ECLI:NL:RBROT:2020:11110

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
AWB-20_6086 en AWB-20_4545
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening aan een woonwagenbewoner met culturele identiteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2020 uitspraak gedaan over de toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening aan eiser, een woonwagenbewoner. Eiser, die sinds 15 januari 2020 in een caravan woont op de standplaats van zijn vader, had een bijstandsuitkering aangevraagd. De gemeente Rotterdam had deze aanvraag afgewezen en de kostendelersnorm toegepast, omdat eiser en zijn vader op hetzelfde adres woonden. Eiser betwistte deze toepassing van de kostendelersnorm en voerde aan dat zijn culturele identiteit als woonwagenbewoner niet in aanmerking was genomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de kostendelersnorm ten onrechte was toegepast. Hij stelde vast dat eiser, als woonwagenbewoner, een minderheidsgroep vormt met een eigen culturele identiteit, die in Europees verband wordt erkend. De voorzieningenrechter vond dat de omstandigheden van het geval, waaronder de culturele achtergrond van eiser en de specifieke situatie waarin hij zich bevond, niet voldoende waren meegewogen door de gemeente. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de kostendelersnorm betrof, en herstelde het primaire besluit. Eiser kreeg recht op bijstandsverlening zonder toepassing van de kostendelersnorm.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond was verklaard. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van maatwerk in de bijstandsverlening, vooral in situaties waarin culturele identiteit en bijzondere omstandigheden een rol spelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/6086
ROT 20/4545 (hoofdzaak)

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

25 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker en eiser] , te [plaats] , verzoeker, hierna te noemen eiser,

