ECLI:NL:RBROT:2020:11299

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
10/741046-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een zeventienjarige verdachte voor het medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en het afleveren van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een zeventienjarige verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en het afleveren van cocaïne. De verdachte en zijn medeverdachten hebben op 4 juni 2020 het slachtoffer tegen zijn wil in een auto meegenomen, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door de aangever te bedreigen en te dwingen in de auto te stappen, een significante bijdrage heeft geleverd aan de vrijheidsberoving. De rechtbank achtte het bewijs voor deze vrijheidsberoving overtuigend, onderbouwd door verklaringen van de aangever en getuigen, alsook camerabeelden die de route bevestigden die de auto had gereden.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het afleveren van 0,6 gram cocaïne aan verbalisanten tijdens een drugsactie op 17 januari 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij niet de persoon was die de cocaïne had afgeleverd, voldoende bewijs had geleverd dat hij betrokken was bij de verkoop van de drugs. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en eerdere veroordelingen, en de noodzaak voor begeleiding vanuit de jeugdreclassering.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft zich in het geding gevoegd en vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij gedeeltelijk in het gelijk gesteld en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/741046-20
Datum uitspraak: 3 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 2002 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ( [postcode verdachte] ) te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 19 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 47 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van de voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit de leerstraf So Cool voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 - Bewijswaardering
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken. De verklaring van de aangever is niet geloofwaardig en er is geen sprake geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. De aangever is vrijwillig in de auto gestapt en er is geen sprake van geweld geweest. Dat wordt ondersteund door het feit dat er op de gemaakte foto’s van de aangever geen letsel is waar te nemen. Daarnaast is de verklaring van de zus van de aangever niet geloofwaardig en kan aan de 112 melding geen waarde worden gehecht omdat deze niet gedetailleerd is en een ander verhaal beschrijft dan door de aangever is verklaard.
Mocht een wederrechtelijke vrijheidsberoving wel bewezen kunnen worden, dan heeft de verdachte daar onvoldoende aan bijgedragen om als medepleger verantwoordelijk te worden gehouden.
Beoordeling door de rechtbank
Op 4 juni 2020 staat aangever [naam slachtoffer] met vrienden te praten als hij een Mercedes met een Belgisch kenteken door de straat ziet rijden, met daarin drie personen die hij herkent als [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte. Wanneer hij even later naar zijn scooter loopt, ziet hij dat [naam medeverdachte 1] zijn kant op komt rennen en hem een klap in zijn gezicht geeft. De aangever moet zich van deze klap herpakken, wordt door [naam medeverdachte 1] bij zijn kraag gegrepen en gezegd dat hij in de auto moet stappen. De verdachte stapt ook in de auto en gaat op de bijrijdersstoel zitten. In de auto wordt de aangever geslagen en er wordt tegen hem gezegd dat hij geen domme dingen moet doen, omdat hij anders een groot probleem zou hebben.
De aangever verklaart dat de verdachte hem heeft uitgescholden en dat het aandeel van de verdachte erin bestond dat hij de aangever met woorden in de auto heeft gedwongen. Als de aangever vraagt of de auto kan stoppen, grijpt de verdachte niet in maar roept dat de bestuurder door moet rijden. Op enig moment komt de auto tot stilstand en kan de aangever uitstappen. Hij is bij een Chinees restaurant naar binnen gegaan en heeft daar gezien dat zijn gezicht bebloed en gezwollen is. Bij de politie verklaart hij dat een andere strafzaak rondom zijn broer, waarin gemaakte afspraken niet zijn nagekomen, de aanleiding van dit voorval zal zijn geweest.
Bij de 112 centrale heeft een onbekend gebleven persoon gemeld dat hij heeft gezien dat een jongen in elkaar is geslagen en dat hij vervolgens in een Mercedes met een Belgisch kenteken is geduwd. Twee jongens hebben klappen uitgedeeld en de jongen is in de auto meegenomen. De melder heeft de jongens “breng me nu naar je zus” horen roepen.
De aangever heeft bij de politie verklaard welke route er door de auto is gereden en deze route is aan de hand van camerabeelden bevestigd. Op de camerabeelden is te zien dat een persoon die volledig aan het signalement van de aangever voldoet, aan het einde van de route uit de auto stapt en met zijn hand tegen zijn gezicht aan een restaurant binnen gaat.
