In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een gedaagde huurder. De eiseres, Havensteder, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 2.331,00, die was ontstaan tot 1 augustus 2020. De gedaagde, een alleenstaande moeder met financiële problemen, erkende de huurachterstand, maar verzocht om een termijn van zes maanden om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand substantieel was en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. Echter, de rechter verleende de gedaagde een termijn van één maand om de achterstand in te lopen, met de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. Indien de gedaagde niet binnen deze termijn aan haar verplichtingen voldeed, zou de huurovereenkomst ontbonden worden en moest zij het gehuurde ontruimen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten aan Havensteder. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Havensteder direct uitvoering kan geven aan de uitspraak, ongeacht een eventueel hoger beroep.