ECLI:NL:RBROT:2020:1291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
10/960042-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen met verbeurdverklaring van geldbedrag en voertuigen

Op 17 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte heeft gedurende een periode van drie jaar geprofiteerd van de criminele inkomsten van haar vader, door maandelijks een bedrag van € 1.000,- van hem te ontvangen. Daarnaast heeft zij contante betalingen gedaan voor de aanschaf van een keuken en twee voertuigen, en heeft zij in totaal € 27.595,- aan contant geld op haar bankrekening gestort. Op de dag van haar aanhouding werd er € 22.800,- aan contant geld in haar woning aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, en dat zij een gewoonte had gemaakt van het witwassen van deze criminele gelden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren. Tevens zijn de in beslag genomen bedragen en voertuigen verbeurd verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor een minderjarig kind en haar zwangerschap, maar heeft desondanks de ernst van het feit en de hoogte van de witgewassen bedragen zwaar laten wegen in de strafmaat. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van het plegen van witwassen, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededader, haar vader, op meerdere tijdstippen geldbedragen en voorwerpen hebben verworven, voorhanden gehad en gebruikt, terwijl zij wisten dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960042-18
Datum uitspraak: 17 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari 2020 en 3 februari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Doorn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen (sub b);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van witwassen. In de eerste plaats is er geen wettig en overtuigend bewijs voor het ontvangen van contante bedragen met een totaal van € 39.000,-. Niet is gebleken dat de verdachte, haar zussen en moeder daadwerkelijk de in het gesprek van 10 februari 2017 genoemde maandelijkse bedragen van haar vader [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) ontvingen. De verklaring van getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) is niet betrouwbaar en kan niet als steunbewijs worden gebruikt, omdat [naam getuige] in strijd met de waarheid heeft verklaard naar aanleiding van de vraag of hij geld van [naam medeverdachte 1] heeft ontvangen. Daarnaast dient de verdachte te worden vrijgesproken van het witwassen van het aangetroffen contante bedrag van € 22.800,-, nu zij dit zelf heeft gespaard uit haar eigen looninkomsten, de contante bedragen die zij van haar voormalig partner [naam] ontving en de opbrengsten uit verkopen via de website Marktplaats.nl. [naam] heeft in zijn verklaring bevestigd dat hij haar contant geld gaf voor het huishouden. Tot slot is er geen bewijs dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden. Ook hoefde de verdachte niet te vermoeden dat het geld dat zij kreeg van [naam medeverdachte 1] afkomstig was van een misdrijf.
4.1.2.
Beoordeling
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is óf en hoeveel contante bedragen de verdachte heeft ontvangen.
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie (hierna: het OVC-gesprek) van 10 februari 2017 kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte 1] de verdachte en haar zussen maandelijks een vast contant bedrag gaf van € 1.000,- en hun moeder een vast contant bedrag van € 500,-. De rechtbank is van oordeel dat het daadwerkelijk geven van genoemde maandelijkse toelagen voldoende wordt bevestigd door de overige gesprekken die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Bovendien wordt het maandelijkse bedrag van € 1.000,- bevestigd door de verklaring van getuige [naam getuige] . De rechtbank acht deze verklaring voldoende betrouwbaar. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat [naam getuige] in strijd met de waarheid heeft verklaard. Dit volgt ook niet uit de door de raadsman aangehaalde opgenomen gesprekken.
Op basis van de bewijsmiddelen, bezien in onderling verband, stelt de rechtbank vast dat de verdachte maandelijks een contant bedrag van € 1.000,- van [naam medeverdachte 1] heeft ontvangen.
