ECLI:NL:RBROT:2020:10380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
10/996526-07 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door voormalig CEO van het RDM-concern

Op 17 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen de voormalig CEO van het RDM-concern. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag van 13.065.475 euro aan de Staat, als ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit voordeel, dat in totaal is geschat op 13.197.450 euro, is voortgekomen uit privé-onttrekkingen aan ondernemingen van het RDM-concern, die zijn gedaan uit gelden verkregen onder garanties van het Havenbedrijf Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat deze garanties zijn verkregen door omkoping van de voormalige directeur van het Havenbedrijf door de veroordeelde. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarin meerdere zittingen en beslissingen van de rechtbank en het Hof Den Haag zijn geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van het openbaar ministerie ontvankelijk is en dat er geen sprake is van een eerlijk proces, ondanks de teruggave van inbeslaggenomen stukken. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van verschillende leningen en kredieten die aan het RDM-concern zijn verstrekt, en heeft vastgesteld dat de veroordeelde veel geld van het concern privé heeft gebruikt. De rechtbank heeft de redelijke termijn overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met 1% van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/996526-07 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres veroordeelde] ,
raadslieden mrs. A.J.M. de Swart, Th.J. Kelder en N. Gonzalez Bos,
advocaten te Den Haag.

1..Procesverloop

De rechtbank heeft op 18 mei 2015 van de officier van justitie een vordering ontvangen tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het voordeel wordt berekend op grond van het wederrechtelijk verkregen voordeel genoten uit faillissements-fraude en voorlopig geschat op 42.103.198,95 euro.
Op 19 november 2015 heeft er een openbare regiezitting plaatsgevonden.
De rechtbank heeft op 15 maart 2016 van de officier van justitie ontvangen een aanvulling op het ontnemingsdossier, waarbij het voordeel wordt berekend op grond van het
wederrechtelijk verkregen voordeel genoten uit corruptie en voorlopig geschat op
111.224.706,50 euro.
Op 31 maart 2016 heeft er een openbare zitting plaatsgevonden.
Ter terechtzitting van 21 april 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van 15 maart 2016 geen aanvulling is op de oorspronkelijke vordering, maar dat het hier een nieuwe vordering betreft. De rechtbank heeft het openbaar ministerie wegens overschrijding van de in artikel 511b Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bedoelde termijn niet-ontvankelijk verklaard in die vordering. De officier van justitie heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 26 april 2018 heeft het Hof Den Haag geoordeeld dat, gelet op artikel 511e, eerste lid aanhef en onder a Sv, de hiervoor genoemde “aanvulling op (ontnemings) dossier” niet kan worden beschouwd als een nieuwe vordering. Dit brengt mee dat de rechtbank het openbaar ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering voor zover deze betrekking heeft op het wederrechtelijk verkregen voordeel uit omkoping, aldus het Hof.
Op 27 juni 2018 heeft er een openbare zitting plaatsgevonden.
Bij tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2018 is de officier van justitie, voor zover hier van belang, ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering.
Op 29 november 2018 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde een aantal getuigen te horen en te beslissen op een nog te hernieuwen getuigenverzoek van de verdediging.
Op 18 oktober 2019 heeft de rechter-commissaris haar onderzoek gesloten.

2..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 september 2020.
De behandeling van de vordering op de terechtzitting is voorafgegaan door een schriftelijke conclusiewisseling tussen de officieren van justitie en de raadslieden van de veroordeelde.

3..Vordering

De vordering van de officieren van justitie mr. M.P. Kok en mr. L.S. van Haeringen (hierna aangeduid met: de officier van justitie), zoals deze na wijziging bij conclusie van repliek is komen te luiden, strekt tot:
  • het vaststellen van het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat op 105.581.788,72 euro;
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van 105.581.788,72 euro.
Namens de veroordeelde is verweer gevoerd, waarop – voor zover van belang – hierna wordt ingegaan.

4..Ontvankelijkheid

4.1.
Het wijzigen van de grondslag en de hoogte van de ontnemingsvordering
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de veroordeelde door de gedragingen van het openbaar ministerie er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel op basis van omkoping niet aan de orde zou zijn en dat de vordering het bedrag van 42.103.198,95 euro niet te boven zou gaan.
De op 15 maart 2016 ingediende ontnemingsvordering moet worden beschouwd als een nieuwe vordering. Gelet hierop is de vordering niet tijdig, niet binnen de in artikel 511b Sv bedoelde termijn van twee jaren (die op 19 juli 2013 is aangevangen) ingediend.
Dit alles brengt met zich mee, zoals ook op de zitting van 27 juni 2018 is betoogd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat voornoemd ontvankelijkheidsverweer al eerder, op de terecht-zitting van 27 juni 2018, is gevoerd en dat de rechtbank bij tussenbeslissing van 24 juli 2018 het openbaar ministerie ontvankelijk in de ontnemingsvordering heeft verklaard. Nu geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, wordt dit verweer verworpen.
