ECLI:NL:RBROT:2020:13181
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot doorbetaling van loon tijdens ziekte en deskundigenoordeel
In deze zaak vordert eiser, [naam eiser], een brutobedrag van € 3.926,40 van gedaagde, [naam gedaagde], ter compensatie van loon dat hij niet heeft ontvangen tijdens zijn ziekteperiode van 15 maart 2019 tot en met 30 april 2019. Eiser was in dienst bij gedaagde op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en heeft zich op 5 maart 2019 ziekgemeld. Eiser heeft zich op 14 maart 2019 naar Thailand begeven voor behandeling van verslavingsproblematiek, wat door gedaagde als reden werd aangevoerd om de loonbetalingsverplichting op te schorten. Gedaagde betwistte de arbeidsongeschiktheid van eiser en stelde dat eiser geen deskundigenverklaring had overgelegd, zoals vereist op grond van artikel 7:629a lid 1 BW.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser geen deskundigenverklaring heeft kunnen overleggen, omdat zijn aanvragen bij het UWV niet in behandeling zijn genomen. De rechter oordeelt dat eiser in redelijkheid niet kon worden gevergd om alsnog een deskundigenverklaring te overleggen, gezien de omstandigheden van de zaak. Echter, de verklaring van de behandelend arts van eiser biedt onvoldoende bewijs dat eiser daadwerkelijk arbeidsongeschikt was in de relevante periode. De kantonrechter concludeert dat de vordering van eiser moet worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat eiser recht had op loon tijdens de ziekteperiode.
De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter, mr. S.H. Poiesz, op 18 september 2020.