4.1.2.Beoordeling
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is óf en hoeveel contante bedragen de verdachte heeft ontvangen.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie (hierna: het OVC-gesprek) van 10 februari 2017 kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte] de verdachte en haar zussen maandelijks een vast contant bedrag gaf van € 1.000,- en hun moeder een vast contant bedrag van € 500,-. De rechtbank is van oordeel dat het daadwerkelijk geven van genoemde maandelijkse toelagen voldoende wordt bevestigd door de overige gesprekken die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Bovendien wordt het maandelijkse bedrag van € 1.000,- bevestigd door de verklaring van getuige [naam getuige] . De rechtbank acht deze verklaring bruikbaar voor het bewijs. In de eerste plaats heeft [naam getuige] wel degelijk uit eigen wetenschap verklaard. Weliswaar wordt in de vraagstelling van de verbalisanten het bedrag van € 1.000,- al genoemd, maar hierop heeft [naam getuige] onder meer geantwoord dat hij dit wist, dat de verdachte heeft gezegd dat ze dat (geld) van haar vader kreeg en dat hij een keer een stapeltje op tafel heeft zien liggen. De rechtbank acht de verklaring van [naam getuige] ook voldoende betrouwbaar. De rechtbank heeft – ondanks de problemen die tussen [naam getuige] en de verdachte zijn ontstaan – geen aanwijzingen dat hij in strijd met de waarheid over de maandelijkse toelage van € 1.000,- heeft verklaard.
Op basis van de bewijsmiddelen, bezien in onderling verband, stelt de rechtbank vast dat de verdachte maandelijks een contant bedrag van € 1.000,- van [naam medeverdachte] heeft ontvangen.
De rechtbank gaat daarbij uit van een kortere periode en dus een lager bedrag dan door de officier van justitie is ten laste gelegd. Uit het opgenomen gesprek van 21 oktober 2016 tussen haar twee zussen blijkt dat hun moeder in die periode al een bedrag van € 500,- “van pa” oftewel van [naam medeverdachte] ontving (tweemaal € 250,-). Gelet op het gesprek van 10 februari 2017 gaat de rechtbank ervan uit dat dit het afgesproken maandelijkse bedrag betrof en dat ook de verdachte in die periode al de maandelijkse toelage van [naam medeverdachte] ontving. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de verdachte al vóór 21 oktober 2016 een maandelijks bedrag van € 1.000,- ontving, zodat de verdachte in zoverre wordt vrijgesproken. Gelet op de data van de overige gesprekken zoals opgenomen in de bewijsmiddelen en de verklaring van [naam getuige] na afloop van de tenlastegelegde periode gaat de rechtbank er – net als de officier van justitie – van uit dat de afspraak tot het moment van de aanhouding van de verdachte in april 2018 nog bestond en [naam medeverdachte] het maandelijkse bedrag in elk geval in maart 2018 nog heeft verstrekt. Dat betekent dat de verdachte gedurende 18 maanden een contant bedrag van € 1.000,- heeft ontvangen, zodat een totaalbedrag van € 18.000,- bewezen verklaard kan worden.
Daarnaast staat op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte meerdere contante stortingen ten bedrage van € 12.679,78 op haar rekening heeft gedaan.
Ook staat vast dat de verdachte een contant bedrag van € 14.220,- voor de aankoop van een Kia Sportage heeft betaald. De verdachte heeft niet betwist dat zij dit bedrag van [naam medeverdachte] heeft ontvangen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het aangetroffen geldbedrag van € 6.340,- voorhanden heeft gehad, zodat de verdachte van het witwassen van dat bedrag zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Verder is de rechtbank conform het standpunt van de verdediging van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het aangetroffen horloge van het merk Rolex heeft witgewassen. [naam medeverdachte] en de verdachte hebben beiden verklaard dat dit horloge van [naam medeverdachte] was. Verder is van belang dat het horloge is aangetroffen in hun gezamenlijke woning en er geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat de verdachte dit horloge (mede) voorhanden heeft gehad of hiervan gebruik heeft gemaakt. Ook van dit gedeelte van de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
Dat betekent dat de verdachte een totaalbedrag van € 18.000,- aan contanten heeft ontvangen, een contant bedrag van € 12.679,78 op haar bankrekening heeft gestort en een contant bedrag van € 14.220,- ten behoeve van de aankoop van een Kia Sportage heeft betaald.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de contante bedragen (en de daarmee bekostigde auto) van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, toch bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Door de officier van justitie zijn feiten en omstandigheden aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Naar voren is gebracht dat de contante gelden afkomstig zijn van [naam medeverdachte] , die in het onderzoek Dobricic verdacht wordt van diverse strafbare feiten waaronder overtreding van de Opiumwet. Verder wordt ervan uitgegaan dat [naam medeverdachte] naast het maandelijkse bedrag van € 1.000,- aan de verdachte en haar twee zussen ook nog een maandelijks bedrag van
€ 500,- aan hun moeder verstrekte, zodat hij in elk geval een totaalbedrag van € 3.500,- aan contante gelden per maand uitgaf. Daarnaast heeft [naam medeverdachte] nog diverse andere contante bedragen aan zijn dochters gegeven zoals de tengelastegelegde bedragen voor de auto van de verdachte. In de tenlastegelegde periode kreeg [naam medeverdachte] maandelijks slechts een (al dan niet fictief) salaris van € 1.700,- tot € 2.100,- op zijn bankrekening gestort. Ten tijde van deze periode was bij de Belastingdienst geen eigen vermogen van [naam medeverdachte] bekend. Bovendien werd genoemd loon bancair via maandelijkse overschrijvingen overgemaakt, terwijl op de bankrekeningen van [naam medeverdachte] slechts eenmalig een contante opname van € 100,- is waargenomen. Gezien deze bevindingen is het vermoeden gerechtvaardigd dat de contante bedragen die [naam medeverdachte] aan de verdachte, haar zussen en moeder gaf, geen legale herkomst hebben, maar afkomstig zijn van (criminele) illegale inkomsten.