4.2.
Inbeslaggenomen stukken uit de dataroom
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de ontnemingsvordering, omdat er geen sprake is van een eerlijk proces. De FIOD heeft – met instemming van het openbaar ministerie – vrijwel alle, zich in de dataroom bevindende, inbeslaggenomen stukken aan de rechthebbenden teruggegeven, dan wel vernietigd. Door dit onherstelbare vormverzuim heeft de verdediging slechts beperkt toegang tot het dossier en is haar de mogelijkheid ontnomen om ontlastende stukken aan het dossier toe te voegen. Dit klemt des te meer nu de officier van justitie op 15 maart 2016 de grondslag van de vordering heeft gewijzigd.
Oordeel rechtbank
Op 29 november 2019, het moment dat de rechtbank het verzoek van de verdediging tot inzage in de inbeslaggenomen stukken heeft toegewezen, waren alle zich in de dataroom bevindende inbeslaggenomen stukken in de zaken Haven en Golf aan de rechthebbenden teruggegeven, dan wel vernietigd. Het belang dat de veroordeelde had bij inzage in die stukken uit de dataroom kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang.
In die zin is er met de teruggave (aan anderen dan de veroordeelde) en vernietiging van de inbeslaggenomen stukken uit de dataroom sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
De rechtbank acht niet-ontvankelijkheid vanwege dit vormverzuim niet aan de orde. Daarvoor is alleen plaats indien er sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de veroordeelde aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarvan is hier geen sprake.
De officier van justitie heeft voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat de stukken uit de dataroom niet opzettelijk zijn verwijderd om de feitelijke gang van zaken te verbloemen of om bewijsstukken achter te houden. Verder heeft de rechtbank voor de beoordeling meegewogen dat, in het licht van het onderliggende dossier en de hierna gegeven beoordeling, niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door dit verzuim ernstig in zijn verdediging is geschaad. Waar dat aangewezen is, zal de rechtbank bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel met het verzuim rekening houden.
Uit het voorgaande volgt tevens dat geen sprake is van een inbreuk die zodanig ernstig is dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, zodat de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ook op die grond niet aan de orde is.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vordering.

5..Wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1.
Inleiding
In 2005 is onder de naam ‘Haven' een strafrechtelijk onderzoek gestart naar het verstrekken van garanties door [naam 1] (hierna: [naam 1] ), in zijn hoedanigheid van hoofd van dienst van het [naam bedrijf 1] en later directeur van het [naam bedrijf 2] (hierna samen: [het bedrijf] ), aan ondernemingen behorend tot het [naam concern] in brede zin. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [naam 1] in de periode van 20 september 2002 tot en met 9 juni 2004 namens [het bedrijf] ten bedrage van ruim 100 miljoen euro garanties heeft afgegeven ten behoeve van lenings-, krediet- en koopovereenkomsten, waarna door de wederpartij (geldverstrekker of verkoper) leningen/ kredieten zijn verstrekt en activa zijn verkocht aan het [naam concern] dan wel aan het [naam concern] en/of de veroordeelde gelieerde ondernemingen, waaronder [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ), [naam bedrijf 4] (hierna: [naam bedrijf 4] ), [naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5] ) en [naam bedrijf 6] (hierna: [naam bedrijf 6] ). Uit het onderzoek is verder naar voren gekomen dat in de laatste jaren voor de faillissementen van [naam bedrijf 4] , [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 6] zeer aanzienlijke bedragen door die vennootschappen zijn ontvangen en doorbetaald ten gunste van andere vennootschappen die tot het [naam concern] , dan wel aan het [naam concern] en/of de veroordeelde gelieerde ondernemingen behoorden. Hierop is het openbaar ministerie in 2007 onder de naam ‘Golf’ een strafrechtelijk vervolgonderzoek gestart tegen de veroordeelde en anderen wegens onder andere faillissementsfraude, valsheid in geschrift en omkoping. In dat strafrechtelijk onderzoek is op 29 augustus 2007 door de rechter-commissaris een machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek afgegeven. De officier van justitie heeft bij de behandeling van de strafzaak bij deze rechtbank een ontnemingsvordering aangekondigd.
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 juni 2015 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, veroordeeld voor ‘Aan een ambtenaar een gift doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd’ (hierna: omkoping) in de periode van 1 januari 1999 tot 31 augustus 2004. Bewezen is dat de veroordeelde in die periode [naam 1] meermalen heeft omgekocht door hem gebruik te laten maken van een appartement in Antwerpen, zonder dat daar een wezenlijke tegenprestatie tegenover stond. Daarnaast is bewezen dat de veroordeelde via [naam bedrijf 7] (hierna: [naam bedrijf 7] ) een bedrag van 1.212.359,55 euro heeft overgeboekt naar een Zwitserse bankrekening van [naam 1] .
5.2.
