Op 22 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt met een lichte verstandelijke beperking en niet-aangeboren hersenletsel. Het verzoek tot deze machtiging werd ingediend door het CIZ op 2 december 2020, na een eerdere machtiging die op 30 december 2019 was verleend. De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag, waarbij de cliënt, haar advocaat, en verschillende zorgprofessionals werden gehoord via een beeld- en geluidverbinding, conform de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een verstandelijke handicap, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en psychische schade. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om dit ernstig nadeel te voorkomen. Ondanks het verzet van de cliënt tegen de voortzetting van het verblijf, werd besloten om de machtiging voor een periode van twee jaar te verlenen, tot en met 22 december 2022. De rechtbank weigerde het verzoek van de advocaat om de machtiging voor een kortere periode van zes maanden te verlenen, omdat dit niet in het belang van de cliënt zou zijn.
De beschikking is mondeling gegeven door rechter H.J. Wieman-Bart en schriftelijk uitgewerkt op 28 december 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.