ECLI:NL:RBROT:2020:10848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
8391268
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van onder beschermingsbewindgestelde in verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres, [bedrijf A], als rechtsopvolgster van [bedrijf B], had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 30 augustus 2013. De gedaagde, [persoon C], was onder beschermingsbewind gesteld, wat van invloed was op haar procesbevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat [persoon C] ten tijde van de verzetdagvaarding niet procesbevoegd was, omdat de bewindvoerder, M. Boogaard, de enige was die verzet had kunnen instellen. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de bewindvoerder verzet had willen aantekenen. Bovendien was het verzet niet tijdig ingesteld, aangezien dit niet binnen vier weken na bekendwording van het verstekvonnis was gedaan. De rechtbank verklaarde [persoon C] niet-ontvankelijk in haar verzet en veroordeelde haar in de kosten van de verzetprocedure, die aan de zijde van [bedrijf B] op nihil werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de rol van de bewindvoerder in procedures waarbij de rechthebbende onder bewind staat en de noodzaak om tijdig te reageren op rechterlijke uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8391268 CV EXPL 20-8616
uitspraak: 19 juni 2020
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[bedrijf A]
,
gevestigd te [vestigingsplaats A] , Duitsland,
als rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf B] ,
eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: Yards Deurwaardersdiensten B.V. te Almere,
tegen
[persoon C] ,
wonende te [woonplaats C] ,
gedaagde,
eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [bedrijf B] ” respectievelijk “ [persoon C] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 4 juni 2013;
  • het verstekvonnis van 30 augustus 2013, gewezen tussen [bedrijf B] en [persoon C] , met zaaknummer 2227055 CV EXPL 13-35218;
  • het verzetexploot, met producties, van 5 maart 2020.
1.2
[bedrijf B] heeft na daartoe verkregen uitstel niet inhoudelijk gereageerd op de verzetdagvaarding.
1.3
De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2..De beoordeling

2.1
Onderbouwd met een uittreksel uit het curatele- en bewindsregister is in de verzetdagvaarding gesteld dat vanaf 28 mei 2015 een (beschermings)bewind is ingesteld over de (toekomstige) goederen van [persoon C] , met benoeming van M. Boogaard h.o.d.n. MB Bewindvoering & Begeleiding als bewindvoerder en vanaf 15 februari 2019 van Verkerk & Vos Bewindvoeringen Minnelijk B.V. te Nieuw-Lekkerland als opvolgend bewindvoerder.
2.2
Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (art. 1:438 leden 1 en 2 BW). Ingevolge artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. Uit deze artikelen vloeit voort dat de rechthebbende gelet op het ingestelde beschermingsbewind niet de bevoegdheid heeft om zelfstandig te procederen, maar dat de bewindvoerder ter zake de onder bewind staande goederen optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Hetzelfde geldt wanneer met betrekking tot een rechterlijke uitspraak in een zodanige procedure een rechtsmiddel wordt aangewend.
2.3
Gelet hierop is [persoon C] ten tijde van de verzetdagvaarding niet procesbevoegd geweest. Alleen de bewindvoerder had toen verzet kunnen instellen. Dat is niet gebeurd en gesteld noch gebleken is dat de bewindvoerder dat heeft willen doen.
2.4
Dit kan worden tegengeworpen aan [persoon C] . Zij (blijkens de verzetdagvaarding met haar gemachtigde) is immers bekend geweest met het bewind, zodat ten aanzien hiervan geen sprake is geweest van verschoonbare onwetendheid. Daarom is er ook geen ruimte voor het oordeel dat het zelf, en niet door de bewindvoerder, in rechte optreden mogelijk op een kennelijke vergissing berust. Gelet hierop alsmede gezien de beschermingsgedachte achter het ingestelde bewind wordt [persoon C] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525.
2.5
Overigens is het verzet ook niet tijdig ingesteld, nu dit blijkens de overgelegde stukken niet is gedaan binnen vier weken na het bekend worden van (de gemachtigde van) [persoon C] met het verstekvonnis van 30 augustus 2013 en de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan, zodat het ook om die reden niet-ontvankelijk zou zijn.
2.6
[persoon C] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure veroordeeld, aan de zijde van [bedrijf B] vastgesteld op nihil.

3..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart [persoon C] niet-ontvankelijk in het verzet tegen voormeld op 30 augustus 2013 gewezen verstekvonnis;
veroordeelt [persoon C] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf B] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465