Standpunten van partijen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het [naam concern] leningen en kredieten heeft verkregen als gevolg van de door [het bedrijf] verstrekte garanties. Deze leningen en kredieten hebben voor het [naam concern] een bepaalde waarde gehad. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is (de waarde van) het voordeel dat [naam concern] c.q. [naam veroordeelde] inzake de omkoping heeft verkregen. Dit betreft de waarde van de tegenprestaties die door [naam 1] aan [naam concern] c.q. [naam veroordeelde] verstrekt zijn, die worden vermeld in het vonnis van het gerechtshof, en opgesomd in de inleidingen van ambtshandelingen 1-AH-33 en 1-AH-34 (hierna met alleen deze nummering aangeduid). Het geheel van dit wederrechtelijk verkregen voordeel kan aan [naam veroordeelde] worden toegerekend, zoals beschreven wordt in 1-AH-36.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegenover het standpunt van de officier van justitie argumenten aangevoerd bij conclusies van antwoord en van dupliek alsmede bij pleidooi ter terechtzitting, die betrekking hebben op – kort samengevat – de betekenis, waarde en geldigheid van de garanties. Voorts heeft de verdediging bestreden dat de bedragen die de officier van justitie hanteert aan de veroordeelde als door hem genoten voordeel kunnen worden toegerekend.
5.3.
Beoordelingskader
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op wederrechtelijk verkregen voordeel dat is verkregen uit omkoping over een periode van 1 januari 1999 tot 31 augustus 2004. Omdat op 1 juli 2011 artikel 36e Sr is gewijzigd en de nieuwe bepaling voor de veroordeelde niet gunstiger is, dient de ontnemingsvordering te worden beoordeeld op de voet van artikel 36e oud Sr.
De vordering van de officier van justitie betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
5.4.
Voorafgaande oordelen rechtbank
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op het arrest van 30 juni 2015 en de zich in het dossier bevindende rapportages van de FIOD met de daarbij gevoegde bijlagen. De rechtbank stelt voorop, dat zij bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van aan de veroordeelde toe te rekenen wederrechtelijk verkregen voordeel, de voor de ontnemings-beoordeling relevante vaststellingen en overwegingen van het Hof tot uitgangspunt neemt. Tegen deze achtergrond en in aanmerking genomen de standpunten van partijen, komt de rechtbank allereerst tot een aantal voorafgaande oordelen met betrekking tot het causaal verband tussen de bewezenverklaarde omkoping en de verstrekte garanties (5.4.1), de waarde en geldigheid van die garanties (5.4.2), alsmede de (al dan niet) vereenzelviging van de veroordeelde en het [naam concern] (5.4.3).
5.4.1
Causaal verband
De verdediging heeft erop gewezen dat de veroordeelde door het Hof Den Haag is vrijgesproken van valsheid in geschrift met betrekking tot de raamovereenkomsten van
28 december 2002 (feit 2). Naar het oordeel van het Hof was niet bewezen dat de in de raamovereenkomsten opgenomen grondslag voor de garantstelling door [het bedrijf] vals en dus in strijd met de waarheid was. Daarmee is, aldus de verdediging, gegeven dat het voor ontneming vereiste verband tussen de door het Hof bewezenverklaarde omkoping en de verstrekte garanties ontbreekt.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde ter zake van de genoemde tenlastegelegde valsheid in geschrift door het Hof is vrijgesproken, aan welk oordeel de rechtbank in deze ontnemingsprocedure gebonden is. De veroordeelde is echter wel veroordeeld ter zake van de aan hem tenlastegelegde omkoping. Verder heeft het Hof overwogen:
Hetgeen hiervoor is overwogen, laat geen andere conclusie toe dan dat [naam 1] , in zijn functie als hoofd van dienst van het [naam bedrijf 1] , dan wel na de verzelfstandiging van [het bedrijf] per 1 januari 2004 als directeur van het [naam bedrijf 2] , en daarmee als ambtenaar, jarenlang een opmerkelijk onkritische houding heeft ingenomen ten opzichte van de verdachte en het [naam concern] . Incassomaatregelen werden door hem tegengehouden, hij heeft zich namens het [naam bedrijf 1] dan wel het [naam bedrijf 2] bereid verklaard jegens schuldeisers van [naam concern] voor een bedrag van minimaal 100 miljoen euro garant te staan voor verplichtingen uit hoofde van geldleningen van [naam concern] en daarmee in feite een blanco cheque afgegeven, er is door hem ook daadwerkelijk een groot aantal garanties afgegeven ten behoeve van het [naam concern] die het bedrag van 100 miljoen euro ruim overschrijden en hij heeft ervoor zorggedragen dat [naam bedrijf 5] met een bedrag van 20 miljoen euro is bevoordeeld.
alsmede:
De onkritische houding van [naam 1] als hiervoor omschreven valt zonder het element van omkoping niet te begrijpen. De giften moeten [naam 1] zodanig hebben beïnvloed, dat hij gaandeweg steeds gemakkelijker beslissingen nam ten voordele van de verdachte. De nodige prudentie – waarvan bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel aannemelijk is dat hij die jegens andere partijen betrachtte – was in de besluitvorming ten aanzien van de verdachte ver te zoeken. Hierin is het causaal verband gelegen tussen de giften enerzijds en de hiervoor beschreven gedragingen anderzijds.
