ECLI:NL:RBROT:2020:13312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/589268 / KG ZA 20-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verdeling en meewerken aan verkoop van de voormalige echtelijke woning en alimentatie in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de man vordert dat de voormalige echtelijke woning per direct wordt verkocht. De man en vrouw zijn in 2018 gescheiden en hebben twee minderjarige kinderen. De man heeft een nieuwe woning gekocht en kan niet langer bijdragen aan de woonlasten van de echtelijke woning, die nog steeds door de vrouw en de kinderen wordt bewoond. De vrouw heeft echter aangegeven dat zij de woning wil overnemen, maar heeft dit niet concreet gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij recentelijk een hypotheek heeft verkregen voor een nieuwe woning en er geen koper voor de echtelijke woning is. De vordering tot verkoop van de woning wordt afgewezen, maar de rechter oordeelt dat beide partijen 50% van de eigenaarslasten moeten voldoen zolang de woning niet is verkocht. De vrouw heeft ook een vordering in reconventie ingediend voor alimentatie en kosten van de kinderen, maar deze vorderingen worden afgewezen omdat de voorzieningenrechter van mening is dat deze vorderingen beter in een bodemprocedure behandeld kunnen worden. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/589268 / KG ZA 20-12
Vonnis in kort geding van 16 juli 2020
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. Nieuwstraten te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 januari 2020, met producties 1 tot en met 10;
  • de brief van mr. Wigman van 10 februari 2020, met aanvullende producties 11 tot en met 20;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 21;
  • de aanvulling op de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van 10 februari 2020;
  • de pleitaantekeningen van mr. Wigman;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 12 februari 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling is op 12 februari 2020 aangehouden in afwachting van mediation. Bij faxbericht van 20 mei 2020 heeft mr. Wigman bericht dat de mediation is beëindigd zonder dat dit tot een oplossing heeft geleid. Mr. Wigman heeft verzocht de kortgedingprocedure te hervatten.
1.3.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van mr. Wigman van 17 juni 2020 tevens inhoudende wijziging van eis, met producties 21 tot en met 27;
  • de tweede aanvulling op de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie van 16 juni 2020, met producties 22 tot en met 27;
  • het faxbericht van mr. Wigman van 24 juni 2020, met aanvullende producties;
  • de zittingsaantekeningen van mr. Nieuwstraten;
  • de voortgezette mondelinge behandeling gehouden op 25 juni 2020.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 12 februari 2018 van de Rechtbank Oost-Brabant is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren.
2.3.
Partijen hebben op 18 januari 2018 een ouderschapsplan en op 22 januari 2018 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) opgesteld. Beide zijn opgenomen in en gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 12 februari 2018. De echtscheiding is op 20 februari 2018 ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Tot de ontbonden huwelijkse gemeenschap van partijen behoort onder meer de echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [postcode] Rotterdam (hierna: de woning).
2.5.
In het convenant is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)
A1. Partneralimentatie
(…)
Partijen hebben thans beiden onvoldoende draagkracht om een onderhoudsbijdrage te voldoen ten behoeve van de andere partij. Voor zover er op latere termijn wel draagkracht zal bestaan, laten partijen de mogelijkheid open om alsnog een bijdrage vast te stellen.
(…)
K3. Kinderalimentatie
De man zal maandelijks aan de vrouw € 212,27 bij vooruitbetaling voldoen als bijlage in de kosten van verzorging en opvoeding van iedere minderjarige (totaal dus € 424,53). Het bedrag zal voor het eerst voldaan dienen te worden per datum van de echtscheidingsbeschikking. Verder zal het bedrag jaarlijks per 1 januari worden verhoogd met de wettelijke indexering.
De vrouw is bevoegd de kinderbijslag te innen en ten goede van de minderjarigen te besteden. Zij is gehouden de minderjarigen voldoende te verzekeren tegen ziektekosten en wettelijke aansprakelijkheid.
(…)
V3. Echtelijke koopwoning
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [postcode] Rotterdam, kadastraal bekend gemeente IJsselmonde, sectie [sectie] , nummer [nummer] (WOZ € 263.000,-).