De aangever heeft verklaard dat zijn zus gebeld is door [naam medeverdachte 1] tijdens het rijden. De zus van de aangever, [naam zus slachtoffer] , heeft verklaard dat zij inderdaad vanuit de auto meerdere keren door [naam medeverdachte 1] is gebeld en dat zij haar broertje op de achtergrond heeft horen schreeuwen dat hij losgelaten moest worden. Ze heeft gehoord dat hij aan het huilen was. Toen zij haar broertje later zag, zat zijn gezicht onder het bloed en waren zijn neus en kaak gezwollen. [naam zus slachtoffer] heeft melding van het incident gedaan en de verbalisanten die op de melding af zijn gekomen, hebben bij de aangever gezien dat hij rode striemen in zijn nek had, dat zijn neus dik was en scheef stond en dat hij onder zijn linker oog een zwelling had.
De verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad op de bijrijdersstoel in de auto heeft gezeten en dat de aangever ook in de auto heeft gezeten, maar dat er geen sprake was van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Van fysiek of verbaal geweld heeft hij niks gezien of gehoord. De rechtbank acht deze verklaring gezien hetgeen hierboven is overwogen niet geloofwaardig. De rechtbank volgt de verklaring van de aangever, ondersteund door overig bewijs in het dossier, en stelt vast dat de aangever tegen zijn wil de auto in is getrokken en dat hij meerdere keren in zijn gezicht is geslagen, buiten en in de auto. Dat de 112 melding niet volledig overeenkomt met het verhaal van de aangever doet daar niet aan af. De melding bevestigt dat er sprake was van geweld buiten de auto en dat de aangever de auto in is gedwongen. Daarnaast hebben verbalisanten en de zus van de aangever letsel gezien dat past bij het geweld zoals dat door de aangever is beschreven. De rechtbank acht bewezen dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke beroving van de vrijheid van de aangever.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank aan deze vrijheidsberoving bijgedragen door tegen de aangever te schelden en door te zeggen dat er gereden moest worden toen de aangever in de auto zat. Door op deze wijze te handelen en zich niet te distantiëren van de situatie, heeft de verdachte een significante bijdrage aan de vrijheidsberoving geleverd en moet hij hiervoor mede verantwoordelijk worden gehouden.
Conclusie
4.2.
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.Feit 2 - Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Feit 3 - Bewijswaardering
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit omdat op basis van het dossier niet geconcludeerd kan worden dat de verdachte de persoon is geweest die de cocaïne afgaf en van de verbalisanten wegrende. De verbalisanten die de verdachte hebben aangehouden zijn andere dan de verbalisanten die de cocaïne verkregen. Het door die laatste verbalisanten verstrekte signalement was vaag en de verdachte was niet de enige persoon op straat die wegrende.
Beoordeling door de rechtbank
Op 17 januari 2020 zijn verbalisanten in Rotterdam bezig met een drugsactie, als zij door de verdachte en zijn medeverdachte worden gevraagd of zij verdovende middelen nodig hebben. De verdachte zou van alles in de aanbieding hebben en vraagt de verbalisanten mee te rijden. Wanneer de verbalisanten om een tester cocaïne vragen, wordt hen door de medeverdachte een ponypack overhandigd met daarin een substantie die de verbalisanten herkennen als cocaïne. Na navraag bij de verdachte over de prijs, bestellen de verbalisanten 30 gram cocaïne. Nadat de verdachte deze verdovende middelen op is gaan halen, overhandigt hij aan de verbalisanten een boterhamzakje met daarin een witte substantie. Hierop hebben de verbalisanten aan collega’s het teken gegeven om de verdachten aan te houden.
De verbalisanten die dit teken krijgen, hebben zicht op de auto van hun collega’s en zien de verdachte, die voldoet aan het opgegeven signalement, daar naast staan. Wanneer ze zien dat de verdachte gaat rennen, zetten ze de achtervolging in. Op enig moment zien de verbalisanten de verdachte niet meer en vermoeden dat hij zich tussen de auto’s heeft verstopt. Zij treffen de verdachte inderdaad achter een geparkeerde auto aan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de inhoud van de ambtsedige processen-verbaal van de verbalisanten te twijfelen. De verbalisanten die de verdachte hebben aangehouden, hadden niet alleen het signalement van de verdachte van hun collega’s doorgekregen, maar hebben hem ook naast de auto van de collega’s zien staan. Zij hebben de verdachte herkend toen zij hem naast de geparkeerde auto aantroffen. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat uit het dossier blijkt dat het de verdachte is geweest die samen met een ander de ponypack en het boterhamzakje aan de verbalisanten heeft afgeleverd en verstrekt.
