ECLI:NL:RBROT:2020:11659

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8630961 CV EXPL 20-22872
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van niet-betaalde zorgpremie door VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een vordering van VGZ Zorgverzekeraar N.V. tegen [gedaagde], die optreedt als bewindvoerder over de goederen van [naam]. De vordering betreft de betaling van een niet-betaalde zorgpremie van € 500,00, die door VGZ is gevorderd op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De procedure is gestart met een dagvaarding op 2 juni 2020, waarna verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder de conclusie van antwoord en repliek.

De feiten van de zaak tonen aan dat de goederen van [naam] sinds 8 december 2017 onder bewind zijn gesteld. VGZ heeft herhaaldelijk aan [gedaagde] medegedeeld dat de premiebedragen niet konden worden geïncasseerd. Ondanks aanmaningen heeft [gedaagde] de verschuldigde premies over de maanden juli 2019 tot en met januari 2020 niet voldaan. VGZ heeft haar vordering beperkt tot € 500,00, terwijl het totale openstaande bedrag hoger was. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en gesteld dat er geen afloscapaciteit was en dat VGZ misbruik maakte van haar procesrecht.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd van de openstaande premie en dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat er meer betalingen zijn verricht dan op het mutatieoverzicht vermeld. De vordering van VGZ is toegewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen en de nakosten geregeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het méér of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8630961 CV EXPL 20-22872
uitspraak: 13 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Arnhem,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam] ,
in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam] ,
zaakdoende te [plaatsnaam] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Car, advocaat te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als “VGZ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 2 juni 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Met ingang van 8 december 2017 zijn de goederen van [naam] (hierna: [naam] ) onder bewind gesteld bij [gedaagde] .
2.2
Tussen VGZ als zorgverzekeraar en [gedaagde] – als verzekeringnemer bestaat onder toepasselijkheid van de algemene polisvoorwaardenvoorwaarden van VGZ een zorgverzekering, bij VGZ bekend onder klantnummer [nummer] . De verzekeringspremie dient maandelijks bij vooruitbetaling door [gedaagde] te worden voldaan.
2.3
Bij brieven van (onder meer) 5 juli 2019, 6 augustus 2019, 4 september 2019, 5 oktober 2019, 5 november 2019, 8 december 2019 en 8 januari 2020 heeft VGZ aan [gedaagde] medegedeeld dat het niet was gelukt om de op die maanden betrekkende premiebedragen automatisch van de bankrekening te incasseren.
2.4
Bij brief c.q. e-mail van 6 mei 2020 heeft de gemachtigde van VGZ [gedaagde] aangemaand het op dat moment openstaande bedrag van € 1.127,89 binnen 14 dagen na ontvangst van die brief te voldoen, bij gebreke waarvan buitengerechtelijke incassokosten van € 202,25 (inclusief btw) in rekening zullen worden gebracht.