Op de echtelijke woning rust(en) de volgende hypothecaire geldlening(en):
Argenta Spaarbank Leningnummer: [leningnummer]
Partijen hebben een (of meerdere) Spaar-/Effecten-/Levensverzekering(en):
Argenta Spaarverzekering Polisnummer: [polisnummer]
De man neemt de woning over:
De woning wordt toegescheiden aan de man, evenals het houderschap en de waarde van de voor de woning afgesloten hypothecaire geldlening(en), spaarpolissen, levensverzekeringen en effectenpolissen. Op de man rust de verplichting de hypothecaire geldlening(en) te voldoen als zijn eigen schuld met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, uiterlijk binnen 8 weken na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De toescheiding van de echtelijke woning en de hypothecaire geldlening(en), spaarpolissen, levensverzekeringen en effectenpolissen, vindt plaatst onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer (de financierende partij, zoals de bank) de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid betreffende voornoemde hypothecaire geldlening(en). De man zal hieraan zijn volledige medewerking verlenen. De vrouw machtigt hierbij de man onherroepelijk om op basis van deze scheiding en deling de onroerende zaak aan zich te leveren c.q. de wijzing tenaamstelling te doen uitvoeren. De kosten van het transport c.q. wijziging tenaamstelling van de echtelijke woning, alsook wijziging van de hypothecaire geldlening(en) of verkrijgen ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid zijn voor rekening van de man.
Waarde van de woning
Partijen hebben onderling afgesproken dat de ‘vrije verkoopwaarde’ van de woning is € 382.800,-. Onder ‘vrije verkoopwaarde’ wordt verstaan, de prijs, die bij onderhandse verkoop bij aanbieding vrij van huur en gebruik op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed.
Waarde van de woning is als volgt berekend:
Vrije verkoopwaarde 382.800,-
Hypothecaire geldlening 316.000,- -/-
Afkoopwaarde Verzekering (d.d. 31/12/2017) 22.730,-
-------------+
Overwaarde woning 89.530,-
50% van de overwaarde € 44.765,-
Ter zake van overbedeling wordt verwezen naar V9.
Als de financiering niet slaagt:
Ingeval de financiering voor de overname van de hypothecaire geldlening(en) niet tijdig slaagt, dan zal de woning alsnog te koop worden gezet. De verkoopprijs zal vermeerderd met de waarde van de hypothecaire geldlening(en) verbonden levensverzekerings-/effecten-/spaarpolis(sen), onder aftrek van de verkoopkosten en onder aftrek van de hypothecaire geldlening(en), worden gedeeld bij helfte, ook ingeval het saldo negatief is. Indien een der partijen meer heeft ingelegd in waardeopbouw dan wel de aflossing van de echtelijke woning, dan zal diegene in dat geval een vordering op de ander hebben ter hoogte van de helft opbouw/aflossing.
Gebruik van de woning
Zolang partijen de gemeenschappelijke huishouding niet hebben verbroken, zullen partijen de woonlasten van de echtelijke woning delen op de wijze zoals zij dat voorheen deden. Dit houdt in dat de man alle woonlasten draagt.
Zodra de vrouw beschikt over alternatieve zelfstandige woonruimte maar uiterlijk op 1 augustus 2019, is zij verplicht de echtelijke woning te verlaten. Zodra de vrouw de woning heeft verlaten zal man het exclusieve gebruiksrecht van de woning krijgen en zal hij zelfstandig alle woonlasten dragen.
Indien geen der partijen in de echtelijke woning woont, dan zullen partijen alle lasten van de woning dragen bij helfte, totdat de woning zal zijn geleverd aan een derde-koper.
(…)
V8c. Geen waarde verdeling
Het houderschap (de tenaamstelling) en de waarde/het saldo/de schuld vanaf de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank, wordt als volgt verdeeld:
Schuld de heer [persoon A] € 7.200,- man
Interbank Doorlopend Krediet [contractnummer 1] man
DEFAM Doorlopend Krediet [contractnummer 2] man
Ter zake van overbedeling wordt verwezen naar V9.
