4.1.1.Standpunt verdediging
De verdediging heeft een vrijspraak bepleit vanwege een gebrek aan overtuigend bewijs. Niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van ‘dwingen’ en van medeplegen.
De aangeefster legt wisselende verklaringen af, terwijl de verdachte consistent is in zijn verklaring. De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] wisten niet op voorhand dat de aangeefster in de woning was. Daarnaast zijn zij niet met zijn drieën tegelijk in de badkamer geweest. Er was daarom geen bewuste samenwerking of een gezamenlijke uitvoering. De verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1] dat de aangeefster tegelijkertijd vrijwillig seks heeft gehad met hem en de verdachte is niet aannemelijk, omdat hij bang is om veroordeeld te worden. Volgens de verdediging waren de aangeefster en de verdachte alleen in de badkamer en hebben zij toen vrijwillige seks gehad. Zij hebben eerder een seksuele relatie gehad, dus het hebben van seks was voor hen niet ongewoon. De verdachte heeft het gezien zijn status ook niet nodig om een meisje te dwingen tot seks. Het gedrag past ook niet bij hem. Bovendien heeft de aangeefster aangegeven dat de seks met de verdachte ‘te doen’ was en heeft zij hem er in eerste instantie buiten willen houden. Aan haar vertrouwenspersoon heeft zij niet verteld dat de verdachte erbij was. De aangeefster heeft eerder een trauma opgelopen in verband met negatieve seksuele ervaringen, waardoor voorzichtig met haar verklaring moet worden omgesprongen. Dit alles maakt volgens de verdediging dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat sprake is geweest van ‘dwingen’.
4.1.2.Beoordeling
Namens de minderjarige [naam slachtoffer] heeft haar moeder aangifte gedaan van verkrachting van de minderjarige. In dit vonnis wordt met de aangeefster de minderjarige bedoeld.
In de middag van 19 juni 2019 hebben er in de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] seksuele handelingen plaatsgevonden tussen de aangeefster en de verdachte alsmede tussen de aangeefster en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Dit staat niet ter discussie. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de seksuele handelingen met de verdachte vrijwillig waren en of sprake is van medeplegen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte eerder die middag de aangeefster heeft gebeld om af te spreken. De aangeefster wilde dit niet en heeft nee gezegd. De aangeefster heeft die middag met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] afgesproken om - buiten - te gaan chillen. De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hebben de aangeefster en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] gezien. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij boodschappen voor zijn moeder moest doen en daarvoor eerst naar huis moest. De aangeefster ging met hem mee de woning in. Uit de verklaring van de aangeefster blijkt dat in die woning de medeverdachte [naam medeverdachte 2] werd gebeld, volgens de aangeefster door de verdachte. Dit wordt bevestigd door de historische gegevens van het onderzoek aan de telefoon van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Even later werd er bij de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aangebeld, waarop de medeverdachte [naam medeverdachte 2] tegen de aangeefster zei dat zij beter weg kon gaan. De aangeefster is toen niet weggegaan, maar heeft zich in paniek verstopt in de badkamer met de deur op slot. De aangeefster en medeverdachte [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat toen de medeverdachten in de woning waren en zij in de badkamer zat, de medeverdachten op zoek waren naar de aangeefster door te vragen waar zij was. De aangeefster werd vervolgens gebeld door de verdachte. Hierdoor ging haar telefoon af en kwam de verdachte erachter dat zij in de badkamer was. Dat zij werd gebeld door de verdachte, wordt bevestigd door het onderzoek van de telefoongegevens. Na meerdere keren kloppen op de badkamerdeur heeft de aangeefster de deur open gedaan. Toen bleek dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] voor de deur stond. Zowel de aangeefster als de medeverdachte [naam medeverdachte 2] verklaren dat eerst de verdachte en daarna de medeverdachte [naam medeverdachte 1] de badkamer ingingen. De badkamerdeur ging op slot.