ECLI:NL:RBROT:2020:1231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
ROT 19/606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag van een ambtenaar na politiek verlof met schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. De ambtenaar, die na politiek verlof wilde terugkeren in actieve dienst, kreeg eervol ontslag. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende inspanningen had verricht om de ambtenaar te herplaatsen, maar dat het ontslag voor 10,8 uur per week niet kon standhouden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie voor deze uren, wat de ambtenaar recht gaf op nabetaling van salaris en schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de inspanningsverplichting van de verweerder niet was geschonden, maar dat het ontslag voor de uren waarin de ambtenaar actief was, onterecht was. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verweerder het griffierecht en de proceskosten van de ambtenaar moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/606

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Bakker,
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: mr. K.F.A.M. Weijling.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 juni 2018 eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 27 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was als ambtenaar in dienst bij verweerder in de functie van [naam functie 1] . In verband met de benoeming van eiser tot [naam functie 2] op 2 januari 2013 bij de gemeente Molenwaard is hem door verweerder met ingang van die datum verlof verleend voor 25,2 uur per week op grond van artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet (AW). Verweerder heeft eiser tevens meegedeeld dat zijn functie niet gereserveerd zou worden en dat eiser daarmee geen terugkeergarantie had. Eiser bleef daarnaast voor 10,8 uur per week werkzaam bij verweerder op het terrein van onderwijs. De benoeming van eiser tot [naam functie 2] is per 25 september 2017 geëindigd en eiser heeft aan verweerder aangegeven opnieuw in actieve dienst te willen treden. Verweerder had op dat moment geen mogelijkheden eiser in actieve dienst te herstellen en verweerder is met eiser een herplaatsingstraject gestart van zes maanden om aan zijn inspanningsverplichting te voldoen. Via Talent MVS werd intern een passende functie gezocht en in samenspraak met eiser is met bureau BMC een traject gestart om extern een passende functie te vinden. Dit heeft er niet toe geleid dat eiser binnen zes maanden een baan heeft gevonden.
2. Aan het bestreden besluit, onder overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verweerder na afloop van het herplaatsingstraject van zes maanden aan eiser eervol ontslag kon verlenen met toepassing van artikel 8:9 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
3. Eiser voert aan dat de tijdelijke ontheffing zag op 25,2 uur per week en dat hij dan ook niet voor zijn volledige aanstelling ontslagen kan worden op grond van artikel 8:9 van de CAR/UWO. Verweerder heeft verder onvoldoende inspanningen verricht om hem te herplaatsen. Verweerder is daarbij inhoudelijk tekort geschoten tijdens het herplaatsingstraject en tevens was de duur van het herplaatsingstraject van zes maanden te kort. Tot slot vordert eiser de door hem geleden schade die bestaat uit de wettelijke rente over het na te betalen salaris.
4.1.
In artikel 125c, eerste lid, van de AW is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ambtenaar, die een functie in publiekrechtelijke colleges, waarin hij is benoemd of verkozen, gezien de omvang van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden, niet gelijktijdig kan vervullen met zijn ambt, in verband daarmee tijdelijk wordt ontheven van de waarneming van zijn ambt, tenzij het dienstbelang zich tegen ontheffing verzet.
4.2.
In artikel 8:9 van de CAR/UWO is bepaald dat aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag wordt verleend.
5.1.
