ECLI:NL:RBROT:2020:11052

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
8657481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming na incident van vrijheidsberoving en drugsgebruik

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De Stichting Woonbron vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van [gedaagde] na een incident op 9 mei 2020, waarbij twee mannen onder bedreiging van vuurwapens in de woning van [gedaagde] werden vastgehouden. Woonbron stelde dat [gedaagde] zich niet als goed huurder had gedragen door het gehuurde zonder toestemming aan derden in gebruik te geven, wat leidde tot ernstige overlast en een verstoring van de openbare orde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] het gehuurde slechts eenmalig en voor een korte periode aan derden ter beschikking heeft gesteld en dat hij niet op de hoogte was van de criminele activiteiten die in zijn woning plaatsvonden. De rechter oordeelde dat de tekortkoming van [gedaagde] niet van zodanig gewicht was dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De vorderingen van Woonbron werden afgewezen, en Woonbron werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8657481 \ CV EXPL 20-24865
uitspraak: 27 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.W. Smidt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.J. Andel te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Woonbron” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 9 juli 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Tussen Woonbron als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat sinds 2 augustus 2010 een huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden voor Zelfstandige Woonruimte van Woonbron, vastgesteld op 1 januari 2007, van toepassing (hierna: de Algemene Huurvoorwaarden). Artikel 8 van de Algemene Huurvoorwaarden luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“Artikel 8
(…)
4. Huurder zal het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming van woonruimte gebruiken.
5. Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en de leden van zijn huishouden gebruiken en er zijn hoofdverblijf hebben.
(…)
11. Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast, schade of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, dieren of derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden. Het is de huurder niet toegestaan op/in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. Zonder nadere aankondiging wordt in dat geval een procedure gestart waarin ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wordt gevorderd. Indien schade aan het gehuurde is ontstaan als gevolg van de aanleg van een hennepkwekerij kan vergoeding hiervan worden gevorderd.
(…)
16. Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurster het gehuurde in zijn geheel onder te verhuren of in gebruik te geven aan derden.
(…)”
2.3.
[gedaagde] heeft het gehuurde gedurende zekere tijd ter beschikking van derden gesteld.
2.4.
Op 9 mei 2020 heeft er een incident plaatsgevonden in het gehuurde. Twee mannen
- afkomstig uit respectievelijk Hilversum en Loosdrecht - zijn, onder bedreiging van vuurwapens, door drie andere mannen van hun vrijheid beroofd en enige tijd vastgehouden in het gehuurde.
2.5.
Door de politie is, naar aanleiding van het incident, een bestuurlijke rapportage opgesteld. De inhoud van de bestuurlijke rapportage luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…)
Aanleiding
Op zaterdag zijn twee mannen, respectievelijk afkomstig uit Hilversum en Loosdrecht, met een auto naar Rotterdam vertrokken, volgens eigen zeggen om hier bij een onbekende vriend te gaan barbecueën. De ontmoeting vond plaats in de wijk Beverwaard, waar deze twee mannen werden opgewacht door drie andere mannen. Onder bedreiging van meerdere vuurwapens werden de mannen uit Hilversum en Loosdrecht gedwongen te lopen naar de woning [adres] waar één of beide mannen zijn opgesloten in een kast en badkamer. De man uit Hilversum, die in de kast was opgesloten, had zichzelf na verloop van tijd weten te bevrijden waarna hij buiten de woning het alarmnummer 112 belde. De man uit Loosdrecht was enige tijd spoorloos maar meldde zich later bij de politie nadat bleek dat de politie naar hem op zoek was.
Bevindingen Politie
Naar aanleiding van deze melding betrad de politie de woning [adres] . In de woning werden geen personen aangetroffen maar wel een zogenaamd Plaats Delict gevormd. Uit sporenonderzoek bleek dat zowel in een kast als in de badkamer vermoedelijk een persoon opgesloten is geweest en/of tegen zijn wil is vastgehouden.
Tijdens het onderzoek in de woning kwam de bewoner van de [adres] thuis. Hij is door de politie als getuige gehoord.
In de buurt van de woning werd door de politie de auto waarmee de mannen uit Hilversum en Loosdrecht waren gekomen aangetroffen. In deze auto bleek een handelsvoorraad verdovende middelen, voornamelijk verpakt in wikkels en gripzakjes aangetroffen. Dit betroffen in ieder geval minimaal 99 wikkels en 21 gripzakjes te zijn. Na weging door de afdeling Forensische Opsporing bleek het hier in ieder geval te gaan om:
• 3,3 gram (netto) ketamine
• 28,4 gram (netto) MDMA
• 64,3 gram (netto) cocaïne
Cocaïne en MDMA staan op lijst I van de Opiumwet. Ketamine wordt genoemd in de Geneesmiddelenwet.