gemachtigde: mr. A.L. Kuit,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Zonneveld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 25 november 2020 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de kostendelersnorm;
- herroept het primaire besluit voor zover dit betrekking heeft op de kostendelersnorm en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van (totaal) € 96,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak om?
1. Eiser woont sinds 15 januari 2020 in een caravan die is geplaatst op de grond behorend bij de woonwagenstandplaats van zijn vader (de vader) aan de [adres] te Hoogvliet Rotterdam (adres). Op die standplaats stond al eerder de (huur)woonwagen van de vader. Op 11 februari 2020 heeft eiser zich bij verweerder gemeld voor een bijstandsuitkering. Die aanvraag werd afwezen. Een tweede aanvraag heeft verweerder buiten behandeling gesteld. Op 5 april 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag gedaan.
2. Het verzoek ziet op een besluit van verweerder van 16 juli 2020 (bestreden besluit) waarin eisers bezwaar tegen een besluit van 22 april 2020 ongegrond is verklaard. In het besluit van 22 april 2020 is aan eiser per 11 februari 2020 een bijstandsuitkering toegekend op grond van de Participatiewet (Pw), met toepassing van de kostendelersnorm.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als er sprake is van een spoedeisend belang.
4. In het kader van het spoedeisend belang heeft eiser aangevoerd dat hij met vijf minderjarige kinderen een eenoudergezin vormt en enkel beschikt over een bijstandsuitkering op basis van de kostendelersnorm. Als gevolg hiervan is hij in ernstige financiële problemen geraakt en kan hij niet meer rondkomen. Dit geldt helemaal nu op 2 oktober 2020 tegen de vader van eiser een vonnis is gewezen waarbij de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is uitgesproken. Om ontruiming te voorkomen zal een betalingsregeling met de verhuurder, de stichting Vestia Groep, moeten worden getroffen. De vader alleen, op wie eveneens de kostendelersnorm is toegepast, is daartoe niet in staat.
5. De voorzieningenrechter neemt het spoedeisend belang aan en is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de zogeheten kortsluiting. De voorzieningenrechter doet daarom onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
Standpunt verweerder
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser met zijn kinderen hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres (dezelfde woonwagenstandplaats) als de vader van eiser en dat, ten aanzien van de kostendelersnorm, geen sprake is van een uitzonderingspositie als bedoeld in de wetgeving. Naar de mening van verweerder kunnen de woonwagen van de vader en de caravan van eiser niet als twee zelfstandige woningen en adressen worden beschouwd. Verweerder verwijst ter ondersteuning van zijn standpunt naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:460. Daarbij heeft verweerder overwogen dat door eiser geen huur wordt betaald, dat hij als woningzoekende staat ingeschreven, dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een aparte elektriciteitsvoorziening, dat de drinkwatervoorziening wordt gedeeld en dat er ook in de woonwagen van de vader wordt gekookt.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
Ingangsdatum bijstandsuitkering
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem al vanaf 15 januari 2020 een bijstandsuitkering had moeten toekennen. Hij was per die datum al bijstandsbehoeftig en heeft zich kort daarna bij verweerder gemeld.
De voorzieningenrechter volgt eiser hierin niet. Vast staat dat eiser zich op 11 februari 2020 bij verweerder heeft gemeld. Gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Pw heeft verweerder het recht op bijstand terecht met ingang van meldingsdatum 11 februari 2020 toegekend. Dat bij eiser om hem moverende redenen weerstand bestond zich eerder bij verweerder te melden, leidt niet tot een ander oordeel.
Toepassing kostendelersnorm
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast. Naar de mening van eiser dienen zijn caravan en de woonwagen van zijn vader als twee afzonderlijke woningen te worden aangemerkt en is geen sprake van hoofdverblijf in dezelfde woning. Eiser heeft toegelicht dat hij een zevende generatie woonwagenbewoner is, dat hij tot 15 januari 2020 nog rondreisde en dat het zijn bedoeling was zich met zijn gezin te vestigen op een eigen standplaats. Omdat de gemeente zich op het standpunt stelde dat er te weinig ruimte is om extra standplaatsen te creëren, heeft dit op advies van de gemeente geleid tot een tijdelijke plaatsing van eisers caravan naast de woonwagen van zijn vader, in afwachting van een eigen standplaats. Eiser benadrukt dat in de beoordeling moet worden meegenomen dat hij behoort tot een Romafamilie en dat om die reden sprake is van een bijzondere situatie, waarbij de culturele identiteit van woonwagenbewoners, die in Europees verband als mensenrecht is erkend, in het geding is. Eiser heeft daarbij niet alleen verwezen naar Europese regelgeving, maar ook verwezen naar een rapport van de Nationale Ombudsman en het Beleidskader gemeentelijke woonwagens- en standplaatsenbeleid (juli 2018) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Door het op deze wijze en in een situatie waarin eiser op aangeven van de gemeente met zijn caravan naast de woonwagen van zijn vader is gaan staan, toepassen van de kostendelersnorm gaat verweerder voorbij aan de bijzondere situatie van eiser in samenhang bezien met de culturele identiteit van woonwagenbewoners en heeft verweerder onvoldoende maatwerk verricht. Eiser verwijt verweerder geen inspanningen te hebben verricht om met name de voor zijn kinderen belastende en schrijnende situatie op te lossen.
9. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kostendelersnorm in eisers geval terecht is toegepast of dat verweerder de woonwagen van de vader van eiser en de caravan van eiser in dit specifieke geval als twee zelfstandige woningen zou moeten aanmerken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de kostendelersnorm ten onrechte heeft toegepast, gelet op de achterliggende culturele identiteit van eiser, in samenhang met Europese regelgeving en de omstandigheden van dit specifieke geval.
9.1
In dit kader acht de voorzieningenrechter allereerst van belang dat eiser woonwagenbewoner is en altijd in een woonwagen/caravan heeft gewoond. Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), waaronder het arrest van het EHRM van 18 oktober 2013 (Winterstein/Frankrijk), volgt dat woonwagenbewoners een minderheidsgroep vormen, met een eigen culturele identiteit. Deze identiteit wordt vooral gekenmerkt door het wonen in een woonwagen/caravan, waarbij familieverbanden in onderlinge verbondenheid een belangrijke rol spelen. Ook trekvrijheid is een kenmerk van de identiteit van woonwagenbewoners. Net als ieder ander hebben woonwagenbewoners recht op respect voor dan wel eerbiediging van hun privéleven, hun familie- en gezinsleven en hun woning, gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast dienen woonwagenbewoners te worden gevrijwaard van discriminatie, gelet op artikel 14 van het EVRM. Met andere woorden: woonwagenbewoners mogen niet nadeliger worden behandeld omdat zij woonwagenbewoner zijn en niet in een niet-verplaatsbaar (stenen) huis wonen. Iets waar verweerder in de beoordeling van de uitkeringsaanvraag rekening mee dient te houden.
9.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij het grotendeels eens is met wat eiser in het kader van zijn culturele achtergrond heeft aangevoerd maar dat hij daarin, en in de door eiser gestelde financiële situatie, geen bijzondere omstandigheden ziet om van zijn standpunt, zoals weergegeven onder 6, af te wijken. Met verwijzing naar de e-mail van verweerder aan de gemachtigde van eiser van 17 juni 2020 blijkt verweerder op grond van de eerder genoemde uitspraak van de Raad van 20 februari 2018 ervan uit te gaan dat

