In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2020 uitspraak gedaan over de toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening aan eiser, een woonwagenbewoner. Eiser, die sinds 15 januari 2020 in een caravan woont op de standplaats van zijn vader, had een bijstandsuitkering aangevraagd. De gemeente Rotterdam had deze aanvraag afgewezen en de kostendelersnorm toegepast, omdat eiser en zijn vader op hetzelfde adres woonden. Eiser betwistte deze toepassing van de kostendelersnorm en voerde aan dat zijn culturele identiteit als woonwagenbewoner niet in aanmerking was genomen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de kostendelersnorm ten onrechte was toegepast. Hij stelde vast dat eiser, als woonwagenbewoner, een minderheidsgroep vormt met een eigen culturele identiteit, die in Europees verband wordt erkend. De voorzieningenrechter vond dat de omstandigheden van het geval, waaronder de culturele achtergrond van eiser en de specifieke situatie waarin hij zich bevond, niet voldoende waren meegewogen door de gemeente. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de kostendelersnorm betrof, en herstelde het primaire besluit. Eiser kreeg recht op bijstandsverlening zonder toepassing van de kostendelersnorm.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond was verklaard. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van maatwerk in de bijstandsverlening, vooral in situaties waarin culturele identiteit en bijzondere omstandigheden een rol spelen.