V9. Partijen stellen vast dat de verrekening van waarde ten aanzien van de onderdelen V3 en V8c kan plaatsvinden met ‘gesloten beurs’, omdat het een gelijke waarde vertegenwoordigd.
(…)”
2.6.
De man is op 18 maart 2018 naar China vertrokken om daar te wonen en te werken. De vrouw is, conform de afspraak tussen partijen, na het vertrek van de man met de kinderen in de woning blijven wonen. De man is op 15 april 2019 naar Nederland teruggekeerd.
2.7.
De vrouw is bij dagvaarding van 9 oktober 2019 een kort gedingprocedure gestart bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin zij heeft gevorderd om de co-ouderschapsregeling zoals opgenomen in het convenant en het ouderschapsplan te schorsen totdat in een bodemprocedure is beslist over het verzoek tot wijziging en een (andere) regeling is vastgesteld die in het belang van de kinderen wordt geacht. In reconventie heeft de man onder meer gevorderd om te bepalen dat de echtelijke woning per direct en zo spoedig mogelijk dient te worden verkocht.
2.8.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Bij beschikking van 24 oktober 2019 van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals opgenomen in het ouderschapsplan gewijzigd in die zin dat de man en de minderjarige kinderen van partijen voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar éénmaal per veertien dagen. De reconventionele vordering van de man is afgewezen omdat de voorzieningenrechter onvoldoende samenhang zag met de conventionele vorderingen van de vrouw. Daarnaast is hierover nog het volgende in het vonnis opgenomen:
“(…)
Afgezien daarvan is ter zitting ook gebleken dat de vrouw zeer recentelijk het plan heeft opgevat om de echtelijke woning over te nemen en dat zij deze mogelijkheid thans nog onderzoekt. Het is dan ook wenselijk dat deze ontwikkeling wordt afgewacht alvorens tot een bevel tot verkoop van de woning over te gaan. (…)”
2.9.
Op 18 maart 2020 hebben partijen overeenstemming bereikt over de verkopende makelaar, te weten Huysvisie Rotterdam.
2.10.
Bij e-mailbericht van 12 mei 2020 heeft de bank aan partijen bericht dat sprake is van een achterstand van 3 maanden op de maandelijkse hypotheekverplichting. Naar aanleiding van dit bericht heeft de man een bedrag van € 1.526,00 overgemaakt.
2.11.
De vrouw verblijft momenteel in de woning met de kinderen van partijen. De woning is nog niet verkocht en staat niet te koop.
2.12.
De comparitie van partijen in de bodemprocedure die door de man aanhangig is gemaakt staat gepland op 29 juli 2020. De vrouw heeft daarnaast een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv aangevraagd, met als doel een voorlopige verhoging kinderalimentatie en voorlopige bijdrage partneralimentatie. Dit verzoek zal eveneens op
29 juli 2020 worden behandeld.