De man uit Hilversum is, na de vondst van de verdovende middelen, aangehouden voor de Opiumwet. Hij ontkende iets ven de drugs af te weten en wilde geen aangifte doen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Wel heeft hij over de ontvoering/gijzeling een verklaring afgelegd. Hij verklaarde ook beroofd te zijn van zijn mobiele telefoon en ID-kaart maar wilde hier ook geen aangifte van doen. De man uit Loosdrecht maakte gebruik van zijn zwijgrecht en wenste geen aangifte te doen. Hij heeft ook geen verklaring afgelegd over de ontvoering gijzeling.
Blijkens de Gemeentelijk Basisadministratie van de gemeente Rotterdam bleek dat in de woning [adres] ingeschreven is:
[gedaagde]
Geboren [geboortedatum gedaagde] (63) te Curaçao (Nederlandse Antillen)
Geslacht: man
[gedaagde] is door de politie gehoord als getuige In het strafrechtelijk onderzoek. Hierbij verklaarde hij dat
• Hij de woning voor korte tijd (enkele uren) uitgeleend/verhuurd had
• Hij hiervoor €30 en een beetje cocaïne had gekregen
• Hij niet wist wat er nu in zijn woning was gebeurd
• Hij dacht dat het was dat er een beetje drugs of zo verkocht zou worden
• Hij meer geld had gevraagd als hij wist waard de woning nu voor gebruikt was
• Hij vaker zijn sleutel/woning uitleende
(…)”
2.6.
In haar brief van 20 mei 2020 aan [gedaagde] heeft Woonbron een gerechtelijke procedure aangekondigd en [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst zelf op te zeggen. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst niet opgezegd.

3..De vordering

3.1.
Woonbron heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde] met betrekking tot het gehuurde aan de [adres] te ontbinden;
B. [gedaagde] te veroordelen het gehuurde, met al hetgeen van [gedaagde] is en ieder die bij [gedaagde] verblijft, te ontruimen en verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen binnen vijf dagen na dagtekening van het vonnis, met machtiging van Woonbron om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren;
C. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Woonbron van de kosten van de ontruiming conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming, indien [gedaagde] niet vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming voldoet en Woonbron de ontruiming zelf bewerkstelligt met inschakeling van een deurwaarder;
D. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten begroot op € 131,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met een bedrag van € 68,- aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening indien betekening van het vonnis plaatsvindt.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] heeft zich niet als goed huurder gedragen en is ernstig tekortgeschoten in de nakoming van zijn huurdersverplichtingen door het gehuurde, zonder toestemming van Woonbron, aan onbekende derden in gebruik te geven. Het gehuurde is vervolgens gebruikt voor een ernstig misdrijf. [gedaagde] heeft, door het gehuurde aan derden in gebruik te geven, in strijd gehandeld met de huurovereenkomst en artikel 8 van de Algemene Huurvoorwaarden en heeft daarbij het risico dat in het gehuurde criminele activiteiten zouden plaatsvinden op de koop toegenomen, temeer nu [gedaagde] te kennen heeft gegeven het gehuurde vaker aan derden in gebruik te geven. De openbare orde en veiligheid is hierdoor ernstig verstoord. Woonbron heeft tegenover omwonenden de plicht om voor een zo veilig mogelijke woonomgeving zorg te dragen en overlast te voorkomen. De gevolgen van het ter beschikking stellen van de woning aan derden dienen voor rekening van [gedaagde] te komen. Van Woonbron kan niet gevergd worden dat zij de huurovereenkomst met [gedaagde] nog langer voortzet, zodat zij op grond van artikel 6:265 BW de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vordert.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
[gedaagde] betwist dat hij zich niet als goed huurder heeft gedragen. Hij heeft het gehuurde gedurende korte tijd - nog geen dag - ter beschikking gesteld aan derden. [gedaagde] betwist dat hij vooraf wist of kon vermoeden dat er in drugs zou worden gehandeld. Daarnaast had hij geen vermoeden, en behoefde hij dat vermoeden evenmin te hebben, dat in het gehuurde een vrijheidsberoving zou plaatsvinden. Indien hij dat wel had vermoed, had hij het gehuurde niet ter beschikking gesteld. [gedaagde] is niet betrokken geweest bij de gijzeling/ontvoering.
