, foto’s te maken en bezichtigingen te kunnen houden, zoals nodig voor de goede verkoop van de woning. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat partijen de makelaar en de fotograaf kunnen instrueren om – zoals te doen gebruikelijk – de woning alleen te betreden voor het geven van instructies ten behoeve van de verkoop van de woning, voor bezichtigingen en/of voor het maken van foto’s.
4.9.
De vrouw heeft niet onderbouwd waarom de man naast de makelaar en de fotograaf ook op haar eerste verzoek toegang tot de woning aan de makelaar en de fotograaf dient te verschaffen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.10.
De vrouw heeft gevorderd dat, indien de man de toegang tot de woning niet verschaft aan de makelaar en de fotograaf, hij binnen twee dagen na het verzoek daartoe de woning dient ter verlaten en de vrouw gedurende het verkooptraject tot aan de datum van de notariële levering van de woning aan een derde het uitsluitend gebruik – met uitsluiting van de man – van de woning zal verkrijgen, dan wel dat de man een dwangsom verbeurt. Gelet op wat in 4.6. is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de man te veroordelen tot het ontruimen van de woning. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen. Gelet op de houding van de man in het verleden is het opleggen van een dwangsom wel toewijsbaar. De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd op het in het dictum te vermelden bedrag.
Ten aanzien van het onder 2 gevorderde
4.11.
Over de tweede vordering wordt overwogen dat nu (nog) niet vaststaat of deze kosten gemaakt zullen worden en, zo ja, in welke omvang. De vordering is daarom onvoldoende bepaalbaar en niet toewijsbaar.
Ten aanzien van het onder 3 gevorderde
4.12.
De vrouw heeft niet onderbouwd gesteld dat de verkoopopdracht aan de makelaar niet meer geldig is. Daarom wordt van de geldigheid van de opdracht uitgegaan. Van de noodzaak van deze vordering en het belang van de vrouw bij toewijzing daarvan is daarom niet gebleken. De vordering wordt om die reden afgewezen.
Ten aanzien van het onder 4 en 5 gevorderde
4.13.
Reeds in 4.7. is overwogen dat de woning moet worden verkocht. Vast staat dat partijen in de vaststellingsovereenkomst van 29 november 2019 (onder meer) zijn overeengekomen dat zij zich verplichten tot medewerking aan de verkoop van de woning. De man is gehouden om zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst na te komen. Een veroordeling van de man tot medewerking aan de verkoop van de woning acht de
voorzieningenrechter daarom op zijn plaats. De Hoge Raad heeft op 21 juni 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE4380) geoordeeld dat een machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:174 BW bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding kan worden verleend. Daarbij is relevant dat in de zaak die heeft geleid tot dat arrest, er een veroordeling tot medewerking aan de verkoop van een gemeenschappelijke woning was uitgesproken. Die veroordeling hield stand, waartoe werd overwogen dat wanneer de vrouw een machtiging als bedoeld in artikel 3:174 BW had verzocht, deze zou zijn verleend. De vorderingen worden daarom toegewezen. Het voorgaande staat er echter niet aan in de weg dat, wanneer inmiddels mocht zijn gebleken dat de man het aandeel van de vrouw kan overnemen, partijen alsnog daartoe overgaan, ook ter besparing van kosten. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat de man hier voortvarend werk van zal maken.
Ten aanzien van het onder 6 gevorderde
4.14.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de vrouw vordert dat het vonnis (slechts) in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die de man moet verrichten om tot levering van de woning (aan een derde) over te gaan, als hij niet op eerste verzoek van de makelaar, notaris of de bank zijn medewerking verleent. Aldus wordt de vordering toegewezen.
Ten aanzien van het onder 7 en 8 gevorderde
4.15.
Ter zitting is komen vast te staan dat er geen achterstand meer is in de betaling van de maandelijkse hypotheekverplichtingen en dat de premiestaking van de polis van levensverzekering is hervat omdat ook deze achterstand door de man is ingelopen. De bank heeft in dat kader aan partijen bericht de hypothecaire geldlening niet op te eisen. De vorderingen zijn om die reden niet langer actueel. Hoewel dit tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2020 aan de orde is geweest heeft de vrouw de vorderingen niet aangepast of ingetrokken. De vorderingen worden daarom afgewezen.
Ten aanzien van het onder 9 gevorderde
4.16.
Nu de vrouw gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld bestaat er geen grond om de man in de door de vrouw werkelijke gemaakte (buiten)gerechtelijke kosten te veroordelen zoals gevorderd. In de omstandigheid dat partijen een geregistreerd partnerschap hadden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om, op eerste verzoek van de makelaar en/of de bank, de makelaar en/of de fotograaf de toegang tot de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Steenbergen, te verschaffen voor het maken van foto’s en/of het geven van bezichtigingen in de woning, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, een gedeelte van een dag voor een volle gerekend, met een maximum van € 5.000,00,
5.2.
veroordeelt de man om, op schriftelijke uitnodiging daartoe van de makelaar en/of de bank en/of de notaris, over te gaan tot ondertekening van de koopovereenkomst ten aanzien van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Steenbergen, met een derde tegen de door de makelaar best mogelijk te achten verkoopprijs en overigens op de gebruikelijke voorwaarden,
5.3.
veroordeelt de man om mee te werken aan de levering van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Steenbergen, binnen de in de koopovereenkomst genoemde termijn aan de koper door (mede)ondertekening van de te passeren leveringsakte,
5.4.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de in 5.2 en in 5.3 genoemde door de man daarvoor te verrichten (rechts)handelingen,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.F.L. Geerdes op 9 juli 2020.
2180/2009