ECLI:NL:RBROT:2020:10695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
8487682
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een eenmalige bijdrage door de Vereniging van Eigenaars na renovatie van het dak

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaars (VvE) een vordering ingesteld tegen de eigenaren van een appartementsrecht, [gedaagde 1] c.s., wegens het niet betalen van een eenmalige bijdrage voor renovatiewerkzaamheden aan het dak van het gebouw. De VvE heeft op 5 december 2018 een algemene ledenvergadering gehouden, waar besloten is dat de eigenaren een eenmalige bijdrage van € 12.500,- zouden betalen voor de noodzakelijke dakrenovatie. De kosten werden verdeeld over de leden, waarbij [gedaagde 1] c.s. een bedrag van € 3.571,43 verschuldigd waren. Ondanks herhaalde aanmaningen hebben [gedaagde 1] c.s. de betaling niet verricht, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de VvE de juiste procedures heeft gevolgd en dat de besluiten genomen tijdens de vergadering bindend zijn voor de leden. [gedaagde 1] c.s. hebben betoogd dat de vergadering niet rechtsgeldig was en dat de besluiten nietig zijn, maar de rechter heeft geoordeeld dat zij niet binnen de wettelijke termijn een verzoek tot vernietiging van het besluit hebben ingediend. Hierdoor zijn de besluiten van de vergadering, inclusief de vaststelling van de eenmalige bijdrage, bindend.

De rechter heeft de vordering van de VvE toegewezen en [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de eenmalige bijdrage, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De reconventionele vordering van [gedaagde 1] c.s. om de VvE te verplichten tot het verstrekken van specificaties van de facturen is afgewezen, omdat de VvE al voldoende informatie had verstrekt. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [gedaagde 1] c.s. gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8487682 \ CV EXPL 20-13104
uitspraak: 13 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging
Vereniging van Eigenaars [straatnaam en huisnummers],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. G. Sarier te Dordrecht.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “de VvE” en “ [gedaagde 1] c.s.”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 7 april 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie;
  • akte in conventie tevens conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde 1] c.s. zijn eigenaar van het appartementsrecht [adres 1] ( [postcode] ) te Rotterdam en zijn van rechtswege lid van de VvE. Het enige andere lid van de VvE is de heer [naam persoon 1] , de eigenaar van het appartementsrecht [adres 2] ( [postcode] ) te Rotterdam.
2.2.
De toepasselijke akte van splitsing van 11 oktober 2012 luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…)
Artikel 8
Lid 1.
De eigenaars van elk van de appartementsrechten zijn als volgt in de gemeenschap gerechtigd:
  • de eigenaar van het appartementsrecht met index 1 voor twee/zevende (2/7de) gedeelte;
  • de eigenaar van het appartementsrecht met index 2 voor vijf/zevende (5/7de) gedeelte.
(…)
Artikel 47 lid 2
He maximum aantal in de vergadering uit te brengen stemmen bedraagt zeven (7).
Iedere eigenaar brengt voor elk te zijnen name staand appartementsrecht stem uit overeenkomstig de tellers van de in artikel 8 onder lid 1 vermelde breuken.
(…)”
2.3.
Uit hoofde van het hierboven genoemde appartementsrecht zijn [gedaagde 1] c.s. aan de VvE maandelijks bij vooruitbetaling een bijdrage ten bedrage van (laatstelijk) € 36,90 verschuldigd.
2.4.
Op 5 december 2018 heeft een algemene ledenvergadering plaatsgevonden. De notulen van de vergadering luiden - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…)
2. Vaststellen aantal vertegenwoordigde stemmen
Mevrouw [gedaagde 2] heeft na het versturen van de uitnodiging contact opgenomen met mevrouw [naam persoon 2] met de vraag of de vergadering verzet kon worden aangezien haar man niet in de gelegenheid was erbij te zijn. Mevrouw [naam persoon 2] heeft aangegeven dat er ook een volmacht afgegeven kon worden of dat mevrouw [gedaagde 2] zelf aanwezig zou zijn op de vergadering. Zij zou dit nog laten weten. Helaas is hier geen contact meer over geweest, ook niet na meerdere telefonische pogingen van mevrouw [naam persoon 2] om de vergadering te bespreken.
