ECLI:NL:RBROT:2020:10812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
8642176 VV EXPL 20-44
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de aard en beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen een verkoopster en haar werkgever

In deze zaak, die op 14 september 2020 door de kantonrechter in Dordrecht is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een verkoopster, aangeduid als [eiser 1], en haar werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde of onbepaalde tijd en of deze overeenkomst op 1 juni 2020 is geëindigd. De verkoopster vordert betaling van haar salaris en vakantietoeslag, terwijl de werkgever aanvoert dat de overeenkomst van rechtswege is geëindigd.

De procedure begon met een dagvaarding en de mondelinge behandeling vond plaats op 27 augustus 2020. De verkoopster stelt dat zij op 1 juni 2019 in dienst is getreden en dat de werkgever haar heeft meegedeeld dat de overeenkomst niet zou worden verlengd. De werkgever betwist dit en stelt dat er een schriftelijke overeenkomst is die de einddatum van de arbeidsovereenkomst vastlegt.

De kantonrechter oordeelt dat de werkgever moet bewijzen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd en dat de handtekening op de overeenkomst van de verkoopster is. De rechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de vorderingen van de verkoopster toe te wijzen, en wijst deze af. In reconventie wordt de werkgever in het gelijk gesteld wat betreft de terugvordering van sleutels en bedrijfskleding, maar de vordering tot betaling van vakantietoeslag wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8642176 VV EXPL 20-44
uitspraak: 14 september 2020
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiser 1] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. E.V.H. van Tricht,
tegen
[gedaagde] ,
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats verweerder] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. L. van der Wijngaart.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met bijlagen 1 t/m 14;
de eis in reconventie van [gedaagde] ;
de pleitnota van de gemachtigde van [gedaagde] met bijlagen 1 t/m 16.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020.

2..De vaststaande feiten

2.1
Tussen partijen staat – voor zover voor deze procedure van belang – het volgende vast.
2.2
[eiser 1] is op 1 juni 2019 als verkoopster of medewerkster in dienst getreden van [gedaagde] , die een winkel voor meubels, bloemen en planten exploiteert.
2.3
Op 24 april 2019 heeft [gedaagde] de volgende e-mail geschreven aan [eiser 1] :
Goedenavond [eiser 1] ,
Ik heb vanmiddag de papieren ontvangen. Zullen we vrijdagochtend beetje bijtijds afspreken, uur of 10? Ik hoor het wel
2.4
Op 26 maart 2020 heeft [gedaagde] zich ziek gemeld. Sindsdien is zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt.
2.5
Op 23 mei 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser 1] en [gedaagde] . [gedaagde] heeft toen gezegd dat de overeenkomst tussen partijen per 1 juni 2020 afloopt en dat [gedaagde] de overeenkomst niet zou verlengen.

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[eiser 1] vordert in conventie dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van:
€ 1.651,50 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag vanaf 1 juni 2020, te voldoen op de gebruikelijke wijze en op het gebruikelijke tijdstip totdat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd;
de wettelijke verhoging van 50% voor het geval het [eiser 1] toekomende salaris niet tijdig is voldaan uiterlijk de derde werkdag na die waarop op grond van de artikelen 7:263 en 7:624 lid 1 BW de voldoening had moeten geschieden;
de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
€ 315,66 netto aan wettelijke verhoging wegens het (bewust) te laat betalen van de vakantietoeslag;
de proceskosten.
3.2
[eiser 1] legt nakoming van de arbeidsovereenkomst aan haar vordering ten grondslag.
3.3
[gedaagde] voert als verweer dat partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat deze van rechtswege zou eindigen op 1 juni 2020. Als de overeenkomst niet van rechtswege is geëindigd, moet deze geacht door [gedaagde] te zijn opgezegd.

4..De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[eiser 2] vordert in reconventie dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om binnen drie dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis de sleutels en bedrijfskleding die door [eiser 2] aan haar ter hand zijn gesteld bij [eiser 2] in te leveren, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag of deel van de dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
4.2
[eiser 2] legt aan haar vordering ten grondslag dat – nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd – [verweerder] verplicht is de eigendom van [eiser 2] terug te geven.
4.3
[verweerder] betwist dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

