5.2.De beroepsgrond van eiser dat hij niet voor zijn volledige aanstelling ontslagen kon worden op grond van artikel 8:9 van de CAR/UWO slaagt. Eiser is gedurende de periode dat hij werkzaam was als [naam functie 2] en voor 25,2 uur per week uit zijn ambt ontheven was voor de overige 10,8 uur per week in actieve dienst van en in een gezagsverhouding met verweerder gebleven. De tijdelijke ontheffing op grond van artikel 125c, eerste lid, van de AW zag niet op die 10,8 uur per week. Verweerder had eiser dan ook niet op grond van artikel 8:9 van de CAR/UWO voor deze uren kunnen ontslaan. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het in redelijkheid niet zo kan zijn dat verweerder gehouden is eiser in dienst te houden voor 10,8 uur per week. Eiser is tijdens zijn benoeming als [naam functie 2] vanaf 2 januari 2013 tot aan de datum van het eervolle ontslag per 1 juni 2018 in actieve dienst gebleven bij verweerder voor 10,8 uur per week en niet valt in te zien waarom voortzetting van dit deel van de aanstelling van eiser niet in redelijkheid van verweerder verwacht kan worden. Dat de oorspronkelijke functie van eiser niet meer beschikbaar is en eiser tijdelijke, niet-formatieve, werkzaamheden heeft verricht, doet daar niet aan af.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover dit besluit ziet op het eervol ontslag voor 10,8 uur per week. Herroeping betekent dat eiser voor 10,8 uur per week bij verweerder in actieve dienst is gebleven en het geeft aanspraak op nabetaling van het salaris, voor zover eiser daar recht op heeft.
7. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank grond voor toewijzing van schadevergoeding bestaande uit de wettelijke rente over de nabetaling van salaris. Nu het hier gaat om periodiek te verrichten betalingen van salaris geldt volgens vaste rechtspraak dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op het tijdvak waarop de periodieke betaling betrekking heeft en waarin de juiste betaling had moeten plaatsvinden. Voor de wijze waarop verweerder de rente dient te berekenen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958). 8. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt aangezien de rechtbank het beroep gegrond verklaart.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op het eervol ontslag van 10,8 uur per week;
- herroept het primaire besluit voor zover het ziet op het eervol ontslag van 10,8 uur per week en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van schadevergoeding aan eiser voor zover het betreft de wettelijke rente als omschreven onder 7;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. M.C. Snel-van den Hout, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 februari 2020.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: