In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan verkrachting. De verdachte had de medeverdachten geïnformeerd over de aanwezigheid van het slachtoffer in zijn woning en hen toegang verleend. De officier van justitie eiste een taakstraf, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor een vooropgezet plan of opzet op de verkrachting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk gelegenheid had verschaft voor het misdrijf en sprak hem vrij van de tenlastelegging. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat de verdachte niet was veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de verdediging van de vordering op nihil werden begroot.