3..Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert – na wijziging van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
te bepalen dat de woning per direct zo spoedig mogelijk dient te worden verkocht, waarbij Huysvisie te Rotterdam de verkopende makelaar zal zijn in opdracht van beide partijen, en te bepalen dat deze makelaar al datgene kan en mag doen om het verkooptraject per direct in gang te zetten en in gang te houden, met bepaling dat de vrouw aan het voorafgaande haar onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft;
te bepalen dat beide partijen zich conformeren aan de adviezen van de verkopende makelaar, zoals de vraag- en laatprijs, met bepaling dat er geen herstel- en reparatiewerkzaamheden meer zullen plaatsvinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft;
te bepalen dat beide partijen per datum vonnis en zolang de echtelijke woning niet is verkocht, ieder 50% van de eigenaarslasten voldoen, met bepaling dat de gebruikerslasten volledig voor rekening van de vrouw komen en tijdig door haar dienen te worden voldaan;
met bepaling dat de vrouw een bedrag van € 443,39 binnen één week na datum vonnis aan de man dient te voldoen in verband met door hem voorgeschoten kosten betreffende de SVHW en de WOZ-belasting;
te bepalen dat de man recht heeft op een gebruikersvergoeding ter hoogte van € 298,00 per maand per 1 januari 2020, althans per datum die de rechtbank redelijk acht, zolang de echtelijke woning niet is verkocht en de vrouw de echtelijke woning bewoont;
de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De man legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De man is, vanwege de huwelijkse schuld bij Interbank, niet in staat om de woning over te nemen. De vrouw heeft aangegeven het aandeel van de man in de woning te willen overnemen maar heeft dit niet geconcretiseerd. Conform de tussen partijen in het convenant vastgelegde afspraken dient de woning daarom te worden verkocht. De vrouw is gehouden deze afspraken na te komen. De vrouw heeft daaraan echter geen medewerking verleend. De man wenst niet langer in onverdeeldheid te blijven en heeft daarom een spoedeisend belang bij het gevorderde. Daarnaast heeft hij inmiddels met zijn nieuwe partner een woning in Rotterdam gekocht, waardoor hij niet meer in staat is om nog langer bij te dragen in de woonlasten van de echtelijke woning. Ook om die reden moet de woning zo spoedig mogelijk worden verkocht. Totdat de woning is verkocht is het redelijk dat de vrouw wordt gehouden voor 50% bij te dragen in de eigenaarslasten van de woning. Nu de vrouw het volledig gebruiksgenot van de woning geniet dient zij ook een gebruiksvergoeding te voldoen die is vast te stellen op 4% van de overwaarde van de woning, zijnde een bedrag van € 298,00 per maand.
3.3.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde met compensatie van de proceskosten. De vrouw voert daartoe het volgende aan. Dat de man de woning niet kan overnemen is niet aannemelijk. De bank heeft hem voldoende draagkrachtig geacht voor de aan hem en zijn nieuwe partner verstrekte hypotheek van € 572.000,00 voor de nieuwe woning die gekocht is voor een koopsom van € 650.000,00. De man heeft niet met bewijsstukken aangetoond dat de financiering van de overname van de woning niet is geslaagd, waardoor aan de voorwaarde voor verkoop van de woning niet is voldaan. De man kan daarom geen nakoming van het convenant van de vrouw vorderen. Bovendien is het de vrouw tot op heden niet gelukt om voor haar en de kinderen van partijen een andere passende woonruimte te vinden. Een voorstel van de vrouw om de woning aan een derde te verkopen is door de man afgewezen. Met betrekking tot de woonlasten heeft de vrouw het volgende aangevoerd. Dat partijen ieder voor 50% draagplichtig zijn in de woonlasten kent geen grondslag. In het convenant is dit niet geregeld. Ten tijde van het huwelijk hebben partijen ervoor gekozen om de eigenaarslasten naar rato van het inkomen te verdelen. De inkomensverhoudingen komen thans neer op ongeveer 20/80. De vordering met betrekking tot de gebruiksvergoeding is declaratoir van aard en hoort daarmee thuis in de bodemprocedure. Dat de man een bodemprocedure niet kan afwachten is niet gebleken. Voor het geval toch wordt geoordeeld dat de woning moet worden verkocht vordert de vrouw primair dat de woning pas zal worden verkocht indien partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de overwaarde van de woning en de vrouw andere passende woonruimte heeft gevonden. Subsidiair vordert de vrouw dat haar een redelijke termijn wordt gegund om in de woning te blijven wonen teneinde andere passende woonruimte te kunnen vinden.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
Primair:
de man te veroordelen om aan de vrouw een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen met terugwerkende kracht vanaf 18 maart 2018 van € 843,00 per maand voor beide kinderen tezamen, dan wel een in goede justitie te bepalen andere bijdrage onder verrekening van de daadwerkelijke bedragen aan kinderalimentatie die de man vanaf deze datum heeft voldaan;
de man te veroordelen om aan de vrouw een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen vanaf 15 april 2019 van € 939,00, dan wel € 974,00 per maand voor het geval de vrouw veroordeeld wordt een gebruikersvergoeding te voldoen, voor beide kinderen tezamen, dan wel een in goede justitie te bepalen andere bijdrage onder verrekening van de daadwerkelijke bedragen aan kinderalimentatie die de man vanaf deze datum heeft voldaan;
de man te veroordelen aan de vrouw een voorlopige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen met ingang van 15 april 2019 van € 417,00 dan wel € 650,00 per maand, in het geval de vrouw wordt veroordeeld een gebruikersvergoeding aan de man te voldoen, dan wel in goede justitie te betalen andere bijdrage;
de man te veroordelen om binnen twee dagen na dit vonnis de afspraak tussen partijen dat de man de hypotheeklasten over de maanden maart, april en mei 2020 volledig zal voldoen na te komen;
Subsidiair:
5. de man te veroordelen voorlopig de volledige hypotheekrente voor de woning te betalen, waarbij een deel als partneralimentatie voor de vrouw wordt aangemerkt,
het een en ander met bepaling dat de proceskosten worden gecompenseerd.
