ECLI:NL:RBROT:2020:12525

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
10/751110-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van 150 kg cocaïne via de haven van Rotterdam

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 150 kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, die als transporteur fungeerde, heeft samen met anderen op 15 mei 2018 via de Rotterdamse haven deze grote hoeveelheid cocaïne in Nederland gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 2 jaar geëist, wat de rechtbank uiteindelijk heeft opgelegd, met een voorwaardelijk deel van 1 jaar en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte, en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft ook de impact van de drugshandel op de volksgezondheid en de criminaliteit in de samenleving benadrukt. De verdachte heeft geen aansturende rol gehad en heeft na zijn aanhouding zijn leven weer op orde gekregen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft ook besloten dat de in beslag genomen telefoon aan de verdachte moet worden teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/751110-18
Datum uitspraak: 10 december 2020
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen op 15 mei 2018 via de Rotterdamse haven 150 kilogram cocaïne in Nederland ingevoerd. Voor het importeren van de cocaïne was de rol van de verdachte, als transporteur van de betreffende container vanaf het haventerrein, essentieel. Met zijn handelen heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen.
Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was zeer groot, zodat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Hierdoor wordt echter niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in het bijzonder bij grensoverschrijdende handel in de invoer- en uitvoerlanden vaak gepaard gaat met vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de forse hoeveelheid cocaïne die is aangetroffen en de afschrikkende, preventieve werking die moet uitgaan van de in dit geval op te leggen straf, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking komt en een passende reactie vormt op het strafbare feit waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de straffen die zijn opgelegd in de vonnissen van de medeverdachten.
De verdachte heeft, anders dan de medeverdachten, niet in voorarrest gezeten maar is direct na zijn aanhouding op 23 mei 2018 in vrijheid gesteld. De verdachte heeft nadien schoon schip gemaakt en zijn leven weer op orde gekregen. De rechtbank zal daarom een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Nu de verdachte met zijn huidige transportbedrijf nog steeds werkzaam is in de havenwereld dient een voorwaardelijke straf tevens als stok achter de deur.
De rechtbank heeft bij de hoogte van de op te leggen straf in aanmerking genomen dat de verdachte geen aansturende rol heeft gehad, het tijdsverloop sinds het plegen van het bewezen verklaarde feit, zijn proceshouding (die getuigt van inzicht in het strafwaardige karakter van zijn handelen) en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor een (soortgelijk) Opiumwetdelict.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf en gedeelte, groot
1 (één) jaarniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
gelast de teruggave aan de verdachte van:
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 150 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 15 mei 2018 te Rotterdam
en/of Schiedam en/of Rijswijk en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of
- een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen, en /of
- een loods in Spijkenisse en/of een heftruck geregeld, en/of
- een chauffeur met een vrachtwagen geregeld om die container van de
APM-terminal op te halen en vervolgens te vervoeren naar die loods in
Spijkenisse, en/of
- een onrechtmatig verkregen pin verstrekt (gekregen) en/of (vervolgens) die
pin aan een chauffeur/mededader doorgegeven, waarna deze heeft getracht om
die container met die onrechtmatig verkregen pin van de APM-terminal af te
halen.