De rechtbank gaat daarbij uit van een kortere periode en dus een lager bedrag dan door de officier van justitie is ten laste gelegd. Uit het opgenomen gesprek van 21 oktober 2016 tussen de verdachte en haar zus [naam medeverdachte 2] blijkt dat hun moeder in die periode een bedrag van € 500,- “van pa” oftewel van [naam medeverdachte 1] ontving (tweemaal € 250,-). Gelet op het gesprek van 10 februari 2017 gaat de rechtbank ervan uit dat dit het afgesproken maandelijkse bedrag betrof en dat ook de verdachte in die periode al de maandelijkse toelage van [naam medeverdachte 1] ontving. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de verdachte al vóór 21 oktober 2016 een maandelijks bedrag van € 1.000,- ontving, zodat de verdachte in zoverre wordt vrijgesproken. Gelet op de data van de overige gesprekken zoals opgenomen in de bewijsmiddelen en de verklaring van [naam getuige] na afloop van de tenlastegelegde periode gaat de rechtbank er – net als de officier van justitie – van uit dat de afspraak tot het moment van de aanhouding van de verdachte in april 2018 nog bestond en [naam medeverdachte 1] het maandelijkse bedrag in elk geval in maart 2018 nog heeft verstrekt. Dat betekent dat de verdachte gedurende 18 maanden een contant bedrag van € 1.000,- heeft ontvangen, zodat een totaalbedrag van € 18.000,- bewezen verklaard kan worden.
Daarnaast staat op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte meerdere contante stortingen ten bedrage van € 27.595,- op haar rekening heeft gedaan.
Ook staat vast dat de verdachte respectievelijk een contant bedrag van € 11.250,- voor de aankoop van een Kia Rio, een contant bedrag van € 13.500,- voor de aankoop van een Kia Sportage en contante bedragen van in totaal € 10.500,- voor de aankoop van een keuken heeft betaald.
Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat een contant bedrag van € 22.800,- in de woning van de verdachte is aangetroffen.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de contante bedragen (en de daarmee bekostigde auto’s) van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, toch bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Door de officier van justitie zijn feiten en omstandigheden aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Naar voren is gebracht dat de contante gelden afkomstig zijn van [naam medeverdachte 1] , die in het onderzoek Dobricic verdacht wordt van diverse strafbare feiten waaronder overtreding van de Opiumwet. Verder wordt ervan uitgegaan dat [naam medeverdachte 1] naast het maandelijkse bedrag van € 1.000,- aan de verdachte en haar twee zussen ook nog een maandelijks bedrag van
€ 500,- aan hun moeder verstrekte, zodat hij in elk geval een totaalbedrag van € 3.500,- aan contante gelden per maand uitgaf. Daarnaast heeft [naam medeverdachte 1] nog diverse andere contante bedragen aan zijn dochters gegeven zoals de tengelastegelegde bedragen voor de auto’s en de keuken van de verdachte. In de tenlastegelegde periode kreeg [naam medeverdachte 1] maandelijks slechts een (al dan niet fictief) salaris van € 1.700,- tot € 2.100,- op zijn bankrekening gestort. Ten tijde van deze periode was bij de Belastingdienst geen eigen vermogen van [naam medeverdachte 1] bekend. Bovendien werd genoemd loon bancair via maandelijkse overschrijvingen overgemaakt, terwijl op de bankrekeningen van [naam medeverdachte 1] slechts eenmalig een contante opname van € 100,- is waargenomen. Gezien deze bevindingen is het vermoeden gerechtvaardigd dat de contante bedragen die [naam medeverdachte 1] aan de verdachte, haar zussen en moeder gaf geen legale herkomst hadden, maar afkomstig waren van (criminele) illegale inkomsten.
Dat betekent dat van de verdachte kan worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de contante bedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat de contante maandelijkse betalingen ter hoogte van in totaal € 18.000,- van [naam medeverdachte 1] afkomstig zijn. Daarnaast worden de contante stortingen, de contante bedragen voor de auto’s en de keuken aan [naam medeverdachte 1] toegeschreven. De verdachte heeft ten aanzien van deze bedragen geen verklaring over de herkomst daarvan gegeven. De verdachte heeft bij de politie slechts verklaard dat zij af en toe bedragen van [naam medeverdachte 1] ontving en dat hij lasser is. Verder wenste de verdachte niet over haar vader te verklaren.
