In deze zaak verzoekt de vrouw om scheiding van tafel en bed, terwijl de man verzoekt om echtscheiding. Na de mondelinge behandeling, maar vóór de uitspraak, overlijdt de man. De rechtbank oordeelt dat het huwelijk op de datum van het overlijden van de man van rechtswege is geëindigd. Hierdoor verklaart de rechtbank beide partijen niet-ontvankelijk in hun verzoeken tot scheiding van tafel en bed en echtscheiding. Dit heeft ook gevolgen voor de verzoeken tot nevenvoorzieningen, waar partijen eveneens niet-ontvankelijk in worden verklaard. De rechtbank beslist dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is gegeven op 11 december 2020 en kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.