Het Hof heeft dus – hoewel dat voor zijn oordeel over de bewezenverklaring van de ten laste gelegde omkoping niet noodzakelijk was – geoordeeld dat sprake was van causaal verband tussen de bewezenverklaarde omkoping en de door het Hof genoemde gedragingen van [naam 1] . Dit oordeel neemt de rechtbank over. Het verweer dat geen sprake is van causaal verband tussen de omkoping en de verstrekte garanties wordt dan ook verworpen.
5.4.2
Waarde en geldigheid garanties
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de garanties waarde vertegenwoordigen.
De verdediging heeft betoogd dat de waarde van de verstrekte garanties op nihil moet worden geschat. Voorts zijn deze de garanties in rechte ongeldig gebleken.
Uit de zich in het dossier bevindende rapportages van de FIOD met de daarbij gevoegde bijlagen blijkt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat de door [het bedrijf] verstrekte garanties een belangrijke rol hebben gespeeld bij de beslissing van de diverse geldverstrekkers om tot het verstrekken van leningen/kredieten over te gaan.
De veroordeelde heeft dat desgevraagd zelf ook erkend. Immers heeft hij verklaard:
Voor mij was de waarde van de garanties nihil. Voor de banken hadden de
garanties wel waarde en hierdoor had de garantie voor mij ook waarde, want
zonder de garanties had ik de leningen niet kunnen krijgen. (G38-6, p. 13)
Het verweer dat de garanties geen waarde hadden verwerpt de rechtbank dan ook.
Aan het aldus genoten voordeel doet niet af dat [het bedrijf] zich op de nietigheid van de verstrekte garanties heeft beroepen en dat dit standpunt in alle onder de verstrekte garanties aangespannen procedures door de rechter is gehonoreerd. Immers: het voordeel dat de garanties opleverden was toen al genoten, dit als vrucht van de kredieten en leningen die op basis van de verstrekte garanties waren verstrekt.
Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel de officier van justitie dient te worden nagegeven dat de garanties voor het [naam concern] een zekere waarde moeten hebben gehad, niet valt vast te stellen welke waarde dat is geweest en of de veroordeelde daarvan voordeel heeft genoten. Aan de berekening van de rechtbank in het navolgende (paragraaf 6) zal dan ook niet een vaststelling van de waarde van die garanties ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat de verweren van de verdediging over de waarde van de garanties geen verdere bespreking behoeven.
5.4.3
Vereenzelviging
De officier van justitie beschouwt het geheel van leningen, kredieten en verstrekkingen aan het [naam concern] c.q. [naam veroordeelde] als het wederrechtelijk verkregen voordeel. Wat er verder van de berekening van de waarde van de leningen en kredieten ook zij, de rechtbank zal het standpunt van de officier van justitie niet volgen. Uit het ontnemingsrapport van de FIOD kan worden afgeleid dat de veroordeelde binnen in ieder geval een aantal van de vennootschappen waaraan de verstrekte kredieten/leningen (in eerste instantie) ten goede zijn gekomen een belangrijke beleidsbepalende rol vervulde.
Door het Hof Den Haag is ook overwogen dat de veroordeelde binnen het concern waar die vennootschappen deel van uitmaakten “feitelijk aan de touwtjes trok”. Daarmee is evenwel niet gezegd dat de veroordeelde met die vennootschappen kan worden vereenzelvigd.
Uitgangspunt is de zelfstandigheid van afzonderlijke juridische entiteiten en dus niet vereenzelviging van de rechtspersoon met natuurlijke personen; slechts in het geval sprake is van bijzondere omstandigheden kan tot vereenzelviging worden geconcludeerd.
Om de rechtspersoon met de natuurlijke persoon te vereenzelvigen is onvoldoende dat de natuurlijke persoon de bestuurder/enig aandeelhouder van de rechtspersoon is (HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5645). Van vereenzelviging kan naar het oordeel van de rechtbank slechts sprake zijn als de natuurlijke persoon niet alleen (vrijwel) volledige zeggenschap heeft over de rechtspersoon, maar hij ook over (vrijwel) het gehele vermogen van die rechtspersoon kon beschikken en het verkregen voordeel (vrijwel) volledig heeft kunnen strekken tot voordeel van de natuurlijke persoon (naar Hof Den Haag 21 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1097 en HR 6 februari 2007 met de bijbehorende conclusie van de AG, ECLI:NL:PHR:2007:AZ4672).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie onvoldoende aangevoerd om tot vereenzelviging van de veroordeelde met het [naam concern] te kunnen concluderen. Er was sprake van verschillende operationele bedrijven, die elk onder een andere rechtspersoon opereerden, met eigen leidinggevenden. Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat de veroordeelde de volledige beschikking had over de tegoeden van de vennootschappen.