4.2.
De vrouw legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. In het inkomen van de man zijn de bijverdiensten van de man niet meegenomen, waardoor de behoefte van de kinderen niet juist is berekend. De kinderalimentatie is daarom niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Daarnaast is de co-ouderschapsregeling nooit uitgevoerd omdat de man na de scheiding naar China is vertrokken. Tot 15 april 2019 had de vrouw de volledige zorg voor de kinderen van partijen. De man had in die periode en draagkracht van € 843,00 per maand. Een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de kinderen van € 843,00 vanaf 18 maart 2018 is daarom in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Indien de huidige bijverdiensten van de man worden meegenomen moet de man vanaf 15 april 2019 in staat worden geacht om € 939,00 per maand aan kinderalimentatie voor beide kinderen tezamen te voldoen. De man heeft daarnaast draagkracht voor een bijdrage aan partneralimentatie van € 417,00. De vrouw is behoeftig en niet in staat om volledig in haar huwelijk gerelateerde behoefte te voorzien. Als de man een hogere bijdrage voldoet is de vrouw bovendien in staat om naar rato van inkomen een deel van de hypotheeklasten te voldoen. Indien de vrouw gehouden is om een gebruikersvergoeding te betalen dan stijgt de draagkracht van de man en daarmee de door hem verschuldigde kinder- en partneralimentatie.
4.3.
De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van de vrouw in de proceskosten. De man voert daartoe aan dat er geen sprake is van samenhang met de conventionele vorderingen. Een kort geding leent zich bovendien niet voor een uitgebreide behandeling van de kinder- en partneralimentatie. De man heeft onvoldoende draagkracht om de door de vrouw gevorderde bedragen te kunnen voldoen. Van neveninkomsten is geen sprake. De vrouw heeft daarnaast geen spoedeisend belang aangezien haar verzoek voor voorlopige kinder- en partneralimentatie al op 29 juli 2020 in de bodemprocedure wordt behandeld.

5..De beoordeling in conventie

Ten aanzien van het onder 1 en 2 gevorderde

5.1.
Artikel 254 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd is om deze te geven. Van een spoedeisende zaak in vorenbedoelde zin is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
5.2.
De man heeft gesteld dat dat de woning per direct moet worden verkocht omdat het voor hem onmogelijk is om nog langer bij te dragen in de woonlasten van de echtelijke woning. De man leeft thans op bijstandsniveau en komt maandelijks structureel te kort om zijn vaste lasten te voldoen, waardoor zijn schulden oplopen, aldus de man. Dat in dit geval sprake is van een spoedeisende zaak, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk. Overwogen wordt het volgende. Als onweersproken staat vast dat de man onlangs een hypotheek heeft verkregen voor een bedrag van € 572.000,00 voor de woning die de man samen met zijn nieuwe partner heeft gekocht voor een koopsom van
€ 650.000,00. Hieruit kan worden opgemaakt dat de hypotheekverstrekker ervan uit is gegaan dat de man solvabel genoeg is om beide hypotheken te voldoen. Dat de man niet in staat is om nog langer bij te dragen in de woonlasten van de echtelijke woning is daarom op voorhand niet aannemelijk. Daarnaast is niet gebleken dat de hypotheekverstrekker op korte termijn aanleiding ziet om de hypothecaire lening op te eisen. Dat de man binnen afzienbare tijd door de hypotheekverstrekker zal worden aangesproken op zijn verplichting tot terugbetaling van de hypothecaire geldlening is niet gebleken. Bovendien is gesteld noch gebleken dat er thans sprake is van een potentiële koper van de woning. Gelet op het voorgaande, en mede gelet op het feit dat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure op 29 juli 2020 gepland staat, heeft de man onvoldoende spoedeisend belang bij het gevorderde.