Nadat [naam medeverdachte 1] zich gedurende de politieverhoren in april 2018 tot en met september 2018 had beroepen op zijn zwijgrecht, heeft hij in oktober 2018 nog verklaard dat hij in 2015 een lening van € 100.000,- had gekregen. Van dit contant ontvangen bedrag zou [naam medeverdachte 1] af en toe een deel aan onder meer de verdachte hebben gegeven. Nadat [naam medeverdachte 1] in januari 2020 ter onderbouwing van die verklaring een document had overgelegd, heeft de politie dit document onderzocht en op 14 januari 2020 omtrent acht opvallende bevindingen dan wel onduidelijkheden geverbaliseerd. Het betreft volgens de tenaamstelling een Leningsovereenkomst dan wel een Overname Vordering. Daargelaten dat er twee jaartallen van aangaan van de overeenkomst zijn genoemd, komen deze jaartallen (2017 en 2019) in elk geval niet overeen met het eerder door [naam medeverdachte 1] genoemde jaartal van 2015. Verder is het opvallend dat het gaat om een overname in 2017/2019 van openstaande vorderingen van het bedrijf [naam bedrijf] uit de periode 2004-2011, terwijl uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat dit bedrijf in 2015 bij gebrek aan baten is uitgeschreven uit het handelsregister. Ook de hoogte van het bedrag wijkt af van de eerder door [naam medeverdachte 1] gegeven verklaring, nu hierin een bedrag van € 150.000,- is genoemd. Na het proces-verbaal van 14 januari 2020 is geen nadere toelichting door [naam medeverdachte 1] of de verdachte meer gegeven. Mede gelet op de overige bevindingen van de politie ten aanzien van dit document, acht de rechtbank de verklaring dat de contante bedragen die [naam medeverdachte 1] aan de verdachte gaf afkomstig waren uit een contante lening van € 100.000,-, hoogst onwaarschijnlijk.
Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de contante bedragen die de verdachte van [naam medeverdachte 1] heeft ontvangen (en de daarmee betaalde auto’s) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
De verdachte heeft nog verklaard dat zij het in de woning aangetroffen geldbedrag van € 22.800,- heeft gespaard uit eigen looninkomsten (die zij deels contant opnam), uit de contante bijdragen die zij ontving van haar voormalig partner [naam] en uit verkopen op Marktplaats.
Voor zover dit als concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het bedrag moet worden aangemerkt, geldt het volgende.
De verdachte en getuige [naam] hebben beiden verklaard dat [naam] contante bedragen aan de verdachte gaf. [naam] heeft hierbij een bedrag van ongeveer € 300,- per maand genoemd. Bij de politie in april 2018 heeft [naam] verder verklaard dat hij de verdachte ongeveer vier jaar kende. Bij de rechter-commissaris op 15 oktober 2019 heeft [naam] hieraan toegevoegd dat hij de geldbedragen contant van zijn bankrekening opnam. Ook heeft [naam] toen verklaard dat hij ongeveer vier à vijf jaar geleden is begonnen met die betalingen. Naast contante voldoening zou hij de bedragen ook via iDEAL aan de verdachte hebben betaald. Wanneer van deze verklaringen in het voordeel van de verdachte wordt uitgegaan, heeft de verdachte in de periode april 2014 tot en met april 2018 maximaal € 14.700,- contant van [naam] ontvangen. Dat betekent dat de verdachte daarnaast in elk geval € 8.100,- uit andere bron moet hebben gespaard. Dat zou de verdachte naar eigen zeggen hebben gedaan door een deel van haar (via de bank ontvangen) loon contant op te nemen. Weliswaar blijkt uit de bankgegevens van de verdachte dat zij in de tenlastegelegde periode een contant bedrag van bijna € 12.000,- (€ 11.467,- + € 150,-) heeft opgenomen. Daar staat echter tegenover dat zij in dezelfde periode ruim € 27.000,- (€ 16.495,- + € 9.840,- + € 1.300,-) aan contanten heeft gestort. Dat betekent dat de verdachte ruim € 15.000,- aan contanten meer heeft gestort dan opgenomen. Daarnaast zou de verdachte nog € 8.100,- contant hebben gespaard. Gelet op die diverse opnames en stortingen en op de vaststelling dat de verdachte vanaf oktober 2016 een maandelijks bedrag van € 1.000,- van [naam medeverdachte 1] ontving, gaat de rechtbank ervan uit dat in elk geval een deel van het gespaarde bedrag van € 22.800,- middellijk of onmiddellijk afkomstig was van [naam medeverdachte 1] . Het contante geld dat in een tasje in de woning van de verdachte is aangetroffen, is daarmee in elk geval “gedeeltelijk” van misdrijf afkomstig, nu hieraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging) dan wel dit bedrag (deels) bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die via haar bankrekening zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen (HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578).