Het is prettig wanneer beide eigenaren aanwezig zijn, maar aangezien de noodzaak van de uit te voeren dak werkzaamheden groot is en de heer [naam persoon 1] meer dan twee derde van de stemmen heeft wordt besloten de vergadering te laten doorgaan.
De presentielijst wordt getekend en het aantal stemmen vastgesteld. 5 van de 7 stemmen zijn aanwezig zodat rechtsgeldige besluiten genomen kunnen worden.
(…)

6.Planmatig onderhoud / offerte dak

(…)
De offerte voor het dak wordt besproken. De heer [naam persoon 1] geeft aan dat er op zoveel verschillende plekken lekkage is van het dak, dat het zeer noodzakelijk is om het dak te laten vernieuwen. Tevens geeft hij aan dat er verschillende partijen een opname hebben gedaan, maar dat alleen de firma [naam firma] een offerte heeft willen uitbrengen in verband met de bereikbaarheid van het dak. In de offerte staat dat het totaalbedrag exclusief btw is, maar dat moet zijn inclusief btw.
De vergadering besluit de werkzaamheden volgens offerte van de firma [naam firma] uit te laten voeren voor een bedrag van € 12.500, -. Voor de eenmalige bijdrage van de werkzaamheden stuurt VVE-010 een factuur aan de eigenaren. De opstart van de VvE duurt enige weken, waardoor het herstel aan het dak te lang gaat duren. Hierdoor wordt besloten dat de heer [naam persoon 1] alvast opdracht verstrekt en de kosten voor schiet wanneer er nog niet voldoende geld op de rekening van de VvE staat.
(…)

7.Vaststellen begroting 2019 / extra bijdrage

(…)
De eenmalige bijdrage voor de werkzaamheden aan het dak wordt besproken. De vergadering besluit de eenmalige bijdrage van € 12.500,- vast te stellen. De eenmalige bijdrage wordt gefactureerd door VVE-010 zodra de nieuwe bankrekening is geopend.
De extra bijdrage per appartement wordt:
[adres 1] € 3.571,43
[adres 2] € 8.928,57
(…)”
2.5.
De VvE heeft een factuur, gedateerd 31 maart 2019, ten bedrage van € 3.571,43 aan [gedaagde 1] c.s. gestuurd.
2.6.
De gemachtigde van de VvE heeft bij brief van 15 januari 2020 [gedaagde 1] c.s. aangemaand om binnen een termijn van vijftien dagen, nadat de brief is bezorgd, een bedrag van
€ 3.608,33 te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zal worden met een bedrag van € 587,85, inclusief btw, aan buitengerechtelijke incassokosten.