De in beslag genomen goederen zijn onderzocht. In de ponypack bleek 0,6 gram cocaïne te zitten, in het boterhamzakje enkel cafeïne.
Conclusie
4.4.
Bewezen is dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 4 juni 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat
opzet meerdere (gewelds)handelingen gepleegd, bestaande uit het:
­ op dreigende/dwingende toon tegen die [naam slachtoffer] zeggen van de woorden:
"Stap in de auto" en "Je moet geen domme dingen gaan doen, al doe je
aangifte, ik ben binnen twee maanden vrij en dan heb jij een heel groot
probleem", en
­ die [naam slachtoffer] tegen zijn wil in de auto meenemen, en
­ met de hand en vuist slaan tegen de linkerwang/kaak en ogen en
gezicht van die [naam slachtoffer] ;
3.
hij op 17 januari 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt,
ongeveer 0,6 gram, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden

3. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering van de straffen

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een vrijheidsberoving waarbij het slachtoffer is uitgescholden, bedreigd en in zijn gezicht is geslagen. De verdachte en zijn mededaders hebben op deze wijze een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het voor hem angstaanjagende en bedreigende momenten zijn geweest toen hij in de auto werd vastgehouden, blijkt uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en het feit dat zijn zus hem aan de telefoon hoorde huilen toen zij vanuit de auto werd gebeld door de verdachten.
De verdachte heeft zich daarnaast op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan het afleveren en verstrekken van 0,6 gram cocaïne. De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij en gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van cocaïne groot omdat het een verslavende drug is die bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. De verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van de deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 november 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is een jongen die zich onttrekt aan de hulpverlening. De hulpverlening in het verleden heeft onvoldoende doorgang gevonden om recidive te kunnen voorkomen en om
zicht te krijgen op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de verdachte. Ook nu heeft hij niet meegewerkt aan de afname van het persoonlijkheidsonderzoek, waardoor er onvoldoende gezegd kan worden over wat hij nodig heeft. Als de verdachte zelf niet zijn verantwoordelijkheid gaat nemen, dan is de kans op recidive groot. Het is van belang dat hij richting zelfstandigheid gaat werken en voor zichzelf leert zorgen zonder daarbij in de problemen te komen. De verdachte wil nergens aan meewerken, waardoor het belangrijk is dat hij zelf de motivatie heeft om iets op te zetten en het gevoel heeft dat hij baat heeft bij hulp.
Het algemeen risicoprofiel is hoog, evenals het dynamisch risicoprofiel. In de rapportage komen er op de domeinen gezin, school, relaties en attitude hoge risicofactoren naar voren. Op de domeinen vrije tijd, geestelijke gezondheid, agressie en vaardigheden zijn ook veel risicofactoren die de kans op herhaling vergroten. Hier staan, behalve bij het domein gezin, ook geen beschermende factoren tegenover. De Raad ziet op dit moment nog steeds veel
risicofactoren op de verschillende domeinen en dan met name school/werk, sociale contacten, vrije tijd en attitude.
Sinds zijn vrijlating heeft de verdachte nog geen zinvolle dagbesteding gehad en is hij in september niet gestart op een opleiding. Ook is er maar minimaal contact met de jeugdreclassering, terwijl er op de verschillende domeinen wel veel risicofactoren zijn. De verdachte is gebaat bij een intensievere begeleiding vanuit de jeugdreclassering, gericht op zelfstandigheid. Er dient samen met hem gekeken te worden naar zijn dagbesteding, contacten en zijn vrije tijd. De verdachte heeft een stok achter de deur nodig om niet opnieuw te recidiveren.
