ECLI:NL:RBROT:2020:12979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
10/750350-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de veroordeelde op 26 november 2020. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. P.A. Willemse, en betrof een geschat bedrag van € 38.842,-- dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit strafbare feiten, waaronder witwassen en het helpen van anderen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde contant geïnde huurbedragen heeft ontvangen die ten goede zijn gekomen aan haar, ondanks dat deze bedragen via een besloten vennootschap werden verkregen. De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake is van vereenzelviging tussen de veroordeelde en de rechtspersoon, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de contant geïnde bedragen wel degelijk ten voordele van de veroordeelde hebben gestrekt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 36.564,39, waarvan de helft, € 18.282,--, aan de veroordeelde is opgelegd als verplichting tot betaling aan de staat. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer 10/750350-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2020
Tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 november 2020.

2..Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 26 november 2020 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten.
Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3..Vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie mr. P.A. Willemse – zoals deze na wijziging ter terechtzitting is komen te luiden – strekt tot:
  • het vaststellen van het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat op € 38.842,--;
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 38.842,--.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

4..Strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd

Blijkens het vonnis van 26 november 2020 van deze rechtbank is de veroordeelde (onder meer) veroordeeld ter zake van:

1..medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;

2.
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

5..Standpunt verdediging

De raadsman heeft zich – verkort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, primair omdat hij vrijspraak heeft bepleit in de hoofdzaak, subsidiair op grond van het argument dat het niet mogelijk is aan de veroordeelde als natuurlijke persoon voordeel te ontnemen omdat alle gelden in haar ondernemingen zijn gebleven, zij het vermogen van haar ondernemingen altijd gescheiden heeft gehouden van haar privévermogen en vereenzelviging met het vermogen van de rechtspersonen daarom niet aan de orde is.
Meer subsidiair is bepleit om, voor zover de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten dat haar kan worden ontnomen, dit op een lager bedrag vast te stellen dan de officier van justitie heeft gevorderd. Op het eventuele voordeel dient de waardedaling van de voertuigen Porsche Macan en de BMW 3-serie vanaf de datum dat daarop conservatoir beslag is gelegd in mindering te worden gebracht. Dit heeft eveneens te gelden voor de doorbetalingen aan de woningeigenaren en de kosten in verband met vaste lasten.