3..Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De VvE heeft
in conventiegevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad :
1. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 4.230,06 alsmede de wettelijke rente over € 3.608,33 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting vanaf 1 mei 2020 per maand een bedrag van € 36,90 te betalen, indien [gedaagde 1] c.s. in gebreke blijven deze tijdig te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag telkens vanaf de eerste dag van de maand van elke periode tot aan de voldoening, gedurende de periode dat [gedaagde 1] c.s. als eigenaar van de woning kunnen worden aangemerkt, een en ander een bedrag van € 25.000,00, tezamen met het onder 1 genoemde bedrag, niet te boven gaand, met de bepaling dat voornoemd bedrag van € 36,90 zal worden aangepast naar de jaarlijkse verlagingen of verhogingen conform rechtsgeldig door de vergadering van eigenaars genomen besluiten;
3. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Aan haar vordering heeft de VvE - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Op 5 december 2018 heeft een algemene ledenvergadering plaatsgevonden, waarvoor [gedaagde 1] c.s. zijn uitgenodigd, doch niet zijn verschenen. Tijdens de vergadering is besloten dat de door [gedaagde 1] c.s. maandelijks verschuldigde VvE-bijdrage met ingang van 1 januari 2019
€ 36,90 zal bedragen. Daarnaast is ter vergadering besloten dat het dak zal worden vernieuwd conform de offerte van de firma [naam firma] Dakbedekking (hierna: “ [naam firma] ”) ten bedrage van € 12.500,-. Deze offerte is, tegelijk met de uitnodiging voor de vergadering, aan [gedaagde 1] c.s. toegezonden. De vernieuwing van het dak was noodzakelijk en kon niet langer op zich laten wachten vanwege het optreden van vele lekkages. In verband hiermee is besloten een eenmalige extra bijdrage bij de leden in rekening te brengen, waarbij is vastgesteld dat het aan [gedaagde 1] c.s. in rekening te brengen bedrag € 3.571,43 zal bedragen. De kosten van de door [naam firma] verrichte werkzaamheden zijn door [naam persoon 1] contant voorgeschoten. In dat kader heeft [naam firma] een tweetal facturen van telkens € 6.250,- verzonden, gedateerd op respectievelijk 14 januari 2019 (eerste termijn van aanvang werkzaamheden) en 28 februari 2019 (bij oplevering).
3.3.
[gedaagde 1] c.s. zijn, ondanks herhaalde aanmaning, in gebreke gebleven met betaling van de aan de VvE verschuldigde VvE-bijdrage over de maand april 2020 ten bedrage van
€ 36,90 alsmede de verschuldigde eenmalige bijdrage van € 3.571,43. De VvE vordert voorts betaling van de toekomstige VvE-bijdragen vanaf 1 mei 2020, nu het gerechtvaardigde vermoeden bestaat dat [gedaagde 1] c.s. ook in de toekomst in gebreke zal blijven met betaling van de bijdragen en deze veroordeling de VvE zekerheid geeft ten aanzien van de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde 1] c.s. De VvE maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
[gedaagde 1] c.s. hebben de vordering betwist en hebben daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
[gedaagde 1] c.s. hebben direct na ontvangst van de uitnodiging voor de algemene ledenvergadering verzocht de vergadering te verplaatsen wegens verhindering. Desondanks heeft de vergadering toch doorgang gevonden. Het besluit tot vaststelling van de eenmalige bijdrage en de onderliggende stukken zijn niet eerder dan 8 mei 2019 aan [gedaagde 1] c.s. kenbaar gemaakt. [gedaagde 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat het besluit nietig is, omdat de VvE in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door eenzijdig te besluiten renovatiewerkzaamheden uit te voeren tegen een totaalsom van € 12.500,-. Er is geen althans te weinig rekening gehouden met de belangen van [gedaagde 1] c.s., die - gelet op de stemverdeling - in de minderheid zijn. Er is sprake van een gebrek aan transparantie en de onmogelijkheid tot gedachtenwisseling ter vergadering. [gedaagde 1] c.s. hebben twijfels over de wijze waarop een en ander door de VvE is gedaan. De VvE blijft in gebreke met het inzichtelijk maken van de financiële transactie ten behoeve van de administratie van de VvE. [gedaagde 1] c.s. kunnen derhalve niet zomaar vertrouwen op de echtheid en juistheid van de door de VvE overgelegde stukken. Voorts betwisten [gedaagde 1] c.s. de uitgevoerde werkzaamheden bij gebrek aan wetenschap.
3.5.
De offerte van [naam firma] is onvoldoende gespecificeerd. Niet duidelijk is of de btw is inbegrepen in het totaalbedrag. Ook de naar aanleiding van de offerte door [naam firma] verzonden facturen van 14 januari 2019 en 28 februari 2019 zijn niet btw-gespecificeerd en zijn niet voorzien van bankgegevens. [gedaagde 1] c.s. betwisten voorts rente en buitengerechtelijke incassokosten aan de VvE verschuldigd te zijn.