3..De vordering en het verweer

3.1
VGZ heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW over voornoemd bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, nakosten en de daarover verschuldigde btw.
Aan haar vordering heeft VGZ – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen VGZ en [gedaagde] bestaande zorgverzekeringsovereenkomst door de premies over de maanden juli 2019 tot en met januari 2020 onbetaald te laten. Uit hoofde van die overeenkomst is [gedaagde] een bedrag van € 1.331,42 (waarvan € 1.114,33 aan hoofdsom, € 14,84 aan verschenen rente tot 27 mei 2020 en € 202,25 aan buitengerechtelijke kosten) verschuldigd geworden. Om haar moverende redenen beperkt VGZ haar vordering tot € 500,00 aan hoofdsom waarbij zij haar rechten met betrekking tot het nog resterende deel van de vordering ad € 831,42 reserveert.
3.2
Bij conclusie van repliek heeft VGZ te kennen gegeven dat de oorspronkelijke hoofdsom ten bedrage van € 1.114,33 verlaagd is naar een bedrag van € 997,98, omdat [gedaagde] in februari 2020 een betaling van € 116,35 verricht heeft. Een bedrag van
€ 108,85 daarvan is afgeboekt op de premie van juli 2019 en een bedrag van € 7,50 is afgeboekt op de premie van augustus 2019.
3.3
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van VGZ in haar vorderingen dan wel haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van VGZ in de proceskosten, subsidiair gelet op de gestelde omstandigheden te bepalen dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
Er is een periode in het jaar 2019 geweest, waarin [naam] geen inkomen had. Er was een storing bij de gemeente Rotterdam in het aanvraagsysteem voor een bijstandsuitkering, waardoor [gedaagde] de premie een paar keer niet heeft kunnen betalen. VGZ heeft gesteld dat de achterstand 7 maanden aan premie bedraagt, maar dat kan niet kloppen. Een duidelijk overzicht van VGZ daaromtrent ontbreekt. Verder heeft [gedaagde] VGZ in kennis gesteld dat hij is aangesteld als bewindvoerder over de goederen van [naam] in verband met zijn schuldenproblematiek. [gedaagde] heeft contact opgenomen met VGZ tijdens de periode dat [naam] geen inkomen had om aan te geven dat er geen afloscapaciteit was en ook geen betaalafspraak gemaakt kon worden. [gedaagde] heeft VGZ verzocht geen kostenverhogende maatregelen te treffen, omdat oplopende schulden zullen leiden tot verminderde verhaalbaarheid van de vordering.
VGZ heeft hier nimmer op gereageerd. Door de invorderingsmaatregelen niet te bevriezen maakt VGZ misbruik van haar procesrecht en zijn er nodeloze kosten voor [naam] ontstaan die niet voor rekening van [gedaagde] dienen te komen.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil in hoeverre [gedaagde] de aan VGZ verschuldigde premie over de maanden juli 2019 tot en met januari 2020 voldaan heeft. Bij conclusie van repliek heeft VGZ haar vordering nader toegelicht onder overlegging van een financieel mutatieoverzicht (zie productie 5). [gedaagde] voert bij dupliek het verweer dat onvoldoende duidelijk is welke mutatie op welke periode betrekking heeft. De kantonrechter volgt deze redenering van [gedaagde] niet, omdat die informatie juist wel weergegeven wordt. Hetgeen VGZ bijvoorbeeld heeft gesteld onder 3.2, is duidelijk terug te zien in het mutatieoverzicht:
“(…)
Ontvangen bedragen
Ontvangstdatum Geboekt op Ontvangst
(…)
2 februari 2020Premie 01-08-2019 – 31-08-2019 € 7,50€ 116,35
Premie 01-07-2019 – 31-07-2019 € 108,85.
Indien [gedaagde] stelt meer betalingen te hebben verricht dan op het mutatieoverzicht vermeld staan, dan had het – gelet op artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) – op zijn weg gelegen om bij dupliek, al dan niet onder overlegging van betalingsbewijzen, die stelling nader te onderbouwen. Dit heeft hij echter niet gedaan, hetgeen met zich brengt dat in beginsel uitgegaan zal worden van de juistheid van de stellingen van VGZ.
4.2
Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom zal worden toegewezen.
4.3
De kantonrechter merkt op dat – gelet op de beperking van de vordering tot € 500,00 aan hoofdsom en mede gelet op de hoogte van de onder 3.1 vermelde bedragen – hij geen inhoudelijk oordeel meer hoeft te geven over de wettelijke rente berekend tot 27 mei 2020 en de buitengerechtelijke incassokosten.
4.4
De wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum vermeld.
4.5
Ten aanzien van de verschuldigdheid van de proceskosten wordt als volgt overwogen. VGZ heeft niet weersproken dat [gedaagde] contact met haar heeft opgenomen tijdens de periode dat [naam] geen inkomen ontving. Niet is echter uit de stellingen van [gedaagde] gebleken hoe lang [naam] zonder inkomen zat en hoe de verhoudingen tussen partijen waren nadat [naam] weer een inkomen genoot. VGZ heeft immers pas op 2 juni 2020 de dagvaarding uitgebracht. Daar op het moment van dagvaarden (nog steeds) sprake was van een betalingsachterstand, stond het VGZ geheel vrij om een procedure te starten.
[gedaagde] zal dan ook, als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van VGZ, welke worden vastgesteld op:
  • griffiegeld € 124,00
  • dagvaarding € 100,89
  • bevragen BRP € 2,07
 € 226,96 € 226,96 aan verschotten
en € 144,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 72,00 per punt).
4.6
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op een bedrag van € 370,96 (€ 226,96 + € 144,00); en tevens,
indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van het onderhavige vonnis (vrijwillig) aan dit vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 36,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240