3.2Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn als door de sluiting onomkeerbare gevolgen ontstaan voor verzoekers, zoals een faillissement. Hiervan is de voorzieningenrechter niet gebleken. Verzoekers hebben een heel groot deel van de machines, gereedschappen en staal meegenomen toen het bedrijfspand werd gesloten. Verzoeker kan hiermee in principe op een andere locatie zijn werkzaamheden voortzetten, zoals hij tot nu toe ook heeft gedaan. Verzoeker sub 5 heeft ter zitting verklaard dat er tot nu toe ook nog werkzaamheden plaatsvonden en dat er nog opdrachten uitstaan, waaronder een opdracht voor het bouwen van 85 stallen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij binnenkort zijn alternatieve locatie moet verlaten. Volgens de verklaring van het administratiekantoor van verzoekers van 5 augustus 2020 zouden verzoekers eind september niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Daarbij is volgens de verklaring geen rekening gehouden met het huren van een vervangende bedrijfsruimte omdat dit gecompliceerd is (“looptijd, alle materialen en machines staan in de bedrijfshal aan de [adres] ”) en is uitgegaan van een omzetdaling van 40%. Daargelaten dat deze verklaring niet recent is, is er in de verklaring ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de machines, gereedschappen en staal zijn verplaatst naar een alternatieve locatie. Dat verzoekers geen nieuwe (betaalbare) locatie hebben kunnen vinden, is niet onderbouwd met stukken. Ook blijkt uit de door verzoekers overgelegde financiële stukken niet waarom het bedrijf, nu verzoeker wel over apparatuur beschikt om werkzaamheden voort te zetten, het met (enige) omzetdaling niet zou kunnen redden. De voorzieningenrechter ziet ten aanzien van het bedrijfsgedeelte daarom onvoldoende spoedeisend belang en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het bedrijfsgedeelte om die reden af.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een in werking zijnde cocaïnewasserij met een handelshoeveelheid van 4, 4 kilogram cocaïne is aangetroffen in de loods. Gezien de aangetroffen zaken kan er in beginsel van worden uitgegaan dat de aangetroffen cocaïne bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. Op grond van het Damoclesbeleid en de daarbij behorende handhavingsmatrix van verweerder is de woning gesloten voor de duur van een jaar nu er aanwijzingen zijn dat sprake is van georganiseerde criminaliteit.
5. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen of op een daarbij behorend erf harddrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6. Verweerder voert beleid om de handel in drugs in Lansingerland tegen te gaan. Dit beleid staat in het Damoclesbeleid artikel 13b Opiumwet gemeente Lansingerland 2020. In dit beleid staat in welke gevallen verweerder in principe overgaat tot sluiting van een woning of lokaal. Op basis van dit beleid wordt in geval van het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs, de woning of het lokaal in beginsel gesloten voor de duur van zes maanden. Indien sprake is van verzwarende omstandigheden, kan de burgemeester de last onder bestuursdwang verzwaren. Deze kan met maximaal zes maanden worden verzwaard indien sprake is van feiten of omstandigheden die duiden op georganiseerde criminaliteit of drugshandel in georganiseerd verband.
7. Verweerder is bevoegd om een woning of lokaal (en daarbij behorende gebouwen) te sluiten als daarin een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Niet in geschil is dat 4,4 kilogram cocaïne is aangetroffen. Dit is een zeer ruime overschrijding van de grens. Er is dus sprake van een handelshoeveelheid harddrugs. Verweerder was daarom bevoegd om het hele gebouw en bijbehorende erf te sluiten omdat het geheel heeft bijgedragen aan de verstoring van de openbare orde.
8. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
9. Verzoekers stellen dat met minder ingrijpende maatregelen had kunnen worden volstaan nu er geen noodzaak is om de gedeelten waar geen illegale activiteiten werden geconstateerd te sluiten. Er zijn volgens hen geen objectieve aanwijzingen dat de openbare orde zou zijn verstoord dan wel dat het woon- of leefklimaat ter plaatse zou zijn aangetast. Er is volgens verzoekers geen reden om aan te nemen dat de geconstateerde overtreding nog steeds plaatsvindt, dat de bekendheid met de aanwezigheid van drugs doorbroken dient te worden of dat de loop eruit gehaald moet worden.