5.5
Eigen berekening rechtbank
De hiervoor gegeven voorafgaande oordelen brengen de rechtbank ertoe om in de navolgende paragraaf 6 te komen tot een eigen vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, op basis van ’s Hofs arrest in de strafzaak en opgebouwd uit overwegingen omtrent de toerekening van voordeel aan de veroordeelde en de berekening van de omvang van dat voordeel.

6..De berekening van de omvang van het voordeel

6.1.
Uitgangspunten
Bij de beoordeling van de ontnemingsvordering van de officier van justitie dient te worden bezien in hoeverre genoten voordeel daadwerkelijk ten gunste van de veroordeelde is gekomen. Daarbij gaat het dus niet om voordeel dat louter op papier is genoten, maar wel om voordeel dat misschien op papier elders is genoten maar daadwerkelijk de veroordeelde tot voordeel heeft gestrekt.
Zoals hierboven is overwogen, heeft het Hof vastgesteld dat het [naam concern] als gevolg van het omkopen van [naam 1] leningen, kredieten en opbrengsten heeft verkregen. Het voordeel dat de veroordeelde daadwerkelijk heeft verkregen zijn de financiële onttrekkingen ten behoeve van de veroordeelde zelf voor zover die rechtstreeks zijn te relateren aan die leningen, kredieten en opbrengsten. Het gaat, met andere woorden, om een privé voordeel dat niet kon worden genoten zonder de bedoelde leningen, kredieten en opbrengsten.
De desbetreffende leningen, kredieten en opbrengsten zijn genoemd in het arrest van het Hof bij de bewezenverklaring van feit 1 (p. 63 e.v.) en zijn nader beschreven in 1-AH-35. Het betreft:
een lening van 3 miljoen euro van [naam bedrijf 8] aan [naam bedrijf 7] / [naam bedrijf 9] ./ [naam bedrijf 10] d.d. 20 september 2002 (hierna: [naam lening 1] );
een krediet van 10 miljoen euro van Rabobank aan [naam bedrijf 11] d.d. 17 oktober 2002 (hierna: het Rabobankkrediet);
een lening van 23.040.657,03 euro van [naam bedrijf 12] aan [naam bedrijf 9] . d.d. 3 maart 2003 (hierna: [naam lening 2] );
twee kredieten van elk 12,5 miljoen euro van Staalbankiers aan [naam bedrijf 5] respectievelijk aan [naam bedrijf 13] (hierna: [naam bedrijf 13] ) (hierna: de Staalbankierskredieten);
een lening van 36 miljoen euro van Barclays Bank PLC aan [naam bedrijf 5] d.d. 12 september 2003 (hierna: de Barclays 36 miljoen lening);
een lening van Commerzbank (Nederland) N.V. van in totaal 25 miljoen euro aan [naam bedrijf 38] d.d. 5 november 2003 (hierna: de Commerzbank 25 miljoen lening);
een lening van 16 miljoen euro van Barclays Bank PLC aan [naam bedrijf 14] d.d. 24 december 2003 (hierna: de Barclays 16 miljoen lening);
een lening van 7,2 miljoen van Commerzbank (Nederland) N.V. aan [naam bedrijf 15] d.d. 27 februari 2004 (hierna: de Commerzbank 7,2 miljoen lening);
een lening van 6,4 miljoen van Commerzbank (Nederland) N.V. aan [naam bedrijf 16] d.d. 27 februari 2004 (hierna: de Commerzbank 6,4 miljoen lening);
een koopovereenkomst ten bedrage van 4.893.440 euro tussen [naam bedrijf 6] en de curatoren in het faillissement van [naam bedrijf 17] d.d. 29 april 2004, betreffende de overname van activa behorende tot het vermogen van [naam bedrijf 17] ;
11. een koopovereenkomst ten bedrage van 621.830 euro tussen [naam bedrijf 18] en de curatoren in het faillissement van [naam bedrijf 19] d.d. 29 april 2004, betreffende de overname van activa behorende tot het vermogen van [naam bedrijf 19] ;
11. een lening van 2,5 miljoen euro van [naam bedrijf 20] aan [naam bedrijf 5] d.d. 14 mei 2004 (hierna: [naam lening 3] );
11. een lening van 2,5 miljoen euro van [naam 2] aan [naam bedrijf 5] d.d. 17 mei 2004 (hierna: [naam lening 4] );
11. de overeenkomst tussen [naam bedrijf 21] (hierna: [naam bedrijf 21] ), [naam bedrijf 13] , [naam bedrijf 22] (hierna: [naam bedrijf 22] ) en [naam bedrijf 5] . d.d. 27 mei 2004 waarbij uiteindelijk [naam bedrijf 21] wordt verzocht een bedrag van 20 miljoen euro uit te betalen op de rekening van [naam bedrijf 5] bij Staalbankiers (hierna: [naam lening 5] );
11. een lening van 2,5 miljoen euro van [naam bedrijf 23] aan [naam bedrijf 5] . d.d. 30 juni 2004 (hierna: [naam lening 6] );
11. een lening van 19 miljoen euro van Barclays Bank PLC aan [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 24] d.d. 4 juni 2004 (hierna: de Barclays 19 miljoen lening).