De rechtbank gaat er op basis van de bewijsmiddelen ook van uit dat de verdachte wist dat de contante bedragen die zij van haar vader ontving van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank leidt uit diverse opgenomen gesprekken tussen de verdachte en haar vader af dat de verdachte inhoudelijk op de hoogte was van de illegale herkomst van de gelden en de werkzaamheden van [naam medeverdachte 1] . Dit blijkt onder andere uit de gesprekken van 5 juli 2017, 11 juli 2017, 11 augustus 2017 en 1 november 2017. In een van deze gesprekken wordt bijvoorbeeld door de verdachte en haar vader op versluierde wijze gesproken. Ook bespreken de verdachte en haar vader bijvoorbeeld dat “het niet meer op naam van zus [naam medeverdachte 3] zou moeten staan, omdat [naam medeverdachte 1] dan straks alles kwijt is”. Hieraan wordt toegevoegd dat “ [naam medeverdachte 3] de familie loenus [de rechtbank begrijpt: geld] op het spel zet, een levensgevaarlijke situatie”. [naam medeverdachte 1] geeft aan dat hij liever wil dat “het” [de rechtbank begrijpt: het familievermogen] op naam van de verdachte komt te staan. Hieruit kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte 1] zijn vermogen op naam van zijn dochters zette of wilde zetten. Bovendien blijkt hieruit dat [naam medeverdachte 1] bang was dat hij zijn geld kwijtraakte en er “levensgevaarlijke” situaties konden ontstaan, omdat zijn dochter [naam medeverdachte 3] “alles wist”. Nu de verdachte geen andere interpretatie van dit gesprek heeft gegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat zij wist dat het geld van [naam medeverdachte 1] een illegale herkomst had en er daarom op deze wijze door de verdachte en [naam medeverdachte 1] over het geld werd gesproken. Er is dus wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte wist dat de contante geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte de contante bedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen dan wel heeft omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt. Van enige verhullingshandeling is niet gebleken, zodat de verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat de verdachte de geldbedragen samen en in vereniging met [naam medeverdachte 1] heeft witgewassen. Gelet op de periode van ruim drie jaar en het grote aantal contante bedragen hebben zij van dit witwassen een gewoonte gemaakt.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op meerdere tijdstippen in de periode
van1 januari 2015
tot en met 1 mei 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben zij, verdachte en haar mededader,
meerdere geldbedragen en voorwerpen, te weten:
- in totaal
18euro (contante maandelijks ontvangen gelden)
en
- in totaal
27.595euro (contante stortingen op bankrekening van verdachte)
en
/of
- 11.250 euro (contante betaling voor een Kia Rio) en een Kia Rio (met
kenteken [kentekennummer 1] ) en
- 13.500 ( contante betaling voor een Kia Sportage) en een Kia Sportage (met
kenteken [kentekennummer 2] ) en
- in totaal 10.500 euro (contante betaling voor een keuken) en
- 22.800 euro (op 17 april 2018 aangetroffen)
telkens verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van deze geldbedragen en voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl verdachte en haar mededader wisten, althans redelijkerwijs moesten
vermoeden, dat voornoemde geldbedragen en voorwerpen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Zij heeft geprofiteerd van de criminele inkomsten van haar vader door elke maand een bedrag van € 1.000,- van hem aan te nemen gedurende in ieder geval 18 maanden. Daarnaast betaalde zij € 10.500,- contant bij de aanschaf van een keuken en € 11.250,- en € 13.500,- contant bij de aanschaf van twee personenauto’s. Verder heeft zij een bedrag van in totaal € 27.595,- aan contant geld gestort op haar bankrekening en heeft zij op de dag van haar aanhouding € 22.800,- contant geld voorhanden gehad in haar woning. Al deze geldbedragen waren ook – geheel of grotendeels – afkomstig van haar vader. De verdachte nam deze aanzienlijke geldbedragen telkens aan en maakte daarvan gebruik, terwijl zij wist dat haar vader dit geld uit enig misdrijf had verkregen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich om deze nadelige gevolgen niet bekommerd en het geld van haar vader gewoon aangenomen ten behoeve van haar eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Aangevoerd door de verdachte
De verdachte heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het gegeven dat zij de zorg over een minderjarig kind heeft en zwanger is. Verder heeft zij aangevoerd een vaste baan te hebben, die zij graag wil behouden.