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de aangeefster en de drie door de politie verhoorde verdachten allen wisselende verklaringen hebben afgelegd. De aangeefster heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris over de wisselingen in haar verklaringen verklaard dat zij aanvankelijk emotioneel en psychisch niet in orde was en niet of moeilijk over het gebeurde kon praten. Zij lag toen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis. Voordat zij gedetailleerd bij de politie een verklaring heeft afgelegd, heeft zij - op 8 augustus 2019 - verklaard dat zij aanvankelijk de verdachte er niet bij wilde betrekken, omdat zij bang was dat dit voor haar negatieve gevolgen zou hebben (‘als ik aangifte tegen hem doe dan ga ik er aan’). Omdat zij vindt dat wat hij heeft gedaan niet goed is, is zij toch nader gaan verklaren. Vanaf dat moment is de aangeefster gaan verklaren over de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] die bij haar in de badkamer kwamen en de deur op slot hebben gedaan. Uit haar verklaring van wat er toen is gebeurd, komt naar voren dat de seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam, niet vrijwillig hebben plaatsgevonden maar dat zij daartoe gedwongen werd. Zowel de verdachte als de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij seks met de aangeefster hebben gehad en dat deze seks met haar instemming was. In tegenstelling tot de verdachte, die heeft verklaard dat hij niet gelijktijdig met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de badkamer was toen hij of de medeverdachte seksuele handelingen verrichtte, heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 1] verklaard dat hij samen met de verdachte in de badkamer was toen zij beiden met de aangeefster seksueel contact hadden. Ook de medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] de badkamer inging, dat de deur op slot ging en dat zij toen gingen ‘vrijen’. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft nog met een mes geprobeerd de deur open te maken. Hij heeft verklaard over het horen van ‘uhm’-geluiden en dat hij ‘nee’ heeft gehoord, geluiden die hij net wat harder hoorde dan de eerder door hem gehoorde ‘kreun’- geluiden. Nadat de politie bij de medeverdachte [naam medeverdachte 2] er op door heeft gevraagd, heeft de medeverdachte verklaard dat de enige schreeuwgeluiden die hij van de aangeefster hoorde de ‘uhm’-geluiden en het ‘nee’ waren. Op een gegeven moment ging de deur open en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft beschreven wat hij toen zag: medeverdachte [naam medeverdachte 1] deed zijn broek omhoog; de verdachte stond voor die deur, maar met zijn rug naar hem toe en de aangeefster zat met haar rug tegen de muur en haar broek zat op haar knieën. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft beschreven hoe de aangeefster er vervolgens aan toe bleek te zijn. Zij kwam kruipend uit de badkamer, leek niet op haar benen te kunnen staan. Hij moest haar ondersteunen. Haar haar was in de war en hij zag (later) dat de aangeefster wilde huilen maar dat niet deed. Deze toestand van de aangeefster heeft de verdachte ook gezien, alleen volgens hem was dit na de seks met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en komt dit niet door de seks die hij met de aangeefster heeft gehad.
De aangeefster is naar huis gegaan en heeft haar kleding in de was gegooid. Haar moeder heeft die kleding gevonden, waarbij zij het vreemd vond dat de aangeefster de kleding onder andere vuile was had gelegd, als het ware had verstopt, en in de was gedaan. Daarbij bemerkte zij dat de onderbroek van de aangeefster helemaal onder het bloed zat, zelfs op het elastiek, en dat er een donkere vlek te zien was op de zwarte trainingsbroek van de aangeefster. Ook de door haar thuis schoon aangetrokken spijkerbroek had bloedvlekken. Dezelfde avond heeft de aangeefster gebeld met de getuige [naam getuige] . De aangeefster heeft tegen de getuige verteld dat zij de badkamer uit wilde gaan, maar werd tegen gehouden, dat zij heeft gevochten en dat zij is verkracht. De volgende avond heeft de aangeefster een suïcidepoging gedaan, waarna zij is opgenomen in het ziekenhuis. Uit de verklaring van de Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) blijkt dat de aangeefster meerdere dagen opgenomen is geweest in het ziekenhuis, eerst op de intensive care, daarna op de afdeling kindergeneeskunde en tot slot op de psychiatrische afdeling. Hierna is de aangeefster een traumabehandeling gaan volgen bij Youz. De haar behandelend psycholoog heeft verklaard dat de aangeefster bij Youz terecht is gekomen na een verkrachting en poging zelfdoding.
