In deze zaak verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank om voorlopige voogdij over een ongeboren kind, omdat de moeder, een minderjarige, onbevoegd is tot het gezag. De rechtbank behandelt het verzoek op 3 november 2020, waarbij de minderjarige moeder en haar advocaat, mr. K.J. Hoogerwerf, aanwezig zijn. De Raad stelt dat er een gezagsvacuüm is, aangezien de minderjarige moeder niet in staat is om het gezag uit te oefenen. De rechtbank overweegt dat de minderjarige moeder, die op 18 november 2020 is uitgerekend, geen gezag kan uitoefenen tot de geboorte van het kind. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad toe, maar bepaalt dat de voorlopige voogdij pas ingaat op het moment van de geboorte van het ongeboren kind. De GI, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, wordt belast met de voorlopige voogdij voor maximaal drie maanden na de geboorte. De rechtbank benadrukt dat de belangen van het ongeboren kind voorop staan en dat er een dringende noodzaak is voor deze maatregel. De beschikking wordt openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 24 november 2020.