Over de privé uitgaven heeft de veroordeelde het volgende verklaard:
U vraagt mij hoe ik aan inkomen kom. Via rekening-courant verhoudingen. Als bedrijven mij wat betalen dan wordt dat in rekening-courant privé verwerkt. (V01-003 p. 2)
U vraagt mij naar uitgaven voor kinderen of vrouw. Die uitgaven gingen via [naam bedrijf 4] Van [naam bedrijf 4] was ik privé-aandeelhouder, directeur en feitelijk leidinggevende tot 20 augustus 2004. lk was dus ook verantwoordelijk. De bedragen die daar uitgingen die bepaalde ik wel en die vallen onder mijn verantwoordelijkheid en die werden ook met mij in rekening-courant verrekend. (V01-003 p. 6)
U vraagt mij wie de administratie voerde van [naam bedrijf 4] [naam 3] en [naam 4] . (V01-004, p. 2)
[naam 4] heeft op 25 oktober 2007 verklaard:
In 2005 was het mij in ieder geval duidelijk dat er veel privé onttrekkingen door [naam veroordeelde] werden gedaan. lk besprak dat wel met [naam 3] , wij zeiden tegen elkaar dat [naam veroordeelde] altijd de leuke dingen deed en dat wij de shit zaten op te ruimen. U vraagt mij hoe die wirwar van onderlinge vorderingen en overboekingen is ontstaan. Dat is in de loop der jaren zo ontstaan door de opdrachten van [naam veroordeelde] . In het verleden is het altijd zo geweest dat [naam veroordeelde] bepaalde waar het geld naar toe ging. Heel veel dingen kreeg ik niet eens te zien of werd ik achteraf mee geconfronteerd. Dan kreeg ik de opdracht van [naam veroordeelde] om het achteraf administratief recht te breien. (V4-002, p. 3)
En als hem een kopie van de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van [naam bedrijf 4] van 19 augustus 2004 wordt getoond, waarin is vermeld dat in die vergadering onder meer is besloten om alle vorderingen van [naam bedrijf 4] en een personenwagen over te dragen aan [naam bedrijf 3] voor een koopprijs van 1 euro (Df-774, p. 106/152), verklaart [naam 4] :
Er zijn meer vorderingen dan schulden, het verschil wordt voor 1 euro verkocht. De waarde van de vorderingen is in mijn optiek altijd meer dan 1 euro. Er zitten vordering in op bijvoorbeeld [naam bedrijf 14] vennootschappen en op [naam veroordeelde] zelf en dat zal ongetwijfeld meer waard zijn dan 1 euro. Wat het wel waard moet zijn kan ik niet precies bepalen, maar altijd aanzienlijk meer dan 1 euro. De vorderingen en schulden zijn overgedragen van [naam bedrijf 4] aan [naam bedrijf 3] en vervolgens aan AIG. Ik weet zeker dat er niets uitbetaald is, er is hoogstens in rekening courant wat tegen elkaar weg gestreept. Maar dat is een spaghetti van wegstrepen van schulden en vorderingen, daar kom je nooit meer uit. Er wordt wel iets van 4% rente berekend maar die rente wordt nooit betaald dus daar heb je ook niets aan. U vraagt wat ik dacht toen ik zag dat er een vordering van [naam veroordeelde] van 14 miljoen euro verkocht wordt voor 1 euro aan [naam bedrijf 3] Holding dus aan hemzelf. Vanuit een objectieve zakelijk oogpunt is dit niet te begrijpen. Als je objectief bent dan is de vordering altijd aanzienlijk meer waard dan 1 euro. De hele transactie is door [naam veroordeelde] zelf bedacht en uitgevoerd. [naam veroordeelde] heeft uit [naam bedrijf 4] diverse privé onttrekkingen opgenomen en door die overdracht van de vordering voor 1 euro hoeft hij nooit iets terug hoeven te betalen. (V4-001, p. 9)
De rechtbank acht de verklaring van [naam 4] geloofwaardig, mede omdat de rechtbank in het dossier en bij onderstaande berekening van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel een wirwar van vorderingen en overboekingen heeft aangetroffen, waarvan de ratio van zakelijke transactie niet direct (bijvoorbeeld via koppeling aan een operationele bedrijfsactiviteit) valt te herleiden uit de summiere toelichting of omschrijving daarvan.