3.6.
Naar aanleiding van het in conventie gevoerde verweer hebben [eiser 1] c.s.
in reconventiegevorderd dat de VvE haar vordering nader specificeert en alsnog juiste en deugdelijke facturen voor de renovatiewerkzaamheden in het geding brengt ten behoeve van de administratie van de VvE, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat de VvE hieraan niet voldoet en met veroordeling van de VvE in de proceskosten en de wettelijke rente daarover. Aan deze vorderingen hebben [eiser 1] c.s. het hiervoor in conventie gevoerde verweer ten grondslag gelegd. Voorts hebben [eiser 1] c.s. een beroep gedaan op artikel 5:121 BW, omdat de VvE geen enkele medewerking verleent en daarmee niet naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid handelt.
3.7.
De VvE heeft de reconventionele vordering van [eiser 1] c.s. betwist en hebben in dat kader aangevoerd dat de offerte en de facturen reeds in het bezit van [eiser 1] c.s. zijn en dat er foto’s zijn overgelegd van de uitgevoerde werkzaamheden. De offerte is goedgekeurd op de algemene ledenvergadering van 5 december 2018 en de facturen zullen middels de jaarrekening ter goedkeuring worden voorgelegd. De VvE betwist dat zij geen medewerking verleent. Alle voor handen zijnde informatie is reeds aan [eiser 1] c.s. verstrekt. Daarnaast dient een verzoek op grond van artikel 5:121 BW ingesteld te worden middels een verzoekschrift.

4..De beoordeling

4.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen van de VvE in conventie
en de vorderingen van [eiser 1] c.s. in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden
behandeld.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er op 5 december 2018 een algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden en dat [eiser 1] c.s. voor deze vergadering zijn uitgenodigd, doch niet aanwezig zijn geweest. Nu niet gebleken is dat de VvE op enig moment aan [eiser 1] c.s. heeft bevestigd dat de vergadering op de geplande datum geen doorgang zou vinden, konden [eiser 1] c.s. er in redelijkheid niet zomaar van uitgaan dat de vergadering op 5 december 2018 niet zou doorgaan.
Voorts staat vast dat op de vergadering is besloten dat de leden een eenmalige bijdrage aan de VvE verschuldigd zijn in verband met de vernieuwing van het dak, hetgeen voor [eiser 1] c.s. betekent dat zij een bedrag van € 3.571,43 aan de VvE verschuldigd zijn. [eiser 1] c.s. hebben erkend in elk geval op 8 mei 2019 kennis te hebben genomen van het formele besluit.
4.3.
[eiser 1] c.s. hebben diverse bezwaren geuit tegen de wijze waarop het besluit tot stand is gekomen, zowel ten aanzien van de uitnodiging voor de vergadering als ten aanzien van de ter vergadering tot stand gekomen besluitvorming over de dakrenovatie en de daarvoor noodzakelijke eenmalige bijdrage. In dat kader heeft te gelden dat de wet een specifieke regeling kent om genomen besluiten als het onderhavige besluit aan te tasten. Vernietiging van een besluit van een orgaan van de VvE ex artikel 2:15 BW in samenhang met artikel 5:130 BW dient bij verzoekschrift dient te worden verzocht aan de kantonrechter, binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen. Nu vast staat dat [eiser 1] c.s. in elk geval op 8 mei 2019 kennis hebben genomen van het besluit, betekent dit dat [eiser 1] cs. binnen een maand na 8 mei 2019 een verzoekschrift hadden kunnen indienen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] c.s. binnen genoemde termijn in een separate procedure een verzoek tot vernietiging hebben gedaan. Nu de termijn van artikel 5:130 BW is verstreken heeft dit tot gevolg dat het besluit niet meer vernietigd kan worden en jegens [eiser 1] c.s. bindend is. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan een (nadere) inhoudelijke bespreking van de door [eiser 1] c.s. gevoerde weren. [eiser 1] c.s. hadden hun argumenten in de met waarborgen omgeven vernietigingsprocedure naar voren kunnen en moeten brengen, zodat zij in die procedure ten volle getoetst hadden kunnen worden. Daarvoor is in onderhavige procedure geen mogelijkheid meer.