5.3.
Alleen al omdat onvoldoende aannemelijk is dat in dit geval sprake is van een spoedeisende zaak ten aanzien van het onder 1 en 2 gevorderde, moet deze vordering worden afgewezen. Daarbij komt nog dat het belang van de vrouw bij afwijzing van de vordering op dit moment zwaarder weegt dan het belang van de man bij toewijzing daarvan. De kinderen van partijen hebben immers hun hoofdverblijf bij de vrouw en de vrouw beschikt vooralsnog niet over vervangende woonruimte. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat een belangenafweging (ook) met zich brengt dat de vordering moet worden afgewezen.
5.4.
De tweede vordering strekt ertoe te bepalen dat partijen zich conformeren aan de adviezen van de makelaar. De eerste vordering en de tweede vordering moeten in samenhang worden gelezen. Aan de beoordeling van de tweede vordering wordt alleen toegekomen als de eerste vordering wordt toegewezen. Nu de eerste vordering niet toewijsbaar is, behoeft de tweede vordering geen bespreking meer.
Ten aanzien van het onder 3 gevorderde
5.5.
De derde vordering strekt ertoe te bepalen dat beide partijen zolang de echtelijke woning niet is verkocht, ieder 50% van de eigenaarslasten voldoen, met bepaling dat de gebruikerslasten van de woning volledig voor rekening van de vrouw komen. Nu beide partijen voor gelijke delen eigenaar zijn van de echtelijke woning acht de voorzieningenrechter het redelijk dat zij ieder 50% van de eigenaarslasten voldoen. Dat partijen in het convenant anders zijn overeengekomen en partijen ten tijde van het huwelijk er voor hebben gekozen om de eigenaarslasten naar rato van het inkomen te verdelen, zoals aangevoerd door de vrouw, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw eveneens in afwijking van hetgeen is overeengekomen in het convenant sinds geruime tijd het volledige gebruikersgenot van de woning geniet. De vordering wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld. De vordering om het vonnis uitvoerbaar op de minuut te verklaren wordt afgewezen. De minuut komt al sinds 2002 niet meer in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor.
Ten aanzien van het onder 4 gevorderde
5.6.
De vierde vordering strekt ertoe de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 443,39 in verband met de door de man voorgeschoten kosten betreffende de SVHW en de WOZ-belasting. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De man heeft gesteld dat hij door het bedrag voor te schieten in financiële nood is komen te verkeren. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.2. acht de voorzieningenrechter dit op voorhand niet aannemelijk. De man heeft dit ook niet nader met stukken geconcretiseerd. Dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist is dan ook niet gebleken. De vordering wordt om die reden afgewezen.
Ten aanzien van het onder 5 gevorderde
5.7.
De vordering onder 5 strekt eveneens – in de kern – tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is, zoals hiervoor overwogen, terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er thans onvoldoende duidelijkheid bestaat omtrent de verdeling van de gemeenschap. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt en in het kader van de verdeling van de gemeenschap is er nog te veel te doen voordat de verstrekkende maatregelen zoals door de man gevorderd kunnen worden toegewezen. Het vaststellen van een gebruiksvergoeding in kort geding kan bovendien slechts in uitzonderlijke omstandigheden aan de orde komen. Aan een dergelijke vordering ontbreekt in beginsel een spoedeisend belang. Dit geldt des te meer nu de behandeling van de bodemprocedure al gepland staat voor 29 juli 2020. Daarnaast is het onzeker wat de bodemrechter zal oordelen met betrekking tot de vraag of al dan niet een gebruiksvergoeding verschuldigd is, laat staan wat de hoogte hiervan dient te zijn. De hoogte van een eventuele gebruiksvergoeding is mede afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Deze procedure leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. De vordering wordt om die reden afgewezen.
