In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een vordering van VGZ Zorgverzekeraar N.V. tegen [gedaagde], die optreedt als bewindvoerder over de goederen van [naam]. De vordering betreft de betaling van een niet-betaalde zorgpremie van € 500,00, die door VGZ is gevorderd op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De procedure is gestart met een dagvaarding op 2 juni 2020, waarna verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder de conclusie van antwoord en repliek.
De feiten van de zaak tonen aan dat de goederen van [naam] sinds 8 december 2017 onder bewind zijn gesteld. VGZ heeft herhaaldelijk aan [gedaagde] medegedeeld dat de premiebedragen niet konden worden geïncasseerd. Ondanks aanmaningen heeft [gedaagde] de verschuldigde premies over de maanden juli 2019 tot en met januari 2020 niet voldaan. VGZ heeft haar vordering beperkt tot € 500,00, terwijl het totale openstaande bedrag hoger was. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en gesteld dat er geen afloscapaciteit was en dat VGZ misbruik maakte van haar procesrecht.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd van de openstaande premie en dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat er meer betalingen zijn verricht dan op het mutatieoverzicht vermeld. De vordering van VGZ is toegewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen en de nakosten geregeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het méér of anders gevorderde is afgewezen.