[naam 3] heeft ten slotte nog verklaard:
Wat [naam 4] zegt is correct. En Marcel en ik hadden het hier ook regelmatig over. U vraagt mij of het uitgavenpatroon van [naam veroordeelde] over de jaren veranderd is. Nee, dit is een vrij consistent patroon. In 2004 was er dus ook sprake van een hoog uitgavenpatroon bij [naam veroordeelde] . (V3-02, p. 11)
Op basis van bovenstaande verklaringen stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde veel geld van het [naam concern] privé heeft gebruikt. Hoewel de veroordeelde mogelijk op papier schulden heeft aan de een of andere vennootschap al dan niet binnen het concern, is er geen verplichting tot rente- en terugbetaling, blijkens de verklaring van [naam 4] . Aldus is daadwerkelijk sprake van een voordeel. Is zo’n voordeel afkomstig uit een van de hierboven onder 1 t/m 16 genoemde bronnen, dan gaat de rechtbank uit van wederrechtelijk verkregen voordeel bij de veroordeelde.
De rechtbank is van oordeel dat een onttrekking van een van die bronnen afkomstig is, als op de bankrekening waarvan die onttrekking is geschied, het geld uit zo’n bron is gestort. Het kan zijn dat het geld van een bron rechtstreeks op die bankrekening is gestort, maar vaak werd het geld eerst ‘rondgepompt’, dat wil zeggen: (meerdere malen) van rekening naar rekening overgemaakt. Voor zover dit rondpompen is te volgen, worden onttrekkingen toch aangemerkt als afkomstig van de bron.
Dit lijdt uitzondering als het geld uit een van de bovenbedoelde bronnen wordt vermengd met ander geld. De rechtbank zal de privé onttrekkingen ter waarde van het andere geld niet aanmerken als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De privé onttrekkingen werden via rekening-courant verhoudingen met vooral [naam bedrijf 4] administratief verantwoord. Maar gelet op de verklaring van [naam 4] over de wirwar van onderlinge vorderingen en boekingen, over de spaghetti van wegstrepen van schulden en vorderingen en ook de verklaring van de veroordeelde zelf dat hij zijn inkomen via rekening-courant verhouding verkreeg, zal dat daartoe niet zijn beperkt.
De rechtbank zal ook rekening-courant verhoudingen van de veroordeelde met (andere) rechtspersonen binnen het [naam concern] in ogenschouw nemen als het gaat om privé onttrekkingen.
De verdediging heeft aangevoerd dat zakelijke transacties ten onrechte privé zijn geboekt omdat de boekhouders niet steeds hebben geweten hoe bepaalde transacties boekhoudkundig dienden te worden verwerkt. Op basis van de bovenstaande verklaringen van [naam 3] en [naam 4] omtrent de omvang van de privé uitgaven en de wijze van boekhoudkundige verantwoording, acht de rechtbank dit in het algemeen onaannemelijk. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een boeking als privé onttrekking ook daadwerkelijk tot privé uitgaven heeft geleid, tenzij aannemelijk is geworden dat een zakelijke transactie de grondslag is geweest.
De privé onttrekkingen zijn, als gezegd, wederrechtelijk verkregen voordeel als het geld afkomstig is van een van de leningen, kredieten en opbrengsten die hierboven onder 1 t/m 16 zijn genoemd. Om dat te bepalen heeft de rechtbank hieronder die leningen, kredieten en opbrengsten in chronologische volgorde gezet en onderzocht of en, zo ja, welke privé onttrekkingen tot die bronnen zijn te herleiden.
6.2.
Concreet
6.2.1.
[naam lening 1] van 20 september 2002
Niet aannemelijk is geworden dat enig geld van deze lening door de veroordeelde privé is onttrokken.
6.2.2.
Het Rabobankkrediet van 17 oktober 2002
Dit betreft een krediet van 10 miljoen euro van de Rabobank Rotterdam verstrekt aan [naam bedrijf 11] , per 23 oktober 2002 genaamd [naam bedrijf 25] (1-AH-35, p. 12). Op 21 oktober 2002 wordt 2.000.000 euro van dit krediet overgeboekt naar [naam bedrijf 26] (hierna: [naam bedrijf 26] ). Op de bankrekening van [naam bedrijf 26] is te zien dat dit bedrag op 21 oktober 2002 is bijgeboekt. Het saldo van de desbetreffende rekening is daarvoor bijna 159.000 euro. In de rekeningafschriften van deze bankrekening en in de grootboekadministratie van [naam bedrijf 26] zijn vanaf 23 oktober 2002 de hieronder in tabel staande overboekingen te zien. Zij worden aanvankelijk geboekt onder rekening-courant (r/c) [naam bedrijf 7] . In de administratie van [naam bedrijf 7] worden die boekingen op hun beurt weer verwerkt onder de rekening-courant van [naam veroordeelde] (r/c [naam veroordeelde] ). Dit is een vaker terugkerend patroon.
