ECLI:NL:RBROT:2020:10846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
8258937
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een verstekvonnis in een leaseovereenkomst geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in verzet tegen een eerder verstekvonnis van 1 augustus 2019. De eiseres, [bedrijf A], had een vordering ingesteld op basis van een leaseovereenkomst tegen de gedaagde, [persoon B]. In het verstekvonnis was [persoon B] veroordeeld tot betaling van € 13.953,34 plus rente en € 1.417,18 aan proceskosten. Het verstekvonnis was op 21 augustus 2019 aan [persoon B] betekend, maar hij betwistte de kennisgeving van het vonnis en stelde verzet in.

De procedure omvatte verschillende stukken, waaronder het inleidend exploot van dagvaarding, het verstekvonnis, en de conclusies van antwoord en repliek in verzet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon B] contact heeft opgenomen met de gerechtsdeurwaarder en dat hij op de hoogte was van de inhoud van het verstekvonnis. Echter, er was onvoldoende bewijs dat hij tijdig verzet had ingesteld, waardoor hij ontvankelijk werd verklaard in zijn verzet.

De kantonrechter heeft de vordering van [bedrijf A] bekrachtigd, omdat [persoon B] niet had aangetoond dat hij meer had betaald dan het door [bedrijf A] gevorderde bedrag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat na aftrek van de door [persoon B] gedane betalingen, het bedrag van € 13.953,34 toewijsbaar was, met rente. Tevens is [persoon B] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, vastgesteld op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde van [bedrijf A]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8258937 CV EXPL 20-1315
uitspraak: 26 juni 2020
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[bedrijf A]
,
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. M. Snoek,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. J.J. van der Sar.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [bedrijf A] ” en “ [persoon B] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 10 juli 2019, met producties;
  • het verstekvonnis van 1 augustus 2019, zaaknummer 7910829 CV EXPL 19-30424;
  • het verzetexploot van 31 oktober 2019;
  • de conclusie van antwoord in verzet, met producties;
  • de conclusie van repliek in verzet.
1.2
De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2..De beoordeling

2.1
In voormeld verstekvonnis is [persoon B] - verkort weergegeven - veroordeeld tot betaling aan [bedrijf A] van € 13.953,34 plus rente en € 1.417,18 aan proceskosten.
2.2
Het verstekvonnis is door de gerechtsdeurwaarder op 21 augustus 2019 aan [persoon B] betekend op zijn adres, door achterlating in een gesloten envelop.
2.3
Verder staat vast dat [persoon B] vervolgens met de gerechtsdeurwaarder contact heeft opgenomen en dat dit heeft geleid tot een e-mailbericht van de gerechtsdeurwaarder aan [persoon B] , waarbij als bijlage nogmaals het verstekvonnis is verstrekt, en waarin aan [persoon B] is meegedeeld dat een bedrag van € 15.502,79 open stond en hem is verzocht om binnen veertien dagen een oplossing te bieden. Anders dan door [persoon B] is aangevoerd, is op deze als productie 3 overgelegde e-mail wel degelijk een datum vermeld, namelijk 9 september 2019.
2.4
Gelet hierop lijkt het erop dat [persoon B] reeds vóór 9 september 2019 kennis heeft genomen van het verstekvonnis, want hij heeft immers contact opgenomen met de deurwaarder. Vervolgens is hem nogmaals het vonnis toegezonden, waarbij in de kern de inhoud van het vonnis is meegedeeld, namelijk dat hij op grond daarvan ruim € 15.000,00 moet betalen, terwijl gesteld noch gebleken is dat [persoon B] het e-mailbericht met bijlage niet op 9 september 2019 heeft ontvangen.
2.5
Op basis van het voorgaande kan echter niet met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat [persoon B] vanaf toen bekend is geweest met de hoofdinhoud van het vonnis, wat hij betwist.
2.6
Dat hij hiervan op enig moment wel op de hoogte is geraakt, volgt weliswaar uit het eveneens als productie 3 overgelegde schrijven van [persoon B] waarin hij een betalingsregeling van € 200,00 per maand heeft aangeboden. Problematisch is echter dat dit schrijven ongedateerd is.
2.7
Bij deze stand van zaken is er onvoldoende grond voor het oordeel dat [persoon B] te laat verzet heeft ingesteld, want niet staat vast wanneer de verzettermijn van vier weken is aangevangen. [persoon B] is dus ontvankelijk in zijn verzet.
2.8
Gevorderd is bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon B] te ontheffen van de veroordeling in het vonnis van 1 augustus 2019, met vernietiging van het vonnis, en de vordering van [bedrijf A] af te wijzen, althans slechts toe te wijzen hetgeen niet door [persoon B] is voldaan, met veroordeling van [bedrijf A] in de kosten van de verzetprocedure.
2.9
Oorspronkelijk heeft [bedrijf A] gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon B] te veroordelen tot betaling van € 19.648,11 aan hoofdsom, € 2453,55 aan incassokosten, en € 147,52 aan vervallen rente tot 30 juni 2019, minus € 5.842,29 aan reeds betaalde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten, met rente.
2.1
Aan haar vordering heeft [bedrijf A] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - ten grondslag gelegd, dat partijen een leaseovereenkomst zijn aangegaan, die door [persoon B] niet correct is nagekomen, doordat hij diverse uit hoofde van de leaseovereenkomst verschuldigde bedragen onbetaald heeft gelaten, wat reden is geweest om de overeenkomst te beëindigen. [bedrijf A] heeft kosten gemaakt om de openstaande bedragen buiten rechte te incasseren.
2.11
In het verzetexploot voert [persoon B] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - aan dat hij meer aan [bedrijf A] heeft betaald dan het in de dagvaarding vermelde bedrag van € 5.842,29.
2.12
Anders dan zoals aangekondigd, heeft [persoon B] zijn verweer niet onderbouwd met betaalbewijzen van de bank waarmee hij de betalingen zou hebben gedaan, ondanks dat er gelegenheid is geweest om dergelijke stukken in het geding te brengen bij de conclusie van repliek in verzet. Dat gecombineerd met het feit dat [persoon B] op geen enkele andere wijze twijfel heeft doen rijzen ten aanzien van het door [bedrijf A] gevorderde, maakt dat er geen grond wordt gezien om hem tot bewijs toe te laten.
2.13
Bij deze stand van zaken bekrachtigt de kantonrechter het verstekvonnis, want evenals toen is geoordeeld, concludeert kantonrechter dat, na aftrek van de door [persoon B] gedane betalingen, een bedrag van € 13.953,34 toewijsbaar is, met rente, en dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden afgewezen om de reden genoemd in het vonnis. Over de toegewezen proceskosten oordeelt de kantonrechter ook niet anders.
2.14
[persoon B] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure veroordeeld, aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde.

3..De beslissing

De kantonrechter:
bekrachtigt het op 1 augustus 2019 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
veroordeelt [persoon B] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465