Advies
De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte;
- dagbesteding heeft in de vorm van school en/of werk;
- meewerkt aan begeleiding van de Waag of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dit nodig acht,
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De Raad adviseert daarnaast een taakstraf op te leggen in de vorm van een leerstraf, te weten de gedragsinterventie So Cool. Zo kan er gewerkt worden aan sociale probleemoplossing, toename van zelfvertrouwen en een verbetering van de sociale vaardigheden.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 november 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is een jongen die functioneert op beneden gemiddeld tot zwakbegaafd niveau en die aanmerkelijke last heeft van ADHD. In samenhang met zijn ADHD is de verdachte zonder medicatie verhoogd beïnvloedbaar en voelt hij zich relatief sterk aangetrokken tot stoere jongens en spannende situaties. Dit kan een rol hebben gespeeld bij het ten laste gelegde. De verdachte woont in een probleemwijk waar veel jongeren zich bezighouden met criminaliteit.
De verdachte is niet in staat om zich aan de bijzondere voorwaarden van de jeugdreclasseringsmaatregel te houden. Er zijn zorgen over het feit dat de familieleden van de verdachte green grip op hem en zijn gedrag hebben. De familieleden zijn niet in staat om hem voldoende structuur en grenzen te bieden en hem te ondersteunen en begeleiden bij het nakomen van de voorwaarden. De verdachte heeft geen zinvolle dagbesteding.
Strafadvies
De JBRR adviseert een onvoorwaardelijke leerstraf in de vorm van So Cool en een voorwaardelijke detentie en met de volgende bijzondere voorwaarden:
1. de verdachte heeft een dagbesteding in de vorm van school en/of werk;
2. de verdachte werkt mee aan begeleiding van de Waag of een soortgelijke instelling als de JBRR dat nodig acht.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
De deskundige dhr. [naam deskundige] , jeugdreclasseerder bij de JBRR, heeft op de terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
De verdachte is afgelopen week in het Veiligheidshuis besproken. Ik heb daarnaast contact met de politie die hem in de gaten houdt en ik heb te horen gekregen dat hij zich rustig houdt en geen politie contacten heeft gehad. Het gaat beter met de verdachte de laatste tijd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank ziet aanleiding om naast de door de jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, aan de verdachte een contactverbod met de aangever op te leggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat de leerstraf So Cool in deze zaak geen aangewezen straf is gezien de ernst van de feiten , de persoon van de verdachte, zijn leeftijd en zijn justitiële documentatie. De taakstraf zal om die reden bestaan uit een werkstraf.
Afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering van de benadeelde partij

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft [naam slachtoffer] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 510,00 aan materiële schade en een bedrag van € 1.750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschadigde bril van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking komt en vordert dat het materiële deel van de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 360,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het immateriële deel van de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het materiële deel van de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De verdediging heeft ten aanzien van het immateriële deel van de vordering aangevoerd dat de vordering bij bewezenverklaring moet worden gematigd.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
Materieel
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de opgevoerde posten niet voldoende zijn onderbouwd met stukken waaruit de waarde van de goederen blijkt. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immaterieel
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 juni 2020.
Overige kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 47 (zevenenveertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond laat begeleiden;
  • een dagbesteding in de vorm van school en/of werk heeft;
  • meewerkt aan begeleiding van de Waag of een soortgelijke instelling als de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond dat nodig acht;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2001 te [geboorteplaats slachtoffer] ), zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte die ziet op feit 3, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 500,00(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. Aukema-Hartog, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. C.N. Melkert en T. van den Akker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en),
opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededaders met dat
opzet meerdere (gewelds)handelingen gepleegd, bestaande uit het:
op dreigende/dwingende toon tegen die [naam slachtoffer] zeggen van de woorden:
"Stap in de auto" en/of "Je moet geen domme dingen gaan doen, al doe je
aangifte, ik ben binnen twee maanden vrij en dan heb jij een heel groot
probleem", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
die [naam slachtoffer] tegen zijn wil in de auto meenemen, en/of
met de hand en/ofvuist slaan tegen de linkerwang/kaak en/of ogen en/of
gezicht van die [naam slachtoffer] ;
2 .
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk:
(meermalen) in/tegen de linkerwang en/of kaak en/of ogen en/of gezicht te
slaan en/of stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal,
in/tegen de linkerwang en/of kaak en/of ogen en/of gezicht te slaan en/of
stompen;
3.
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 0,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.