Uit het geheel van de verklaringen stelt de rechtbank vast dat de verklaring van de aangeefster steun vindt in de telefoongegevens en de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2] ondersteunt dat de seksuele handelingen die de aangeefster bij de verdachte - en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] - heeft verricht niet vrijwillig waren. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] was niet aanwezig in de badkamer en de deur daarvan was op slot. Hierdoor kan zijn verklaring geen directe steun bieden voor de verklaring van de aangeefster over het geweld en andere feitelijkheden die zijn gebruikt om haar in de badkamer te dwingen tot de seksuele handelingen - waaronder het binnendringen van haar lichaam. De verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] biedt echter wel steun voor de sfeer en de omstandigheden op dat moment in de woning, zoals door de aangeefster beschreven. Bovendien heeft de aangeefster dezelfde avond tegen een vertrouwenspersoon - de getuige [naam getuige] - verteld over een gevecht in de badkamer en een verkrachting.
De aangeefster voelde zich genoodzaakt zich te verstoppen in de badkamer, de verdachte en de medeverdachte zijn die badkamer binnen gedrongen. Toen zij samen met de aangeefster in de badkamer waren hebben er seksuele handelingen plaatsgevonden waarover de aangeefster heeft verklaard dat deze handelingen ruw en met enig geweld plaatsvonden. Hoe de toestand van de aangeefster achteraf direct na afloop van de gebeurtenissen in de badkamer was, is onder andere bevestigd door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Daarnaast zijn de gevolgen voor de aangeefster, haar suïcidepoging, haar ziekenhuisopname en haar traumabehandeling, bekend.
Van de vier in de middag van 19 juni 2019 in de woning aanwezige personen heeft alleen de verdachte verklaard dat hij niet samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de badkamer was. Hij heeft verklaard dat de seksuele handelingen van de verdachte met de aangeefster vrijwillig waren. Gelet op het geheel van de feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] samen in de badkamer waren op het moment van de verkrachtingen. De afstand tussen hen beiden moet daarbij gering zijn geweest. De aangeefster heeft zowel op 8 augustus 2019 als op 11 september 2019 verklaard dat zij zowel door de verdachte als door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de badkamer is verkracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om delen van deze verklaringen van de aangeefster niet geloofwaardig te achten. De rechtbank houdt daarnaast in dit opzicht rekening met de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1] , die heeft aangegeven dat hij en de verdachte diezelfde dag plannen hadden om seks te hebben met een meisje, maar dat deze plannen niet zijn doorgegaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee van medeplegen.
De rechtbank concludeert dan ook dat er sprake is van seksuele handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen, door de verdachte met de aangeefster toen hij samen met haar en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de badkamer was. Daarnaast was de verdachte aanwezig toen de aangeefster door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] werd verkracht en heeft hij zich daaraan niet onttrokken, noch heeft hij de aangeefster geholpen om zich aan de verkrachting door de medeverdachte te kunnen onttrekken. De aanwezigheid van de verdachte en de medeverdachte tezamen met de aangeefster in de badkamer heeft de dreiging tegen haar versterkt en de mogelijkheid van haar om zich aan de verkrachting te onttrekken verkleind. De gepleegde seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, waren tegen de wil van de aangeefster en zij heeft zich hieraan niet kunnen onttrekken. De rechtbank acht de ten laste gelegde verkrachting, in vereniging gepleegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen.