In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder, een besloten vennootschap, en een huurder. De verhuurder vorderde ontruiming van de woonruimte van de huurder wegens huurachterstand en overlast. De huurder had een tijdelijke huurovereenkomst gesloten op basis van de Leegstandswet, maar had de huur niet volledig en op tijd betaald, met een achterstand van € 6.936,17. De huurder beroept zich op gebreken aan het gehuurde en heeft een procedure bij de huurcommissie gestart, maar de kantonrechter oordeelt dat het niet betalen van huur in deze mate niet proportioneel is ten opzichte van de gemelde gebreken. Daarnaast zijn er meerdere aangiften gedaan door omwonenden wegens overlast veroorzaakt door de huurder, wat de situatie verder compliceert. De kantonrechter oordeelt dat de verhuurder spoedeisend belang heeft bij de ontruiming en wijst de vordering toe, met een termijn van één week voor de huurder om het gehuurde te ontruimen. De huurder wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In reconventie heeft de huurder een vordering ingesteld, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de procedure niet correct was gevolgd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.