2.12Bij e-mail van 10 december 2015 heeft de gemachtigde van Woonbron aan de advocaat van [appellante] het volgende geschreven:
“In bovengenoemde zaak – waarin u namens mevrouw [appellante] stichting Woonbron in hoger beroep heeft gedagvaard voor de zitting van 8 december 2015 (…) – heb ik zojuist (…) begrepen dat via de gemeente Rotterdam de volledige huurachterstand inclusief kosten voor de periode tot en met december 2015 is voldaan.
Gezien voornoemde betaling van de gehele vordering tot en met december 2015 biedt stichting Woonbron aan om geen uitvoering meer te geven aan de middels het vonnis d.d. 12 juni 2015 toegewezen ontbinding en ontruiming mits u namens mevrouw [appellante] tot intrekking van de hoger beroep-procedure overgaat. Partijen besparen zich hiermee onnodige kosten.”
3. Woonbron heeft in verband met de toen nog bestaande huurachterstand in eerste aanleg gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en [appellante] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, tot betaling aan Woonbron van een bedrag van € 3.019,59 aan achterstallige huur te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten, en tot maandelijkse betaling van een bedrag gelijk aan de huur tot aan de dag van ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft op 12 juni 2015 de vorderingen van Woonbron, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4. [appellante] heeft in hoger beroep tegen dit vonnis vier grieven aangevoerd die er op neer komen dat de kantonrechter om diverse redenen ten onrechte tot ontbinding van de huurovereenkomst is overgegaan en de vordering tot ontruiming van de woning heeft toegewezen. Het hoger beroep is niet gericht tegen de toewijzing van de geldvorderingen.
5. Het hof begrijpt dat Woonbron tot op heden niet tot ontruiming van de woning is overgegaan. Dat Woonbron ondanks het doorzetten van het hoger beroep door [appellante] (en na het verstrijken van de termijn van zes maanden van opschorting van de tenuitvoerlegging) niet tot ontruiming is overgegaan, valt op te maken uit de opmerking van Woonbron in de memorie van antwoord dat [appellante] geen belang heeft bij het hoger beroep, gelet op het voorstel van Woonbron in de e-mail van 10 december 2015 (zie 2.12).
6. Het hof dient de vordering tot ontbinding en ontruiming te beoordelen. Hierbij is van belang dat uit het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling of ontbinding naar de aard en betekenis van de tekortkoming gerechtvaardigd is, dient rekening gehouden te worden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder worden ook omstandigheden gerekend die na de gestelde tekortkoming hebben plaatsgevonden (HR 22 augustus 1992, NJ 1992, 715, ECLI:NL:HR:1992:ZC0673). 7. Het hof voegt hieraan toe dat de zaak in hoger beroep moet worden beoordeeld aan de hand van de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing in hoger beroep (ex nunc). Dit betekent dat ook omstandigheden die zich na het vonnis van de kantonrechter hebben voorgedaan kunnen meewegen.
8. [appellante] betoogt in essentie dat ontbinding van de huurovereenkomst in dit geval niet gerechtvaardigd is. Het hof leest in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd dat zij hiermee (mede) een beroep bedoelt te doen op de in artikel 6:265 lid 1 geformuleerde uitzondering.
9. Het hof is van oordeel dat de volgende door [appellante] aangevoerde omstandigheden, die zich deels na de tekortkoming en deels ook na het vonnis van de kantonrechter hebben voorgedaan, nader licht werpen op de aard en betekenis van de ontstane huurachterstand. Onweersproken is dat de huurachterstand is ontstaan doordat de Belastingdienst bedragen verrekende, zonder rekening te houden met de beslagvrije voet die op [appellante] van toepassing was. [appellante] heeft maatregelen genomen om dit recht te trekken, wat haar is gelukt, en heeft daarnaast actie ondernomen om te proberen haar huurachterstand (en verdere financiële problemen) op te lossen. Zo heeft zij in juli 2014 een aanvraag tot schuldhulpverlening gedaan en is haar uiteindelijk, nadat bleek dat een minnelijke schuldregeling niet mogelijk was, in december 2015 door de Gemeente bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt om huisuitzetting te voorkomen. Daarmee is de huurachterstand bij Woonbron geheel afgelost en zijn de door Woonbron gemaakte kosten betaald. Daarnaast is betaling van de huur thans gewaarborgd doordat de huur automatisch wordt ingehouden op de uitkering van [appellante]. Naar het oordeel van het hof betekent het voorgaande dat de huurachterstand in dit specifieke geval geen blijk geeft van een structurele wanprestatie van de zijde van [appellante]. Uit voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat ontbinding van de huurovereenkomst thans niet gerechtvaardigd is. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat het belang van Woonbron bij ontruiming (waarbij in aanmerking wordt genomen dat Woonbron zich heeft aangesloten bij het Convenant Preventie Huisuitzettingen Rotterdam en zich aldus zal inspannen om woningontruimingen bij huurachterstand te voorkomen) thans niet opweegt tegen het belang van [appellante] (en haar drie minderjarige kinderen) bij behoud van de woning.
10. Het voorgaande betekent dat grief 1 slaagt en dat het hof, opnieuw rechtdoende, de vorderingen tot ontbinding en ontruiming zal afwijzen. Gelet op deze uitkomst heeft [appellante] geen belang meer bij een bespreking van de overige grieven.
11. Ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg geldt dat [appellante] die, ondanks gedeeltelijke vernietiging van het vonnis, wel dient te dragen. Overeind blijft immers dat [appellante] terecht is veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, met rente en kosten. De veroordeling van [appellante] tot betaling van de in het vonnis van de kantonrechter bepaalde proceskosten van Woonbron is om die reden terecht uitgesproken. Daarbij komt dat de ontbinding en ontruiming ten tijde van het wijzen van het vonnis op basis van de toenmalige omstandigheden (mogelijk) wel gerechtvaardigd was.
12. Woonbron heeft aangevoerd dat [appellante] in de proceskosten in hoger beroep moet worden veroordeeld, omdat zij het hoger beroep nodeloos heeft voortgezet, gelet op het voorstel van Woonbron in haar e-mail bericht van 10 december 2015. Het hof verwerpt het standpunt van Woonbron dat [appellante] geen belang meer had bij een rechterlijke uitspraak in hoger beroep. Een e-mail van de zijde van Woonbron, waarin zij voorstelt om geen uitvoering te geven aan de toegewezen ontbinding en ontruiming als [appellante] het hoger beroep intrekt, is onvoldoende om geen belang bij een rechterlijke uitspraak op deze punten aanwezig te achten. Woonbron zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.