4.4.
De kantonrechter kan een dergelijke specifieke wettelijke regeling niet opzij zetten met de honorering van een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Daarbij moet worden opgemerkt dat de termijn van een maand waarbinnen ingevolge artikel 5:130 lid 2 BW een verzoek tot vernietiging moet worden gedaan, is opgenomen teneinde te bereiken dat voor de eigenaars zo spoedig mogelijk zekerheid bestaat over de geldigheid van een besluit van de vereniging van eigenaars. De wettelijke regeling strekt derhalve (mede) tot bescherming van de belangen van de gezamenlijke appartementseigenaren.
4.5.
[eiser 1] c.s. hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat het besluit nietig is door, in strijd met redelijkheid en billijkheid, eenzijdig te besluiten renovatiewerkzaamheden aan het dak uit te voeren. De kantonrechter overweegt in dit verband dat een beroep op nietigheid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon ex artikel 2:14 BW niet mogelijk is bij wege van verweer, maar dat het op de door de wet voorgeschreven wijze dient te worden voorgelegd aan de bevoegde rechter. Een vordering betreffende de nietigheid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dient bij de rechtbank te worden ingediend. De kantonrechter is te dien aanzien niet bevoegd. Dit betekent dat de kantonrechter geen oordeel kan geven over de nietigheid en het verweer van [eiser 1] c.s. zal passeren.
4.6.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het besluit bindend is ten aanzien van [eiser 1] c.s. en dat zij gehouden zijn de eenmalige bijdrage van € 3.571,43 aan de VvE te voldoen. Conform hetgeen ter vergadering is besloten, heeft de VvE de eenmalige bijdrage aan [eiser 1] c.s. gefactureerd middels de factuur van 31 maart 2019. De betalingsverplichting voor [eiser 1] c.s. vloeit reeds voort uit het genomen besluit in combinatie met de daaropvolgende factuur. Dat betekent dat voor het ontstaan van de betalingsverplichting van [eiser 1] c.s. niet van belang is op welke wijze [naam firma] de renovatiewerkzaamheden aan de VvE heeft gefactureerd en of, en zo ja, op welke wijze de facturen vervolgens door of namens de VvE aan [naam firma] zijn voldaan. Zoals de VvE terecht opmerkt, zullen de facturen in het kader van het opstellen van de jaarrekening - waarin de VvE onder meer verantwoording dienen af te leggen voor de uitgaven in het betreffende jaar - nog ter goedkeuring aan de leden van de VvE worden voorgelegd. Dat doet echter niets af aan de reeds op grond van het besluit ontstane betalingsverplichting van [eiser 1] c.s.
4.7.
Nu het ter vergadering genomen besluit niet meer in rechte kan worden aangetast en voor [eiser 1] c.s. een verplichting tot betaling met zich meebrengt, impliceert dit dat er voor de VvE onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding (meer) bestaat haar vordering nader te specificeren en/of aangepaste facturen in het geding te brengen. De daarop gerichte reconventionele vordering van [eiser 1] c.s. zal worden afgewezen. Ook een beroep op artikel 5:121 BW strandt om diezelfde reden, nog afgezien van het feit dat een procedure uit hoofde van laatstgenoemd artikel dient te worden ingeleid door middel van een verzoekschrift.
4.8.