Dat betekent dat van de verdachte kan worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de contante bedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat de contante maandelijkse betalingen ter hoogte van in totaal € 18.000,- van [naam medeverdachte] afkomstig zijn. Daarnaast worden de contante stortingen en het contante bedrag voor de auto aan [naam medeverdachte] toegeschreven. De verdachte heeft geen verklaring over de herkomst van deze bedragen gegeven. De verdediging heeft nog gesuggereerd dat het contant gestorte bedrag ook kan zijn gespaard uit inkomen van de verdachte. De verdachte heeft dit evenwel niet zelf verklaard bij de politie of ter zitting. Wel heeft de verdachte ter zitting verklaard dat zij ongeveer € 3.000,- van haar oma had ontvangen en op haar rekening had gestort. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat zij een deel van het contante bedrag voor de Kia Sportage had gespaard en een deel van [naam medeverdachte] had ontvangen. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat zij ook op andere momenten bedragen van [naam medeverdachte] heeft ontvangen. Verder wenste de verdachte niet over haar vader of zijn inkomen te verklaren.
Dat betekent dat een groot deel van de contante bedragen van [naam medeverdachte] afkomstig was. [naam medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris in januari 2020 verklaard dat hij de verdachte, haar zusters en hun moeder wel eens geld gaf als hij wat won met gokken. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring voor de herkomst van het bedrag van € 18.000,- hoogst onwaarschijnlijk is, ook omdat [naam medeverdachte] in zijn verhoor bij de politie in oktober 2018 heeft verklaard dat hij slechts wat kleine prijsjes in de Staatsloterij heeft gewonnen en hij geen geld won in het casino. Nu verder een verklaring van de verdachte of [naam medeverdachte] over de herkomst van de contante bedragen van [naam medeverdachte] in het dossier ontbreekt, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat die contante bedragen - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Voor zover een deel van de contante bedragen een legale herkomst had, geldt dat dit is vermengd met gelden die van [naam medeverdachte] afkomstig waren. De contante bedragen en de auto zijn daarmee in elk geval “gedeeltelijk” van misdrijf afkomstig, nu hieraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd dan wel dit bedrag (deels) bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen (HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578). De rechtbank gaat er op basis van de bewijsmiddelen ook vanuit dat de verdachte wist dat de contante bedragen die zij van haar vader ontving van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank leidt uit diverse opgenomen gesprekken tussen de verdachte en haar vader af dat de verdachte inhoudelijk op de hoogte was van de illegale herkomst van de gelden van [naam medeverdachte] . Dit blijkt onder andere uit de gesprekken van 9 december 2016, 10 juni 2017 en 13 juni 2017. De gesprekken tussen [naam medeverdachte] en de verdachte gingen onder meer over miljoenen die [naam medeverdachte] bij anderen had liggen en over diverse investeringen. Daarnaast bespreken de verdachte en [naam medeverdachte] wat ze zullen verklaren over de herkomst en op welke wijze ze geld zullen verstoppen. Zo spreken zij over het verstoppen van geld in de verwarming en in een dichtgenaaid gedeelte van een jas. Hieruit blijkt eveneens dat [naam medeverdachte] biljetten van € 500,- aan de verdachte gaf, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat deze biljetten veelal in het criminele circuit worden gebruikt. Nu de verdachte geen andere interpretatie van de gesprekken heeft gegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte wist dat het geld van [naam medeverdachte] een illegale herkomst had en er daarom op deze wijze door de verdachte en [naam medeverdachte] over het geld werd gesproken. Er is dus wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte wist dat de contante geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte de contante bedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen dan wel heeft omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt. Van enige verhullingshandeling is niet gebleken, zodat de verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat de verdachte de geldbedragen samen en in vereniging met [naam medeverdachte] heeft witgewassen. Gelet op de periode van ruim drie jaar en het grote aantal contante bedragen hebben zij van dit witwassen een gewoonte gemaakt.