In deze zaak heeft de oud-werkgever, OSC B.V., een vergoeding gevorderd van de oud-werknemer, [gedaagde], voor het vroegtijdig beëindigen van de gebruiksovereenkomst voor een auto. De arbeidsovereenkomst van [gedaagde] bij OSC was op 1 april 2012 gestart en na een jaar omgezet naar onbepaalde tijd. Op 20 juni 2017 werd een gebruiksovereenkomst voor een Mercedes Benz auto gesloten, waarin een Mobiliteitsregeling was opgenomen die kosten bij voortijdige beëindiging van de overeenkomst aan de werknemer toeschreef. Na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] op 25 juli 2019, heeft OSC aanspraak gemaakt op een vergoeding van € 4.000,- voor de beëindiging van de gebruiksovereenkomst en € 1.000,- aan studiekosten. [gedaagde] heeft de studiekosten betaald, maar betwist de vergoeding voor de gebruiksovereenkomst, stellende dat dit in strijd is met zijn recht op vrije arbeidskeuze.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de afspraak tussen partijen over de vergoeding niet in strijd is met het recht op vrije arbeidskeuze. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] zelf de keuze had om de auto te gebruiken onder de voorwaarden van OSC en dat hij redelijkerwijs had moeten verwachten dat er een vergoeding zou zijn bij vroegtijdige beëindiging. De kantonrechter heeft de vordering van OSC toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 4.558,69, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar deze beperkt tot een bedrag van € 525,-.