ECLI:NL:RBROT:2020:11570

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8548551 CV EXPL 20-17167
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling zorgkostennota's toegewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ voor de Zorg N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiseres, VGZ, vorderde betaling van zorgkosten die door de gedaagde niet waren voldaan. De gedaagde had een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ en was verplicht om periodiek premie te betalen, evenals een eigen risico bij zorggebruik. De vordering van VGZ betrof een totaalbedrag van € 452,12, dat bestond uit onbetaalde zorgkosten van de gedaagde, na aftrek van een eerdere betaling van € 79,08. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij niet alle declaraties had ontvangen en vroeg om een gespecificeerde rekening.

De kantonrechter oordeelde dat VGZ haar vordering voldoende had onderbouwd met specificaties van de zorgkosten en dat de gedaagde niet had aangetoond dat zij de ontvangen zorg niet had betaald. De kantonrechter wees de vordering van VGZ toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van € 379,80, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van VGZ, die tot de uitspraak waren vastgesteld op € 211,58 aan verschotten en € 144,00 aan salaris voor de gemachtigde. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het anders of meer gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8548551 CV EXPL 20-17167
uitspraak: 20 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ voor de Zorg N.V.,
voorheen genaamd IZZ Zorgverzekeraar N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde]
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “VGZ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 23 april 2020, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] per e-mail van 23 september 2020, met producties.
VGZ heeft, alhoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meer gereageerd op de schriftelijke reactie van [gedaagde] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] heeft met VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten in de zin van de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] periodiek premie verschuldigd aan VGZ. Daarnaast is [gedaagde] een eigen risico/eigen bijdrage verschuldigd wanneer zij zorgkosten maakt.
2.2
Bij vonnis van 7 december 2018 is [gedaagde] (onder meer) veroordeeld tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 466,89 ter zake het eigen risico over het jaar 2017 (declaratienummer [declaratienummer 1] ) en - na toepassing van artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) - een resterend gedeelte van een factuur voor ambulancevervoer van 15 december 2016 (declaratienummer [declaratienummer 2] ).
2.3
VGZ heeft bij [gedaagde] zorgkosten gedeclareerd uit de periode 1 april 2018 tot en met 11 juli 2019, die op grond van de verzekeringspolis onder het eigen risico vallen. Het betreft een totaalbedrag van € 453,88, welke bestaat uit de volgende posten:
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 3] ten bedrage van € 32,13;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 4] ten bedrage van € 26,95;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 5] ten bedrage van € 8,84;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 6] ten bedrage van € 25,90;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 7] ten bedrage van € 66,93;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 8] ten bedrage van € 44,00;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 9] ten bedrage van € 20,36;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 10] ten bedrage van € 18,37;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 11] ten bedrage van € 141,52;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 12] ten bedrage van € 12,50;
- verrekening betreffende declaratie [declaratienummer 13] ten bedrage van € 56,38.

3..Het geschil

3.1
VGZ heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 452,12 (te weten de hoofdsom, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten minus een betaling van € 79,08), te vermeerderen met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW over voornoemd bedrag vanaf 16 april 2020 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten en de daarover verschuldigde btw.
Aan haar vordering heeft VGZ – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de declaraties ad in totaal € 453,88 zoals vermeld onder 2.3 – op een bedrag van € 79,08 na – onbetaald heeft gelaten. Als gevolg daarvan resteert nog een hoofdsom van € 384,80, maar wegens te veel gedane boekingen ten tijde van een betalingsregeling tussen partijen voor het dossier zoals vermeld onder 2.2, brengt VGZ nog een bedrag van € 5,00 in mindering op de onderhavige vordering, waardoor de hoofdsom thans € 379,80 bedraagt. Door de wanbetaling aan de zijde van [gedaagde] voelde VGZ zich genoodzaakt haar gemachtigde in te schakelen en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Deze kosten ten bedrage van € 68,03 (inclusief btw) dienen voor rekening van [gedaagde] te komen. Voorts maakt VGZ aanspraak op de wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 9,29 aan verschenen rente, berekend tot en met 16 april 2020.
3.2
[gedaagde] heeft bij antwoord – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat de vordering in de dagvaarding waarschijnlijk ziet op hetgeen waarvoor zij eerder is veroordeeld. Bij de dagvaarding is een lijstje met bedragen gevoegd, maar daaruit wordt haar niet duidelijk wat niet betaald zou zijn.
In haar schriftelijke reactie van 23 augustus 2020 voegt [gedaagde] daar nog aan toe dat zij de meeste declaraties zoals vermeld onder 2.3 van VGZ niet heeft ontvangen, met uitzondering van de declaraties waarvoor zij in totaal een bedrag van € 74,08 voldaan heeft. Het is vanzelfsprekend om gemaakte zorgkosten te betalen, maar zij verzoekt VGZ wel om haar een (goed gespecificeerde) rekening te doen toekomen, zodat zij het openstaande bedrag van € 379,80 kan voldoen.
3.3
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna – indien van belang voor de uitkomst van deze procedure – teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
Ten aanzien van de hoofdsom ten bedrage van € 379,80 wordt als volgt overwogen. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat zij niet betwist dat er sprake zou kunnen zijn van een betalingsachterstand van voormelde omvang, maar dat zij vermoedt dat er enige overlap is met een factuur van 15 december 2016 waarvoor zij al eerder is veroordeeld.
4.2
De kantonrechter merkt op dat VGZ al bij dagvaarding haar vorderingen nader heeft gespecificeerd met kenmerknummers, data en bedragen (zie 2.3). Daaruit valt al op te maken dat voormelde factuur van 15 december 2016 geen onderdeel van deze vordering uitmaakt. Het betreft in het onderhavige geschil immers zorgkostennota’s die betrekking hebben op de periode van 1 april 2018 tot en met 11 juli 2019. Bij repliek heeft VGZ verder aangevoerd dat zij in verband met de privacywetgeving geen overzicht van de door [gedaagde] ontvangen zorg in de procedure heeft gebracht en dat [gedaagde] dat overzicht wel kan krijgen. Door in te loggen op het ‘Mijn IZZ-portaal’ van VGZ zou [gedaagde] ook meer informatie moeten kunnen vinden.
4.3
[gedaagde] heeft bij dupliek deze punten niet weersproken. Het had derhalve op haar weg gelegen om inzichtelijk te maken welke stappen zij heeft ondernomen om bij VGZ te informeren naar de onderbouwing van de onder 2.3 genoemde declaraties. Niet is gebleken dat zij dat heeft gedaan. Gelet daarop zal uitgegaan worden van de juistheid van de stellingen van VGZ en is de gevorderde hoofdsom ten bedrage van € 379,80 toewijsbaar.
4.4
De wettelijke rente zal - als niet separaat weersproken en als op de wet gegrond - worden toegewezen als hierna vermeld.
4.5
VGZ maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat de aanmaning van 29 januari 2020, waar VGZ zich op beroept, kosteloos conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is verzonden.
4.6
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van VGZ. Deze worden tot heden vastgesteld op € 211,58 aan verschotten (te weten € 124,- aan griffierechten, € 83,38 aan explootkosten en € 4,20 leges) en € 144,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 72,00).
4.7
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 379,80 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf 16 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 211,58 aan verschotten en € 144,00 aan gemachtigdensalaris,
en tevens, indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van het onderhavige vonnis (vrijwillig) aan dit vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 36,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening, te vermeerderen met de daarover verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het anders of méér gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240