6..Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 13 juli 2018 is door de politie een proces-verbaal opgemaakt betreffende het door de veroordeelde verkregen voordeel, hierna te noemen het ontnemingsdossier. De rechtbank heeft daarnaast de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
6.1
Vereenzelviging
Indien van een natuurlijke persoon het wederrechtelijk voordeel wordt gevorderd dat in een onderneming die wordt gedreven in de vorm van een besloten vennootschap is verkregen, moet worden beoordeeld of het vermogen van deze rechtspersoon zozeer kan worden vereenzelvigd met het vermogen van de natuurlijke persoon, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geacht te zijn genoten door die natuurlijke persoon. De enkele omstandigheid dat de veroordeelde samen met haar medeveroordeelde de ondernemingen [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] ( [naam bedrijf 3] ) dreef, brengt nog niet met zich dat het door [naam bedrijf 3] verkregen voordeel heeft te gelden als voordeel dat door de veroordeelde is verkregen. Van een zogenaamde vereenzelviging kan dus niet zonder meer sprake zijn. Er dient aannemelijk gemaakt te worden dat het door [naam bedrijf 3] verkregen voordeel direct of indirect heeft gestrekt ten voordele van de veroordeelde. [1]
Uit de stukken in het strafdossier blijkt dat de huurbedragen die [naam bedrijf 3] factureerde in de praktijk contant werden geïnd door de veroordeelde en vervolgens door haar contant werden afgestort. De bedragen die werden afgestort waren echter lager dan de bedragen die werden gefactureerd.
Verder blijkt uit de stukken in het strafdossier dat ten aanzien van de ABN AMRO-rekening van [naam bedrijf 2] waarop de contant geïnde huurbedragen werden gestort, de veroordeelde staat vermeld als hoofdrekeninghouder en uiteindelijk begunstigde.
Uit analyses van bankrekeningen van de veroordeelde blijkt voorts dat zij regelmatig bedragen ontving van de rekening(en) van [naam bedrijf 3] en dat zij de geïnde geldbedragen heeft gebruikt voor het doen van huishoudelijke uitgaven, waaronder de huur van haar woning. Ook is gebleken dat zij in de bewezen verklaarde periode een aantal grote contante aankopen heeft gedaan, waaronder de aankoop van twee dure auto’s, die niet anders kunnen worden verklaard dan dat zij hiervoor de voor [naam bedrijf 3] geïnde contante betalingen heeft aangewend.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat de contant geïnde huurbedragen ten voordele van de veroordeelde hebben gestrekt. Aldus is sprake van vereenzelviging van de veroordeelde en [naam bedrijf 3] en kan het door laatstgenoemde entiteit genoten voordeel aan de veroordeelde worden ontnomen..
6.2
Voordeel
Gelet op de stukken van het ontnemings- en strafdossier tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient haar te worden ontnomen. Daarbij is het uitgangspunt dat de veroordeelde in de vermogenspositie wordt gebracht waarin zij verkeerde voor het plegen van de strafbare feiten waaruit dat voordeel is genoten. Gelet hierop dient bij de bepaling van dat voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
6.3
Berekening voordeel
6.3.1
Voertuigen
Het verzoek van de verdediging om de waarde te bepalen van de (conservatoir) in beslag genomen Porsche Macan en BMW 330D, wordt niet ingewilligd, omdat een dergelijke waardebepaling niet aan het oordeel van de rechtbank is onderworpen. De rechtbank zal derhalve een eventuele waardevermindering van deze voertuigen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing laten.
6.3.2
Huuropbrengsten
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de bedragen die zijn doorbetaald aan de woningeigenaren in mindering moeten worden gebracht op het te berekenen voordeel. De rechtbank zal daarom de herberekening van de officier van justitie als uitgangspunt nemen. Daarbij passen wel enige aanpassingen.
Betaalde vaste lasten
De veroordeelde heeft samen met haar medeveroordeelde [naam bedrijf 3] gedreven. Zij hebben woningen verhuurd in het hogere huursegment. De woningen werden gestoffeerd verhuurd en in sommige gevallen tevens gemeubileerd. Daarbij werd een all-in-prijs gehanteerd bestaande uit een huurprijs met een toeslag voor servicekosten, energie en internet. Bij een aantal woningen konden huurders tegen een meerprijs ook gebruik maken van een parkeerplek. De woningen waren kortom van alle gemakken voorzien. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat huurders juist vanwege dit geboden woongemak wilden huren via [naam bedrijf 3] . Uit het ontnemingsdossier blijkt dat vanaf de rekeningen van de ondernemingen van de veroordeelde bedragen werden overgeboekt naar NL Energie en Ziggo. Het is daarom aannemelijk dat [naam bedrijf 3] in dat verband kosten heeft gemaakt door (onderhouds)contracten af te sluiten bij onder meer energiemaatschappijen, internetproviders en streamingdiensten zoals Netflix. De rechtbank zal deze kosten derhalve in mindering brengen op het te berekenen voordeel. De overige door de veroordeelde opgevoerde kosten zijn onvoldoende onderbouwd en zullen derhalve niet in mindering worden gebracht op het te berekenen voordeel.
6.4
Totaal geschat wederrechtelijk voordeel
De rechtbank schat met inachtneming van het voorgaande het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel na aftrek van de daarop drukkende kosten op € 36.564,39.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Deze schatting is gebaseerd op de volgende berekening.
Zaaksdossier 2
[adres 1] te Amsterdam
Periode ten laste gelegd 1 maart t/m 25 april 2017
Contant ontvangen huurbedragen € 7.500,-
Doorbetaald aan woningeigenaar € 3.300,-
NLE (energie) 2 x € 292
eigen opgave veroordeelde
584,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.616,-
Zaaksdossier 3
[adres 2] te Berkel en Rodenrijs
Periode ten laste gelegd 1 juni 2016 t/m 8 juli 2017
Contant ontvangen huurbedragen € 39.500,-
Doorbetaald aan woningeigenaar € 25.900,-
NL energie 10 x € 137,- € 1.370,-
Ziggo en tv 3 x € 73,81 €
221,43
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 12.008,57
Zaaksdossier 4
[adres 3] te Amsterdam
periode ten laste gelegd 11 mrt t/m 23 okt 2017
Contant ontvangen huurbedragen € 24.500,-
Doorbetaald aan woningeigenaar € 11.101,90,-
Betaald aan bemiddelingskosten € 4.868,28
Kosten parkeerplaats € 1.330,-
NL Energie
eigen opgave veroordeelde€ 301,-
Ziggo voorschot internet
eigen opgave veroordeelde
321,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 6.577,82
Zaaksdossier 5
[adres 4] te Rotterdam
Periode ten laste gelegd 1 jan t/m 6 aug 2016
Contant ontvangen huurbedragen € 20.250,-
Doorbetaald aan woningeigenaar € 11.606,-
NL Energie
eigen opgave veroordeelde€ 325,-
Internet en tv
eigen opgave veroordeelde€ 481,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 7.838,-
Zaaksdossier 6
[adres 5] te Rotterdam
Periode ten laste gelegd 1 okt 2016 t/m 1 maart 2017
Contant ontvangen € 14.000,-
Doorbetaald aan de eigenaar € 6.900,-
NL Energie € 186,-
Kabel tv en internet
eigen opgave veroordeelde
363,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 6.551,-

7..Vaststelling van het te betalen bedrag

Hoewel de veroordeelde als enige staat vermeld als bestuurder van [naam bedrijf 3] , blijkt uit het strafdossier dat haar medeveroordeelde daarbinnen een essentiële rol vervulde. Hij voerde telefoongesprekken en verstuurde e-mails uit naam van [naam bedrijf 3] , voerde overleg met de veroordeelde over de (huurprijzen van de) woningen en verzorgde de jaarrekeningen van [naam bedrijf 3] . Gelet op de omvang van het aandeel van de veroordeelde binnen [naam bedrijf 3] , ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede het totaal genoten voordeel ponds-pondsgewijs te verdelen over de veroordeelde en haar medeveroordeelde.
Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde (50% van
€ 36.564,39) € 18.282,20 is.

8..Verplichting tot betaling

De verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van voornoemd bedrag van € 18.282,- (afgerond) kan aan de veroordeelde worden opgelegd.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.

9..Toepasselijk wettelijk voorschrift

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 18.282,- (zegge: achttienduizend tweehonderd tweeëntachtig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 18.282,- (zegge: achttienduizend tweehonderd tweeëntachtig euro);
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 366 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2020.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1522.