Het voorgaande brengt eveneens met zich dat voor de beoordeling van de vordering van de VvE thans niet van belang is of de werkzaamheden hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door [naam firma] is geoffreerd, hetgeen door [eiser 1] c.s. bij gebrek aan wetenschap is betwist. Daarbij heeft te gelden [eiser 1] c.s. niet hebben betwist dat het dak daadwerkelijk is vernieuwd. In dat kader hebben [eiser 1] c.s. immers zelf foto’s in het geding hebben gebracht waarop zichtbaar is dat er werkzaamheden aan het dak worden verricht.
4.9.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering ten aanzien van de eenmalige bijdrage van € 3.571,43 zal worden toegewezen. Naast de vaststelling van de eenmalige bijdrage is ter vergadering van 5 december 2018 tevens besloten dat de reguliere maandelijkse VvE-bijdrage voor [eiser 1] c.s. met ingang van 1 januari 2019 € 36,90 zal bedragen. [eiser 1] c.s. hebben niet betwist de VvE-bijdrage van april 2019 onbetaald te hebben gelaten. Ook die bijdrage zal derhalve worden toegewezen.
4.10.
De VvE heeft tevens gevorderd [eiser 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de toekomstige, nog te vervallen VvE-bijdragen. Uit het hiervoor overwogene volgt dat [eiser 1] c.s. slechts éénmaal de reguliere maandelijkse VvE-bijdrage niet hebben voldaan, te weten de VvE-bijdrage van de maand april 2020. Gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] c.s. voor of na april 2020 nog andere reguliere maandelijkse VvE-bijdragen onbetaald hebben gelaten. Uit het onbetaald laten van slechts één maandelijkse bijdrage is naar het oordeel van de kantonrechter niet (voldoende) aannemelijk geworden dat [eiser 1] c.s. in de nakoming van de toekomstige maandelijkse termijnen tekort zullen schieten - temeer daar ook niet gebleken is dat de VvE uit mededelingen van [eiser 1] c.s. hebben moeten afleiden dat zij met voldoening van de toekomstige termijnen in gebreke zullen blijven -, zodat de VvE haar belang bij haar vordering om [eiser 1] c.s. reeds nu te veroordelen tot betaling daarvan, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dit deel van het gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.11.
De gevorderde verschenen wettelijke rente van € 27,83 zal, als onvoldoende weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.12.
De VvE maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de toepassing van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet de onderhavige vordering, een vordering voortvloeiend uit het lidmaatschap van de vereniging, worden beschouwd als een vordering uit overeenkomst (Gerechtshof Amsterdam, 2 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2688). Door de gemachtigde van de VvE is op 15 januari 2020 een kosteloze aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan [eiser 1] c.s. gezonden, waarvan de ontvangst door [eiser 1] c.s. niet is betwist. De brief voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen, zodat de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 587,85 zal worden toegewezen.
4.13.
Door de VvE is ten slotte gevorderd een bedrag van € 6,05, bestaande uit de kosten, die de VvE heeft gemaakt voor het vaststellen van het eigendomsrecht in de vorm van het opvragen van een kadastraal uittreksel. Deze kosten zullen worden afgewezen. Daartoe neemt de kantonrechter in aanmerking dat de deurwaarder deze kosten niet noodzakelijkerwijs heeft hoeven maken voor een goede ambtsverrichting. Heeft de deurwaarder deze kosten gemaakt als incassogemachtigde, dan worden die kosten geacht begrepen te zijn in de buitengerechtelijke incassokosten. Voor aparte toewijzing van de gevorderde kadastrale kosten bestaat geen grond.
4.14.
[eiser 1] c.s. zullen, als zowel in conventie als in reconventie (overwegend) in het ongelijk gesteld, in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan de VvE tegen kwijting te betalen € 3.608,33 aan eenmalige bijdrage en de reguliere bijdrage van april 2020, € 27,83 aan verschenen rente en € 587,85 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 3.608,33 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s., eveneens hoofdelijk, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de VvE vastgesteld op € 608,29 aan verschotten (waarvan € 499,00 aan griffierecht en € 109,29 aan dagvaardingskosten) en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser 1] c.s., hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de VvE vastgesteld € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487