5..De beoordeling

5.1
In een kortgedingprocedure als deze dient te worden beoordeeld of partijen een zodanig spoedeisend belang heeft dat van hen niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwachten. Daarbij dient te worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de ingestelde vorderingen in een gewone procedure toegewezen zullen worden, het belang van de eisende partij bij toewijzen van de vordering en de gevolgen voor de wederpartij bij het ten onrechte toewijzen van de vordering. Het oordeel van de kortgedingrechter is een voorlopig oordeel. De rechter in een gewone procedure is niet aan dit oordeel gebonden.
5.2
Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde eindigt niet vanzelf maar pas wanneer deze door een van partijen is opgezegd of door de rechter is ontbonden. [gedaagde] moet daarom op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv stellen – en zo nodig te bewijzen – dat partijen hebben afgesproken dat de overeenkomst na een jaar zou eindigen of dat deze door [gedaagde] is opgezegd.
5.3
Volgens [gedaagde] is het gegaan als volgt. [gedaagde] heeft een schriftelijke overeenkomst opgesteld. In die overeenkomst staat dat de overeenkomst vanzelf eindigt op 1 juni 2020. Op 23 april 2019 is de inhoud van deze overeenkomst besproken. [gedaagde] heeft de overeenkomst getekend en [eiser 1] heeft deze mee naar huis genomen om nog eens rustig door te lezen. [eiser 1] heeft de overeenkomst daarna ook ondertekend en zij heeft de overeenkomst onder de deur van het kantoor van [gedaagde] doorgeschoven. [gedaagde] heeft daarna per e-mail bevestigd dat hij de ondertekende overeenkomst had ontvangen (zie hiervoor 2.3).
5.4
[eiser 1] heeft dit betwist. Zij voert het volgende aan. Partijen hebben niet gesproken over het moment waarop de arbeidsovereenkomst zou eindigen. Zij heeft geen schriftelijke overeenkomst gezien, laat staan ondertekend. De handtekening onder de overeenkomst is dan ook niet van [eiser 1] . Zij wijst er op dat de handtekening afwijkt van haar handtekening zoals op haar paspoort.
5.5
Het antwoord op de vraag of [gedaagde] in een bodemprocedure zal kunnen aantonen dat de overeenkomst is aangegaan, zal met name afhangen van de vraag of hij voldoende aannemelijk kan maken dat de handtekening onder de overeenkomst afkomstig is van [eiser 1] . Het is immers - anders dan [gedaagde] meent - aan [gedaagde] om dit te bewijzen (zie artikel 159 lid 2 Rv en HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:572).
5.6
Het e-mailbericht van [gedaagde] van 24 april 2019 aan [eiser 1] biedt enige steun voor het standpunt van [gedaagde] , maar het is ook goed mogelijk dat [gedaagde] met ‘de papieren’ iets anders bedoelde, zoals [eiser 1] aanvoert. Het feit dat [gedaagde] er bij interne aangelegenheden steeds van is uitgegaan dat de overeenkomst was aangegaan voor een jaar levert ook een aanwijzing op, maar [eiser 1] merkt terecht op dat daaruit nog niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] het ook zo met haar heeft besproken. Hetzelfde geldt voor het feit dat [gedaagde] met alle andere werknemers eerst een jaarcontract is aangegaan. Dat sluit niet uit dat [gedaagde] een uitzondering heeft gemaakt bij [eiser 1] . In een bodemprocedure zullen op dit punt waarschijnlijk getuigen moeten worden gehoord.
5.7
De handtekening op de door [gedaagde] overgelegde overeenkomst lijkt voor een deel op de handtekening op de identiteitskaart van [eiser 1] , maar zij wijkt daarvan ook af. De handtekening op overeenkomst lijkt wel sterk op de handtekening onder het formulier ‘opgaaf gegevens voor de loonheffing’, maar [eiser 1] betwist dat ook die handtekening van haar is. Het is daarom niet duidelijk of de handtekening echt is. Mogelijk kan in een gewone procedure door middel van een deskundigenonderzoek worden vastgesteld dat de handtekening op de overeenkomst afkomstig is van [eiser 1] , of juist niet. Het is echter niet mogelijk om daarop in deze procedure vooruit te lopen, omdat de uitkomst van zo’n onderzoek niet kan worden ingeschat.
5.8
Op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat onzeker is wat de rechter in een gewone procedure zal oordelen. [gedaagde] zal moeten bewijzen dat de handtekening onder de arbeidsovereenkomst van [eiser 1] is of er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, maar het is mogelijk dat hij in dat bewijs slaagt. Daar staat tegenover dat het voor [eiser 1] geen grote gevolgen heeft als haar vordering in deze procedure wordt afgewezen. Als de rechter haar in een gewone procedure alsnog gelijk geeft, dan zal zij de ontvangen uitkering moeten terugbetalen, maar zij lijdt daardoor geen schade omdat zij over die periode dan recht heeft op loon. Er bestaat daarom – gelet op de onzekerheid van de uitkomst van een gewone procedure – onvoldoende grond om daarop vooruit te lopen. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser 1] zullen worden afgewezen.
5.9
Ook de vordering van [eiser 1] tot betaling van de wettelijke verhoging over de volgens [eiser 1] te laat betaalde vakantietoeslag zal worden afgewezen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de vakantietoeslag nog op tijd heeft betaald. Weliswaar betaalt hij de vakantietoeslag normaal eerder maar dat doet er niet aan af dat het volgens de cao pas later opeisbaar wordt. Als dat juist is, dan is de reden waarom [gedaagde] later heeft betaald niet van belang. De wettelijke verhoging wordt immers pas verschuldigd als het loon verschuldigd is. Er bestaat ook op dit punt onvoldoende grond om op de gewone procedure voortuit te lopen.
5.1
De vordering in reconventie is in beginsel ook afhankelijk van de uitkomst op de vraag of tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst bestaat. [gedaagde] heeft echter onweersproken gesteld dat de bedrijfskleding terug moet omdat de bedrijfskleding zal worden vervangen en in dat verband de oude kleding aan de leverancier moet worden geretourneerd. Dat betekent dat de kleding ook moet worden teruggegeven als [eiser 1] nog in dienst is. Dit deel van de vordering in reconventie zal daarom worden toegewezen.
5.11
[eiser 1] is op dit moment arbeidsongeschikt en zij heeft daarom er weinig belang bij om de sleutels van het pand van [gedaagde] op dit moment te hebben. Dit maakt dat het op dit punt gerechtvaardigd is om als voorlopige voorziening vooruit te lopen op het oordeel van de rechter in de gewone procedure. [eiser 1] zal daarom worden veroordeeld om de sleutels aan [gedaagde] terug te geven. Ook dit deel van de vordering in reconventie zal daarom worden toegewezen. De termijn voor het teruggeven van de zaken zal in redelijkheid echter worden gesteld op 14 dagen en de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna vermeld.
5.12
De proceskosten worden zowel in conventie en in reconventie gecompenseerd omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie:
wijst de vorderingen af;
in reconventie:
veroordeelt [verweerder] om binnen drie dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis de sleutels en bedrijfskleding die door [eiser 2] aan haar ter hand zijn gesteld bij [eiser 2] in te leveren, op straffe van een dwangsom van € 10,00 per dag of deel van de dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 1.000,00;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie:
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371