Ten aanzien van onder 6 gevorderde
5.9.
In de omstandigheid dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6..De beoordeling in reconventie

Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 gevorderde

6.1.
De vrouw vordert in reconventie een (voorlopige) bijdrage (met terugwerkende kracht) in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen en een (voorlopige) bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De grondslag van dergelijke vorderingen is gelegen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De vorderingen van de vrouw horen naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook bij uitstek thuis in een verzoekschriftprocedure. De voorzieningenrechter kan echter in een kort geding, bij wijze van noodmaatregel, wel een voorschot op de te betalen kinder- en/of partneralimentatie toekennen. Ook hiervoor geldt dat daarvoor een zodanig spoedeisend belang moet zijn dat een verzoekschriftprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter komt niet tot het oordeel dat dit hier aan de hand is. Ter zitting is komen vast te staan dat het verzoekschrift ex artikel 223 Rv dat door de vrouw is ingediend en waarin zij eveneens een voorlopige bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen en in haar levensonderhoud heeft verzocht, reeds op 29 juli 2020 door de rechtbank wordt behandeld, tezamen met de door de man geëntameerde bodemprocedure. Dat in de tussenliggende periode aan de zijde van de vrouw sprake is van een absolute noodsituatie waarin een voorlopige ordemaatregel dringend noodzakelijk is, is niet door de vrouw gesteld, laat staan dat dit aannemelijk is geworden. Bovendien leent dit kort geding zich niet voor een diepgaand onderzoek naar de draagkracht van de man. Daar komt nog bij dat het bepaald niet zeker is dat aan de te nemen beslissing in de bodemprocedure terugwerkende kracht zal worden verleend. De rechter die voornemens is een wijziging van de alimentatieverplichting in te laten gaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, moet immers behoedzaam gebruikmaken van die bevoegdheid, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde (HR 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001). Gelet op het voorgaande worden de vorderingen afgewezen.
Ten aanzien van het onder 4 en 5 gevorderde
6.2.
De vrouw vordert daarnaast in conventie om de man te veroordelen de afspraak tussen partijen dat de man de hypotheeklasten over de maanden maart, april en mei 2020 volledig zal voldoen na te komen. De man heeft hiertegen aangevoerd dat hij de volledige hypotheeklasten zou voldoen voor de duur van de mediation, die geschat was op drie maanden. De mediation heeft uiteindelijk slechts één maand geduurd. Voor die maand is de man zijn afspraak nagekomen. Partijen staan aldus lijnrecht tegenover elkaar. Thans kan zonder nader onderzoek niet worden vastgesteld welke partij ter zake het gelijk aan haar zijde heeft. Dit gaat het beperkte bestek van dit kort geding te buiten, waardoor de vordering moet worden afgewezen.
Ten aanzien van het onder 5 gevorderde
6.3.
Subsidiair vordert de vrouw de man te veroordelen voorlopig de volledige hypotheekrente voor de woning te betalen, waarbij een deel als partneralimentatie voor de vrouw wordt aangemerkt. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.5. dient deze vordering te worden afgewezen. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat naast de vrouw ook de man verplicht is 50% van de eigenaarslasten te voldoen zolang de woning nog niet is verkocht.
Ten aanzien van de proceskosten
6.4.
In de omstandigheid dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

7..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
veroordeelt beide partijen om per 1 juli 2020 ieder 50% van de eigenaarslasten van de woning te voldoen zolang de echtelijke woning niet is verkocht, waarbij de gebruikerslasten van de woning voor rekening van de vrouw komen,
7.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
7.5.
wijst de vorderingen af,
7.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.
2180/1659