De beroepsgrond van eiser dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht om eiser te herplaatsen slaagt niet. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN2335) waaruit volgt dat op verweerder een inspanningsverplichting rust om eiser in actieve dienst te herstellen. De CRvB overweegt dat ontslag pas aan de orde kan zijn nadat gedegen onderzoek is gedaan naar eventuele mogelijkheden tot herstel in actieve dienst, hetzij in de eigen functie, hetzij in ander passend werk. Verweerder heeft na constatering dat er geen passende functie was voor eiser na de beëindiging van zijn benoeming tot [naam functie 2] , waarover tussen partijen geen verschil van inzicht bestaat, voor eiser een hervattingstraject van zes maanden opgestart. Wat betreft de lengte van het hervattingstraject van zes maanden geldt dat in artikel 8:9 van de CAR/UWO geen termijn is opgenomen waarbinnen verweerder dient te zoeken naar een passende functie. De rechtbank acht een termijn van zes maanden niet onredelijk kort en verweerder was niet gehouden in dit geval een langere termijn aan te houden. Eiser heeft verweerder bij het maken van afspraken niet laten weten dat het hervattingstraject langer zou moeten duren. In het kader van het herplaatsingstraject heeft verweerder eiser in de periode vanaf 13 november 2017 begeleid bij het zoeken naar een andere passende functie binnen of buiten de gemeente Vlaardingen. Verweerder heeft het standpunt in kunnen nemen dat het hervattingstraject op 13 november 2017 een aanvang heeft genomen bij het aanbieden van de eerste vacature aan eiser. Eiser is begeleid door Talent MVS om intern een andere passende functie te krijgen, waarbij eiser gewezen is op twee mogelijke functies, en eiser is begeleid door bureau BMC om extern een passende functie te krijgen. Dat de mogelijkheden om eiser in een passende functie te plaatsen beperkt bleken en het traject uiteindelijk niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, brengt niet met zich dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht. De overweging van de bezwaarschriftencommissie in haar advies van 13 december 2018 dat de inspanningen van verweerder vrij summier zijn geweest, maakt dat niet anders. Niet gebleken is dat er mogelijkheden waren die door verweerder onbenut zijn gelaten. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het functioneren van eiser nooit ter discussie heeft gestaan en ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat verweerder hem niet in actieve dienst heeft willen herstellen.
5.2.
De beroepsgrond van eiser dat hij niet voor zijn volledige aanstelling ontslagen kon worden op grond van artikel 8:9 van de CAR/UWO slaagt. Eiser is gedurende de periode dat hij werkzaam was als [naam functie 2] en voor 25,2 uur per week uit zijn ambt ontheven was voor de overige 10,8 uur per week in actieve dienst van en in een gezagsverhouding met verweerder gebleven. De tijdelijke ontheffing op grond van artikel 125c, eerste lid, van de AW zag niet op die 10,8 uur per week. Verweerder had eiser dan ook niet op grond van artikel 8:9 van de CAR/UWO voor deze uren kunnen ontslaan. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het in redelijkheid niet zo kan zijn dat verweerder gehouden is eiser in dienst te houden voor 10,8 uur per week. Eiser is tijdens zijn benoeming als [naam functie 2] vanaf 2 januari 2013 tot aan de datum van het eervolle ontslag per 1 juni 2018 in actieve dienst gebleven bij verweerder voor 10,8 uur per week en niet valt in te zien waarom voortzetting van dit deel van de aanstelling van eiser niet in redelijkheid van verweerder verwacht kan worden. Dat de oorspronkelijke functie van eiser niet meer beschikbaar is en eiser tijdelijke, niet-formatieve, werkzaamheden heeft verricht, doet daar niet aan af.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover dit besluit ziet op het eervol ontslag voor 10,8 uur per week. Herroeping betekent dat eiser voor 10,8 uur per week bij verweerder in actieve dienst is gebleven en het geeft aanspraak op nabetaling van het salaris, voor zover eiser daar recht op heeft.
7. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank grond voor toewijzing van schadevergoeding bestaande uit de wettelijke rente over de nabetaling van salaris. Nu het hier gaat om periodiek te verrichten betalingen van salaris geldt volgens vaste rechtspraak dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op het tijdvak waarop de periodieke betaling betrekking heeft en waarin de juiste betaling had moeten plaatsvinden. Voor de wijze waarop verweerder de rente dient te berekenen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt aangezien de rechtbank het beroep gegrond verklaart.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op het eervol ontslag van 10,8 uur per week;
  • herroept het primaire besluit voor zover het ziet op het eervol ontslag van 10,8 uur per week en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van schadevergoeding aan eiser voor zover het betreft de wettelijke rente als omschreven onder 7;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. M.C. Snel-van den Hout, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 februari 2020.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.