ECLI:NL:RBROT:2020:10999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
8621882 CV EXPL 20-22182
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst met ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De eiseres, Havensteder, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 2.331,00, die was ontstaan tot 1 augustus 2020. De gedaagde, een alleenstaande moeder met financiële problemen, erkende de huurachterstand, maar verzocht om een termijn van zes maanden om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand substantieel was en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. Echter, de rechter verleende de gedaagde een termijn van één maand om de achterstand in te lopen, met de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. Indien de gedaagde niet binnen deze termijn aan haar verplichtingen voldeed, zou de huurovereenkomst ontbonden worden en moest zij het gehuurde ontruimen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten aan Havensteder. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Havensteder direct uitvoering kan geven aan de uitspraak, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8621882 CV EXPL 20-22182
uitspraak: 27 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 25 juni 2020,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V. te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Car te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als “Havensteder” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
 de conclusie van repliek tevens houdende vermeerdering van eis, met productie;
 de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Havensteder als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat met ingang van 9 november 2012 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te Rotterdam (het gehuurde).
2.2
Uit hoofde van de huurovereenkomst is [gedaagde] maandelijks bij vooruitbetaling een huurprijs van op dit moment € 565,78 verschuldigd.
2.3
[gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan, die berekend tot 1 augustus 2020 € 2.331,00 bedraagt.

3..Het geschil

3.1
Havensteder heeft - na vermeerdering van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden met veroordeling van [gedaagde] om het gehuurde met al de zich daarin bevindende personen en roerende zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn, te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels en alles wat verder tot het gehuurde behoort, in behoorlijke staat op te leveren en ter algehele beschikking van Havensteder te stellen;
B. [gedaagde] te veroordelen aan Havensteder te betalen tegen behoorlijke kwijting € 2.553,90 (€ 2.331,00 aan hoofdsom, € 2,58 aan verschenen rente en € 220,32 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.331,00 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening en een bedrag van € 565,78 per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na 31 augustus 2020 in gebruik zal houden;
C. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Havensteder.
3.2
Aan haar vordering heeft Havensteder - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Havensteder is op grond van de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van haar betalingsverplichtingen gerechtigd de ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van het gehuurde te vorderen. Ondanks aanmaningen van Havensteder heeft [gedaagde] de huurachterstand niet voldaan en is zij in verzuim. Op 28 mei 2020 heeft de gemachtigde van Havensteder [gedaagde] een veertiendagenbrief gestuurd. Havensteder vordert van [gedaagde] vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten die € 220,32 (inclusief btw) bedragen. Havensteder lijdt door de wanbetaling van [gedaagde] vermogensschade en vordert daarom ook vertragingsrente.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] erkent dat er een achterstand in de huurbetalingen is ontstaan. Door een loonbeslag kon zij niet aan haar verplichtingen voldoen. Eind april 2020 is het loonbeslag opgeheven, maar door een lager inkomen gedurende de afgelopen maanden loopt [gedaagde] nog achter met de betalingen. [gedaagde] is een alleenstaande moeder met drie jonge kinderen en veel schulden. Zij leeft van een uitkering. Inmiddels heeft zij een intakegesprek gehad om onder beschermingsbewind te gaan. Gelet op het voorgaande heeft zij op dit moment geen uitzicht op andere woonruimte. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het volstrekt onaanvaardbaar om onder de gegeven omstandigheden de gevorderde ontbinding en ontruiming toe te wijzen. Voor het geval de kantonrechter toch zou oordelen dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, dan verzoekt [gedaagde] op grond van artikel 7:280 BW haar nog een termijn van zes maanden toe te staan om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen.
3.4
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
Volgens de door Havensteder bij de conclusie van repliek overgelegde specificatie bedroeg de huurachterstand op 1 augustus 2020 € 2.331,00. [gedaagde] heeft erkend dat sprake is van een huurachterstand en heeft de door Havensteder gestelde hoogte daarvan niet betwist. De kantonrechter zal daarom een bedrag van € 2.331,00 aan achterstallige huur toewijzen.
4.2
Het uitgangspunt is dat ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling of ontbinding naar de aard en betekenis van de tekortkoming gerechtvaardigd is, dient rekening gehouden te worden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheden die na de gestelde tekortkoming hebben plaatsgevonden (HR 22 augustus 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0673 en meer recent Hof Den Haag 29 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3477).
4.3
Uit de vorige rechtsoverwegingen volgt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de betalingsverplichtingen jegens Havensteder. Gelet op de hoogte van deze huurachterstand is in ieder geval geen sprake van een tekortkoming van geringe betekenis, nu de deze ten tijde van de dagvaarding ruim drie maanden bedroeg en inmiddels ruim vier maanden bedraagt. Dat sprake is van een tekortkoming van bijzondere aard is gesteld noch gebleken. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt in beginsel dan ook de ontbinding van de huurovereenkomst.
4.4
Ten aanzien van het verzoek tot toekenning van een zogeheten
terme de grâcevan zes maanden overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft in dit kader aangevoerd dat uit haar gedrag blijkt dat zij zich inzet om de huurachterstand niet verder te laten oplopen, nu zij hulp heeft gezocht en onder beschermingsbewind zal worden gesteld.
4.5
De kantonrechter stelt voorop dat hij op grond van artikel 7:280 BW een terme de grâce kan toekennen van ten hoogste een maand. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding gebruik te maken van zijn wettelijke bevoegdheid [gedaagde] een termijn van één maand toe te staan om de schuld aan Havensteder met rente en kosten alsnog te betalen. Deze termijn kan [gedaagde] ook gebruiken om, al dan niet met behulp van haar beoogd bewindvoerder, een betalingsregeling te treffen met (de gemachtigde van) Havensteder. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde zullen worden toegewezen, tenzij de huur en alle kosten worden betaald binnen één maand na het wijzen van dit vonnis dan wel partijen binnen die termijn een akkoord bereiken over een betalingsregeling.
4.6
Havensteder maakt verder aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Havensteder, althans haar gemachtigde, heeft aan [gedaagde] op 28 mei 2020 een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Nu [gedaagde] hieromtrent geen verweer heeft gevoerd, zal van de ontvangst van deze aanmaning door [gedaagde] worden uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het gevorderde bedrag van € 220,32 (inclusief btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden toegewezen.
4.7
De gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
4.8
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder worden vastgesteld op € 601,96 aan verschotten (€ 102,96 aan dagvaardingskosten en € 499,00 aan griffierecht) en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 180,00 per punt).

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Havensteder te betalen € 2.553,90 aan achterstallige huur tot en met augustus 2020, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf 25 juni 2020 aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
staat [gedaagde] toe om het totaal van de aan Havensteder verschuldigde bedragen, inclusief rente en kosten zoals hierboven genoemd, naast de lopende huur, aan Havensteder te betalen binnen één maand na de uitspraak van dit vonnis;
en bovendien, maar alléén voor het geval [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn geheel aan die betalingsverplichtingen voldoet:
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag na afloop van vorenbedoelde termijn van één maand en veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege haar daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Havensteder te betalen € 565,78 per maand, met ingang van de maand september 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478