2.3.Kinderbijdrage en wijziging voorlopige voorzieningen
2.3.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 250,- per maand per kind.
2.3.2.De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt bovendien wijziging van de voorlopige voorzieningen beschikking van 30 november 2018 in die zin, dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 13 februari 2019 zowel in de voorlopige voorzieningen procedure als de bodemprocedure wordt bepaald op een bedrag van € 50,- per maand per kind. De man stelt dat de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage vanwege een wijziging in de door hem te ontvangen WIA-uitkering sinds 13 februari 2019 niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
Wijziging van omstandigheden c.q. de ingangsdatum
2.3.3.De rechtbank zal de ingangsdatum bepalen op 14 februari 2019. Uit de brief van het UWV van 26 februari 2019 overgelegd door de man als productie 7 bij zijn brief van 16 april 2019 blijkt dat de man vanaf 14 februari 2019 een WIA-uitkering ontvangt van € 2.264,- bruto per maand te weten € 1.604,- netto per maand in plaats van de Ziektewetuitkering van € 2.279,- bruto per maand te weten € 1.853,- netto per maand. Doordat de ingangsdatum wordt bepaald op 14 februari 2019 wordt hierdoor mede op het wijzigingsverzoek in de voorlopige voorziening procedure beslist.
2.3.4.Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarigen € 280,- per maand per kind bedraagt.
2.3.5.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van beider draagkracht.
2.3.6.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
Draagkracht van de man van 14 februari 2019 tot en met juni 2019
2.3.7.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 1.647,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens:
- basisloon € 2.168,-.
Zoals hierboven al is overwogen, blijkt uit de brief van het UWV van 26 februari 2019, overgelegd door de man als productie 7 bij zijn brief van 16 april 2019, dat hij vanaf 14 februari 2019 een loongerelateerde WIA-uitkering ontvangt van € 2.264,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Voornoemd bedrag blijkt ook uit de door de man overgelegde salarisspecificatie van maart 2019. In de brief van het UWV van 26 februari 2019 staat eveneens vermeld dat de uitkering vanaf 14 april 2019 lager wordt. Uit de door de man overgelegde salarisspecificatie van april 2019 blijkt vervolgens een uitkering van € 2.182,- en uit de salarisspecificatie van mei en juni 2019 blijkt een uitkering van € 2.113.- De rechtbank heeft voornoemde bedragen gemiddeld en komt dan uit op een basisloon van € 2.168,- per maand.
- vakantiegeld 8% op jaarbasis.
De volgende heffingskorting is in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting.
2.3.8.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.625,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 950)] en bedraagt € 142,- per maand. In deze periode wordt rekening gehouden met een woonkostencomponent van 30%, omdat de man naast de eigenaarslasten van de echtelijke woning ook de kosten van zijn huurwoning voldoet.
Draagkracht van de man van juli 2019 tot levering woning aan de man
2.3.9.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 1.630,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens:
- basisloon € 2.139,-.
Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties van juli tot en met november 2019 blijkt dat hij voornoemde uitkering ontvangt. Dit lagere inkomen strookt ook met de brief van het UWV van 26 februari 2019, overgelegd door de man als productie 7 bij zijn brief van 16 april 2019, waarin staat vermeld dat de man de loongerelateerde WIA-uitkering tot en met juni 2019 ontvangt. In de maand september 2019 wordt geen rekening gehouden met de netto vergoeding tegemoetkoming arbeidsongeschikten van € 180,- die de man in deze maand heeft ontvangen. Uit de toelichting bij de salarisspecificatie blijkt dat de man dit bedrag een keer per jaar ontvangt als vergoeding voor de extra ziektekosten die hij maakt. Uit de salarisspecificatie van de vrouw van september 2019 is ook gebleken dat zij deze netto vergoeding heeft ontvangen. Aan de zijde van de vrouw zal hiermee ook geen rekening worden gehouden.
- vakantiegeld 8% op jaarbasis.
De volgende heffingskorting is in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting.
2.3.10.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.625,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 950)] en bedraagt € 134,- per maand. In deze periode wordt rekening gehouden met een woonkostencomponent van 30%, omdat de man naast de eigenaarslasten van de echtelijke woning ook de kosten van zijn huurwoning voldoet.
Draagkracht van de man na levering woning aan de man
2.3.11.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 1.630,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens:
- basisloon € 2.139,-;
- vakantiegeld 8% op jaarbasis.
De volgende heffingskorting is in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting.
2.3.12.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.625,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,15xNBI + 950)] en bedraagt € 305,- per maand. Hoewel er geen hypothecaire geldlening op de woning rust, moet de man wel kosten maken voor het onderhouden van de echtelijke woning. De rechtbank acht een woonkostencomponent van 15% redelijk.
2.3.13.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 1.563,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificaties van september, oktober en november 2019):
- basisloon € 1.303,-;
- vakantiegeld 8% op jaarbasis.
De volgende heffingskorting is in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting.
2.3.14.Hierbij is rekening gehouden met het kindgebonden budget van € 465,50 per maand, dat de vrouw nu ontvangt.
2.3.15.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI lager is dan € 1.625,-, maar boven bijstandsniveau ligt, vastgesteld aan de hand van de tabelbedragen behorende bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen en bedraagt € 117,- per maand.
2.3.16.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen (in totaal € 840,-) kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
2.3.17.De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 15%. De vrouw voert verweer. Zij stelt dat geen rekening gehouden dient te worden met een zorgkorting.
2.3.18.De zorgkorting bedraagt in beginsel minimaal 5% van de behoefte van de minderjarigen. De rechtbank ziet geen aanleiding van dit beginsel af te wijken. Tot augustus 2019 heeft er een minimale zorgregeling tussen de man en de minderjarige gegolden. Op dit moment is er geen omgang, maar hierin komt naar verwachting op korte termijn verandering in.
2.3.19.Omdat de behoefte van de minderjarigen € 280,- per maand per kind bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 14,- per maand per kind.
2.3.20.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Omdat de helft van dit tekort hoger is dan de zorgkorting kan de man de zorgkorting niet in mindering brengen op de eerder berekende bijdrage.
2.3.21.Gezien het voorgaande zal de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op de volgende bedragen worden gesteld:
- van 14 februari 2019 tot juni 2019 op € 142,- per maand ofwel € 47,- per maand per kind;
- van juli 2019 tot de datum van toedeling en levering van de woning aan de man op € 134,- per maand ofwel € 45,- per maand per kind;
- vanaf de datum van toedeling en levering van de woning aan de man op € 305,- per maand ofwel € 102,- per maand per kind.
2.3.22.Omdat de man aanbiedt een bedrag van € 50,- per maand per kind te betalen, zal de rechtbank laatstgenoemd bedrag van 14 februari 2019 tot de datum van levering van de woning aan de man vaststellen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Van de vrouw kan in redelijkheid niet verlangd worden dat zij het eventueel teveel ontvangene tot de datum van deze beschikking terugbetaalt, omdat de rechtbank er vanuit gaat dat een dergelijk bedrag van maand tot maand voor de kinderen is verbruikt. Vanaf de datum van levering van de woning aan de man zal de rechtbank als kinderbijdrage een bedrag van € 102,- per maand per kind vaststellen. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
2.3.23.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.