Hetgeen in de bestuurlijke rapportage van de politie is opgenomen ten aanzien van wat [gedaagde] verklaard zou hebben, betreft slechts een door een niet bij naam genoemde politiebeambte gemaakte samenvatting van hetgeen [gedaagde] bij de politie verklaard zou hebben. Woonbron heeft de originele getuigenverklaringen niet overgelegd.
4.2.
Zowel voor als na het incident van 9 mei 2020 heeft [gedaagde] zich altijd als goed huurder gedragen, zodat er geen reële kans op herhaling is. [gedaagde] heeft geen druggerelateerde antecedenten. In het gehuurde zijn geen activiteiten verricht, die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld en [gedaagde] wordt daar ook niet van verdacht. In het gehuurde is geen drugs aangetroffen. [gedaagde] betwist bij de politie verklaard te hebben dat hij het gehuurde vaker aan derden in gebruik heeft gegeven. Het betreft een eenmalig incident, dat van zodanig geringe betekenis is dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst disproportioneel is.
Het morele verwijt, dat [gedaagde] gemaakt kan worden, is beperkt. [gedaagde] heeft bovendien toegezegd dat hij de huissleutel niet meer aan derden zal afgeven en niemand meer in het gehuurde zal toelaten, indien hij niet ook zelf aanwezig kan zijn.

5..De beoordeling van de vordering

5.1.
Kern van het geschil is de vraag of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de zijde van [gedaagde] , die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Woonbron heeft in dat kader gesteld dat [gedaagde] zich niet als goed huurder heeft gedragen door het gehuurde op 9 mei 2020, zonder toestemming van Woonbron, aan derden in gebruik te hebben gegeven, waarna er een gewelddadige vrijheidsberoving in het gehuurde heeft plaatsgevonden. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
5.2.
In artikel 7:244 BW is bepaald dat de huurder van een zelfstandige woning die in die woning zijn hoofdverblijf heeft, bevoegd is een deel daarvan aan een ander in gebruik te geven. Vooropgesteld moet worden dat artikel 7:244 BW van regelend recht is, zodat partijen daarvan contractueel kunnen afwijken. In artikel 8 lid 16 van de Algemene Huurvoorwaarden is bepaald dat het een huurder niet is toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder het gehuurde in zijn geheel onder te verhuren of in gebruik te geven aan derden.
5.3.
Niet in geschil is dat [gedaagde] het gehuurde op 9 mei 2020 aan derden ter beschikking heeft gesteld, althans heeft toegelaten dat deze derden gebruik hebben gemaakt van het gehuurde, waarbij door [gedaagde] is erkend dat hij als tegenprestatie € 20,- en ‘een beetje cocaïne’ heeft ontvangen. Voorts staat vast dat [gedaagde] , gedurende het tijdsbestek dat hij het gehuurde op 9 mei 2020 aan de betreffende derden ter beschikking heeft gesteld, niet aanwezig was in het gehuurde. Uit deze feiten en omstandigheden kan niet anders geconcludeerd worden dan dat [gedaagde] het gehuurde aan derden in gebruik heeft gegeven in de zin van artikel 8 lid 16 van de Algemene Huurvoorwaarden.
5.4.
De stelling dat er geen sprake is van ‘in gebruik geven’ in de zin van artikel 8 lid 16 van de Algemene Huurvoorwaarden, indien het een persoon slechts wordt toegestaan enkele uren in de woning te verblijven, is door [gedaagde] niet nader toegelicht en wordt verworpen. Voldoende is immers komen vast te staan dat [gedaagde] de woning exclusief ter beschikking heeft gesteld aan derden en dat daar ook een (kleine) tegenprestatie tegenover heeft gestaan. Dat de ingebruikgeving slechts een zeer beperkte duur had - in elk geval minder dan een dag - doet aan deze kwalificatie niets af.
5.5.
Voorts is in artikel 8 lid 11 van de Algemene Huurvoorwaarden bepaald dat een huurder er voor dient zorg te dragen dat er geen overlast, schade of hinder aan omwonenden wordt veroorzaakt door - onder andere - de huurder zelf of door derden die zich vanwege hem in het gehuurde bevinden. Te dien aanzien staat niet ter discussie dat op 9 mei 2020 een gewelddadige vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden, hetgeen een ingrijpen door de politie tot gevolg heeft gehad. Daarbij waren in elk geval de personen betrokken, aan wie [gedaagde] heeft toegestaan het gehuurde tijdelijk in gebruik te nemen. Het behoeft geen betoog dat een dergelijk voorval de openbare orde aantast en voor buurtbewoners gevoelens van onveiligheid teweeg brengt, zodat er sprake is van overlast in de zin van voornoemd artikel van de Algemene Huurvoorwaarden.