twee woonwagens/caravans op één standplaats wel degelijk als verschillende woningen (rb: kunnen) worden beschouwd. De vraag is in onderhavige casus of uw client en zijn (potentiële) medebewoner (vader) op de standplaats dezelfde aansluitingen m.b.t. de nutsvoorzieningen gebruiken.”
Voor verweerder is bepalend of eiser gebruik maakt van de vaste nutsvoorzieningen van de standplaats van zijn vader. Het is onduidelijk of en hoe verweerder in zijn overwegingen heeft meegenomen dat er - in het licht van eisers culturele identiteit - woonwagens kunnen zijn die door mobiliteit geen vaste nutsaansluitingen hebben (zoals een wateraansluiting en elektriciteitsvoorziening). Dat eiser (vooralsnog) geen huur betaalt, als woningzoekende staat ingeschreven en dat er ook in de woonwagen van zijn vader werd gekookt, is onvoldoende voor het oordeel dat eisers caravan in zijn geval niet als zelfstandige woonruimte dient te worden aangemerkt, omdat dit moet worden bezien in het licht van de wijze waarop de hechte gemeenschap, waar eiser onderdeel van uitmaakt, leeft. Dit nog los van de omstandigheid dat de caravan van eiser, zoals ter zitting door hem nader is verklaard, wel een over een eigen kook-, was- en slaapgelegenheid beschikt en eiser onafhankelijk van zijn vader over water, stroom en sanitaire voorzieningen kan beschikken.
9.3
De uitspraak van de Raad van 20 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:460, waar verweerder naar heeft verwezen, biedt hem geen steun. Die uitspraak betreft een belanghebbende die samen met de hoofdhuurder, diens partner en kind in één woonwagen woonde en pas nadat de woonwagen door brand verloren ging, in afwachting van een nieuwe woonwagen in twee afzonderlijke toercaravans is gaan verblijven. Daarnaast was het in voornoemde uitspraak van belang dat de beide toercaravans niet konden worden bewoond zonder de elementaire voorzieningen van de standplaats. In de onderhavige zaak is dat niet het geval. Eiser was al zelfstandig wonend woonwagenbewoner en is in feite met zijn verplaatsbare woning tijdelijk, met instemming van de gemeente, op het terrein van zijn vader gaan staan. Daarnaast voorziet eiser, zoals in 9.2 is aangegeven, zelfstandig in de elementaire voorzieningen. Hij betrekt van de standplaats van zijn vader geen water (meer) maar heeft verklaard de vaste handelwijze toe te passen zoals gewoon in zijn gemeenschap en water te betrekken van (benzine)stations. Zijn woonverblijf beschikt daarnaast over eigen sanitaire voorzieningen en elektriciteit wordt opgewekt door gebruik te maken van een benzine-aggregaat.
9.4
De slotsom is dat het besluit van verweerder onzorgvuldig is en verweerder alles overziend ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast en de uitkering van eiser dient aan te passen. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op de kostendelersnorm en het primaire besluit dient te worden herroepen voor zover dit betrekking heeft op de kostendelersnorm. Deze uitspraak zal in de plaats treden van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
9.5
Omdat het beroep gegrond is, is er geen aanleiding meer voor een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
10. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van tweemaal € 48,- te vergoeden.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. M.I. Blagrove, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier.
De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.