ECLI:NL:RBROT:2020:12655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
C/10/609020 / FA RK 20-9433
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf voor cliënten met verstandelijke beperking en niet-aangeboren hersenletsel

Op 22 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt met een lichte verstandelijke beperking en niet-aangeboren hersenletsel. Het verzoek tot deze machtiging werd ingediend door het CIZ op 2 december 2020, na een eerdere machtiging die op 30 december 2019 was verleend. De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag, waarbij de cliënt, haar advocaat, en verschillende zorgprofessionals werden gehoord via een beeld- en geluidverbinding, conform de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een verstandelijke handicap, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en psychische schade. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om dit ernstig nadeel te voorkomen. Ondanks het verzet van de cliënt tegen de voortzetting van het verblijf, werd besloten om de machtiging voor een periode van twee jaar te verlenen, tot en met 22 december 2022. De rechtbank weigerde het verzoek van de advocaat om de machtiging voor een kortere periode van zes maanden te verlenen, omdat dit niet in het belang van de cliënt zou zijn.

De beschikking is mondeling gegeven door rechter H.J. Wieman-Bart en schriftelijk uitgewerkt op 28 december 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/609020 / FA RK 20-9433
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 22 december 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam ciënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] te [geboorteplaats cliënt],
hierna: cliënt,
wonende en verblijvende in ASVZ, [verblijfadres cliënt],
advocaat mr. H. Gailjaard te 's-Gravenhage.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 2 december 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 20 december 2016;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam 1], arts voor verstandelijk gehandicapten, van 12 november 2020;
  • de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 23 oktober 2020;
  • een afschrift van het zorgplan;
  • een uittreksel uit het curateleregister.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 22 december 2020.
Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • cliënt met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam 2], orthopedagoog en [naam 3], woonbegeleider, beiden verbonden aan ASVZ;
  • [naam 4], curator.

2..Beoordeling

2.1.
Op 30 december 2019 is door de rechtbank een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf verleend tot en met 22 december 2020. Op 2 december 2020 heeft het CIZ verzocht een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie te verlenen als bedoeld in artikel 25 lid 1 Wzd.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een verstandelijke handicap, te weten een lichte verstandelijke beperking en niet- aangeboren hersenletsel.
2.3.
Het gedrag van cliënt leidt als gevolg van deze verstandelijke handicap tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, bedreiging van de veiligheid van cliënt al dan niet doordat zij onder invloed van een ander raakt en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Bij cliënt is sprake van complexe problematiek. Zij heeft op achtjarige leeftijd een fietsongeluk gehad waarbij zij hersenletsel heeft opgelopen. Er is sprake van een verstandelijke beperking. Cliënt is niet weerbaar tegen invloeden van buitenaf. Zij is niet in staat goede en slechte bedoelingen te onderscheiden. Door haar behandeling heeft zij daarin wel stappen kunnen maken. Cliënt heeft veel meegemaakt en daar trauma’s aan overgehouden. Zij heeft lang niet opengestaan voor verder onderzoek, maar wil daar nu wel aan meewerken.
2.4.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wensen.
2.5.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënt geeft tijdens de zitting aan meer vrijheden te willen krijgen. De orthopedagoog verklaart dat hier met cliënt afspraken over zijn gemaakt. Deze vrijheden moeten in kleine stapjes opgebouwd worden. Vanwege corona hebben deze vrijheden niet altijd doorgang kunnen vinden.
2.6.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen voortzetting van het verblijf. Cliënt geeft aan graag in de instelling te willen blijven, echter vindt zij een machtiging voor twee jaar te lang. De orthopedagoog geeft aan de mening van cliënt op elk moment kan veranderen. Het is lastig te varen op de uitspraken van cliënt. Cliënt kan zich niet altijd aan de gemaakte afspraken houden. Een zitting zorgt voor stress en onrust bij cliënt, met een langere machtiging willen de behandelaren inzetten op de verdere ontwikkeling van cliënt.
2.7.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd. Namens cliënt bepleit de advocaat een kortere duur van de machtiging, te weten zes maanden. De advocaat stelt dat de vrijheden alleen ter sprake komen wanneer er een zitting komt. Met een kortere termijn kan er zicht worden gehouden op de vrijheden en het uitbreiden van de vrijheden, aldus de advocaat. De rechtbank gaat hier niet in mee. Een zitting is niet bedoeld om het verloop van de vrijheden te bespreken. Tevens zorgt een langere machtiging, zoals de orthopedagoog hiervoor heeft benoemd, voor een zekere rust. Daarnaast verklaart de curator van cliënt tijdens de mondelinge behandeling te zullen toezien op de vrijheden van cliënt en het gesprek hierin gaande te houden. De machtiging zal worden verleend voor de verzochte duur van twee jaar.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van [naam ciënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 22 december 2022.
Deze beschikking is op 22 december 2020 mondeling gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, in tegenwoordigheid van H.J. de Wit, griffier, en op 28 december 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.