5.6.
Vast staat dat de overlast door de eerdere genoemde derden is veroorzaakt en níet door [gedaagde] zelf. In het algemeen geldt dat als de overlast voor de omgeving feitelijk wordt veroorzaakt door derden die met goedvinden van de huurder het gehuurde gebruiken of die met zijn goedvinden in het gehuurde aanwezig zijn, dat ook een grond voor ontbinding van de huurovereenkomst kan opleveren indien de huurder zich, in het licht van de gedragingen van die derden, zelf niet als een goed huurder heeft gedragen. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de vraag of er voldoende verband bestaat tussen de gedragingen van de derden en het gebruik van het gehuurde. In elk geval heeft de huurder zich zelf niet als een goed huurder gedragen indien hij van de (met het gebruik van het gehuurde verband houdende) overlast veroorzakende gedragingen van de derden op de hoogte was of daarmee ernstig rekening had te houden en vervolgens heeft nagelaten de maatregelen te treffen die in verband daarmee redelijkerwijs van hem verlangd hadden mogen worden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3381).
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] bij het verhoor door de politie heeft verklaard dat hij niet wist wat er in zijn woning was gebeurd. Zulks volgt ook uit de bestuurlijke rapportage. Woonbron heeft gesteld dat [gedaagde] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn woning zou worden gebruikt voor criminele activiteiten. Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van de in de woning verrichte criminele activiteiten enkel is komen vast te staan dat er een (gewapende) vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden. Dat er in de woning ook handel in verdovende middelen heeft plaatsgevonden volgt niet uit de bestuurlijke rapportage, hetgeen wordt ondersteund door het feit dat er ook geen verdovende middelen in de woning zijn aangetroffen.
5.8.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er in de woning criminele activiteiten zouden gaan plaatsvinden, verwijst Woonbron naar hetgeen in de bestuurlijke rapportage is opgenomen. Daarin is ten aanzien van het doel, waarmee [gedaagde] het gehuurde aan derden in gebruik heeft gegeven, enkel opgenomen dat [gedaagde] bij het politieverhoor zou hebben verklaard ‘dat hij dacht dat er een beetje drugs of zo verkocht zou worden’. [gedaagde] heeft evenwel betwist dat hij wist of vermoedde dat er in het gehuurde drugs verhandeld zou worden en heeft in dat licht gesteld dat in de bestuurlijke rapportage slechts een samenvatting van de door hem bij de politie afgelegde verklaring is opgenomen en dat de daadwerkelijke originele verklaring - het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal - ontbreekt. Woonbron heeft daartegen slechts aangevoerd dat het niet van belang is wie de bestuurlijke rapportage heeft opgesteld, doch heeft verzuimd het originele proces-verbaal van de getuigenverklaring van [gedaagde] in het geding te brengen, hetgeen - gelet op de betwisting door [gedaagde] van de juistheid van de in de bestuurlijke rapportage opgenomen samenvatting - wel op haar weg had gelegen. Door dat na te laten en enkel te verwijzen naar hetgeen in de bestuurlijke rapportage is vermeld, heeft Woonbron naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er in zijn woning criminele activiteiten zouden worden ondernomen, laat staan dat er een gewelddadige vrijheidsberoving zou gaan plaatsvinden.
5.9.
Het bovenstaande leidt er toe dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er in het gehuurde criminele activiteiten zouden worden verricht. Dat betekent dat ten aanzien van de door die activiteiten veroorzaakte overlast geen concreet verwijt aan [gedaagde] gemaakt kan worden, zodat op dat punt niet geconcludeerd kan worden dat hij zich niet als goed huurder heeft gedragen.
5.10.
Door Woonbron is tevens een beroep gedaan op het overige in artikel 8 lid 11 bepaalde, inhoudende dat het verboden is door de Opiumwet strafbaar gestelde activiteiten op of in het gehuurde te verrichten. Woonbron heeft echter onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde] dergelijke activiteiten heeft verricht. Vast staat dat er geen verdovende middelen in het gehuurde zijn aangetroffen en [gedaagde] geen druggerelateerde antecedenten heeft. Er zijn slechts verdovende middelen gevonden in de in de omgeving aangetroffen auto, die - blijkens hetgeen in de bestuurlijke rapportage is opgenomen - niet toebehoorde aan [gedaagde] of aan de derden, aan wie [gedaagde] het gehuurde in gebruik heeft gegeven. Het betrof immers de auto van de mannen uit Hilversum en Loosdrecht, die zich op die bewuste dag naar Rotterdam hebben begeven en later het slachtoffer van vrijheidsberoving zouden worden.