7.3.2.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit en de hoogte van de witgewassen bedragen is in beginsel een gevangenisstraf passend zoals door de officier van justitie geëist. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank hiervan echter afzien. Hierbij houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat de verdachte als volwassen vrouw weliswaar anders had moeten handelen, maar dat het hierbij gaat om financiële bijdragen van een vader aan zijn dochter. Deze familierechtelijke betrekking bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte. De rechtbank zal een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opleggen. Bij de bepaling van de hoogte van de taakstraf en de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag en het in beslag genomen en niet teruggegeven voertuig (Kia Sportage) met kenteken [kentekennummer 2] verbeurd te verklaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd te bepalen dat de in beslag genomen en niet teruggegeven APM-passen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de voorwerpen voorkomend op de beslaglijst.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen bedrag van € 22.800,- en het in beslag genomen voertuig zullen worden verbeurd verklaard. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan
Ten aanzien van de in beslag genomen APM-passen zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu op dit moment geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (zegge: drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (zegge: tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
232 (zegge: tweehonderdtweeëndertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
116 (zegge: honderdzestien) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: het geldbedrag van € 22.800,00 aangetroffen in de woning (opgenomen op de beslaglijst onder nummer 1) en het voertuig de Kia Sportage met kenteken [kentekennummer 2] (opgenomen op de beslaglijst onder nummer 2):
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst als 4 tot en met 6 genummerde passen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2015
tot en met 1 mei 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, althans in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen,
immers hebben zij, verdachte en/of haar mededaders,
a)
van meerdere geldbedragen en/of voorwerpen, te weten:
- in totaal 39.000 euro (meerdere (contante) maandelijkse ontvangen gelden)
en/of
- in totaal 27.635 euro (contante stortingen op bankrekening van verdachte)
en/of
- 11.250 euro (contante betaling voor een Kia Rio) en/of een Kia Rio (met
kenteken [kentekennummer 1] ) en/of
- 13.500 ( contante betaling voor een Kia Sportage) en/of een Kia Sportage (met
kenteken [kentekennummer 2] ) en/of
- in totaal 10.500 euro (contante betaling voor een keuken) en/of
- 22.800 euro (op 17 april 2018 aangetroffen)
althans van enige geldbedragen en/of voorwerpen,
(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen
en/of verhuld wie de rechthebbende is
en/of
b)
meerdere geldbedragen en/of voorwerpen, te weten:
- in totaal 39.000 euro (meerdere (contante) maandelijkse ontvangen gelden)
en/of
- in totaal 27.635 euro (contante stortingen op bankrekening van verdachte)
en/of
- 11.250 euro (contante betaling voor een Kia Rio) en/of een Kia Rio (met
kenteken [kentekennummer 1] ) en/of
- 13.500 ( contante betaling voor een Kia Sportage) en/of een Kia Sportage (met
kenteken [kentekennummer 2] ) en/of
- in totaal 10.500 euro (contante betaling voor een keuken) en/of
- 22.800 euro (op 17 april 2018 aangetroffen)
althans van enige geldbedragen en/of voorwerpen,
(telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van deze geldbedragen en/of voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of haar mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat voornoemde geldbedragen en/of voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;