5.11.
Dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met lid 5 van artikel 8 van de Algemene Huurvoorwaarden - inhoudende dat de huurder het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en de leden van zijn huishouden zal gebruiken en er zijn hoofdverblijf zal hebben - is niet gebleken. Woonbron heeft ook onvoldoende feiten en om omstandigheden gesteld waaruit zou moeten volgen dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde zou hebben.
5.12.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat enkel is komen vast te staan dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel 8 lid 16 van de Algemene Huurvoorwaarden door het gehuurde, zonder toestemming van Woonbron, in gebruik te geven aan derden. Dat betekent dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] jegens Woonbron. Vervolgens dient beoordeeld te worden of deze tekortkoming aanleiding geeft tot de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst.
5.13.
Krachtens artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling of de tekortkoming voldoende ernstig is om tot ontbinding over te gaan moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst, eventueel relevante omstandigheden die na de tekortkoming hebben plaatsgevonden en de belangen van partijen over en weer, waarbij bij een huurovereenkomst
ook het gewicht van de tekortkoming moet worden afgezet tegen het woonbelang.
5.14.
[gedaagde] heeft ontkend dat hij het gehuurde in het verleden vaker aan derden in gebruik heeft gegeven. Ter onderbouwing van het tegendeel heeft Woonbron slechts verwezen naar de in de bestuurlijke rapportage opgenomen samenvatting van de door [gedaagde] afgelegde verklaring. Nu [gedaagde] de juistheid daarvan heeft betwist, is hetgeen in de bestuurlijke rapportage is vermeld onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [gedaagde] zijn woning vaker aan derden in gebruik heeft gegeven. Voor het overige heeft Woonbron geen andere concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] , behoudens op 9 mei 2020, zijn woning eerder aan derden in gebruik heeft gegeven, zodat dat niet is komen vast te staan.
[gedaagde] heeft reeds in zijn brief van 26 mei 2020 aan Woonbron toegezegd dat hij zijn huissleutel niet meer aan derden zal afgeven en ook geen personen meer in het gehuurde zal toelaten indien hij niet zelf aanwezig kan zijn. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] ná
9 mei 2020 het gehuurde nogmaals aan derden in gebruik heeft gegeven. Dit leidt tot de conclusie dat is komen vast te staan dat [gedaagde] eenmalig, slechts op 9 mei 2020, het gehuurde voor enkele uren aan derden in gebruik heeft gegeven.
5.15.
Het belang van [gedaagde] bij behoud van zijn woonruimte is evident. Dat geldt eveneens voor het belang van Woonbron, dat er uit bestaat een zo veilig mogelijke woonomgeving te waarborgen en overlast te voorkomen en te bestrijden. In dat kader is echter reeds overwogen dat niet gebleken is dat [gedaagde] zich ten aanzien van de overlast veroorzakende gedragingen van de derden niet als goed huurder heeft gedragen, nu hij niet van die gedragingen op de hoogte was of daarmee ernstig rekening had te houden. Dat brengt met zich dat het belang van [gedaagde] bij behoud van zijn woonruimte onder de gegeven omstandigheden dient te prevaleren boven het belang van Woonbron. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat er slechts sprake is van het eenmalig - en zeer kortstondig - in gebruik geven van de woning aan derden en dat [gedaagde] zich ná 9 mei 2020 hieraan niet meer schuldig heeft gemaakt. Mede gelet op het feit dat er reeds sprake is van een huurrelatie tussen partijen van tien jaar, heeft Woonbron onvoldoende gemotiveerd waarom er geen vertrouwen bestaat dat [gedaagde] zijn gedrag blijvend zal kunnen verbeteren.
5.16.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de tekortkoming van [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden van onvoldoende gewicht is om de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen te rechtvaardigen. Dat betekent dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zullen worden afgewezen. De daaraan gekoppelde vordering tot veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de ontruiming deelt hetzelfde lot.
5.17.
Hetgeen partijen voor het overige nog naar voren hebben gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.18.
Woonbron zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Woonbron in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 144,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487