Tabel 1 Grootboek administratie [naam bedrijf 7] (1-AH-35, p. 17)
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
23-10-02
150
[naam bedrijf 27]
[naam bedrijf 28]
r/c [naam veroordeelde]
25-10-02
150
[naam 5]
[naam 6]
r/c [naam veroordeelde]
26-10-02
25
kasopname R'dam
Weena kasopname Doek ING
r/c [naam veroordeelde]
31-10-02
90
[naam 7]
[naam 7]
r/c [naam veroordeelde]
Als gezegd heeft als uitgangspunt te gelden dat de boekingen op de rekening-courant van de veroordeelde ook daadwerkelijk om privé uitgaven gaan, tenzij er aanleiding is om te veronderstellen dat daaraan een zakelijke transactie ten grondslag ligt.
Wat de uitgave van 150.000 euro van 25 oktober 2002 betreft, heeft de verdediging aangevoerd dat de voormalige echtgenote van de veroordeelde, [naam 5] , een lening van ruim 10 miljoen dollar heeft verstrekt aan [naam bedrijf 29] , een van de vennootschappen behorend bij het [naam concern] . De betalingen aan [naam 5] zouden rentebetalingen zijn, met andere woorden: een zakelijke uitgave. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging een document overgelegd, waaruit dit zou blijken. In dit document staat inderdaad te lezen dat [naam 5] een lening van ruim 10 miljoen dollar heeft verstrekt aan [naam bedrijf 29] en ook dat [naam bedrijf 29] rente is verschuldigd, maar dan pas vanaf 30 juni 2005 (interest as of date 6/30/2005).
In 1-AH-30, p. 7 wordt gesproken over een echtscheidingsconvenant tussen de veroordeelde en [naam 5] . De echtscheiding is blijkens een daartoe strekkende beschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen uitgesproken op 12 december 2001. [naam 3] heeft daarover verklaard:
Over [naam 5] kan ik u het volgende vertellen. Zij is de ex-vrouw van de heer [naam veroordeelde] . [naam veroordeelde] gaf mij regelmatig opdracht geld aan haar over te maken
.Dat waren betalingen van rond de 1 miljoen euro. Verder was er met [naam 5] een echtscheidingconvenant op basis waarvan er geld aan haar betaald moest worden, dat ging dan per porties zo nu en dan. (V3-05, p.4)
In 1-AH-30 wordt verder het volgende gerelateerd:
Onder de digitale gegevens afkomstig vanuit de laptops uit de woning van [naam 3] in Bergen op Zoom, bevinden zich onder meer twee excelbestanden genaamd ` [naam bestand 1] ' en ' [naam bestand 2] '. Deze excelbestanden zijn gevoegd als bijlagen bij e-mails van [naam 8] aan [naam 3] uit september 2006. Volgens een e-mail van [naam 8] bevatten de excelbestanden een “overzicht van de afrekening tussen pa en ma”. In de excelbestanden worden onder meer eerdergenoemde overboekingen van [naam bedrijf 4] en [naam veroordeelde] naar [naam 5] vermeld. Deze overboekingen worden in de excelbestanden gerangschikt in de kolommen 'rente', of 'kosten'. In de excelbestanden wordt voorts onder meer vermeld “scheidingsacte”, “contract”, en “te betalen rente”, waarbij bedragen en berekeningen zijn vermeld (p. 7).
De bedragen die vermeld worden zijn gerangschikt in (…) kolommen (…) en zijn gedateerd van 8 november 2000 tot en met 27 december 2005.
De bedragen zijn per jaar gerangschikt. Van ieder jaar wordt een totaal berekend van de bedragen in de kolommen “rente”, en “kosten”. (p. 8)
Het hierboven genoemde bedrag van 150.000 euro dat op 25 oktober 2002 wordt overgemaakt staat genoteerd onder de kolom “rente” (Df-1769, p. 2). Dat dit zou zien op een zakelijke lening van [naam 5] aan de veroordeelde is niet gebleken. In elk geval ziet het niet op de lening als bedoeld in de documenten die door de verdediging zijn overgelegd, aangezien die rente pas is verschuldigd vanaf 30 juni 2005. Mede nu aannemelijk is dat het geld is betaald in het kader van de echtscheiding en boekhoudkundig onder de noemer privé is verwerkt, oordeelt de rechtbank dat dit bedrag een privé onttrekking van de veroordeelde is.
Het saldo van de bankrekening van [naam bedrijf 26] heeft op 23 oktober 2002 bijna 159.000 euro bedragen toen de 2.000.000 euro van het Rabobankkrediet werden bijgeschreven.
Daarvan is op 23 oktober 2002 een tweetal bedragen afgeschreven, 16.000 euro naar een andere vennootschap van het [naam concern] en 150.000 euro naar [naam bedrijf 27] . Nu de rechtbank niet kan vaststellen in welke volgorde de bedragen zijn afgeschreven, gaat de rechtbank er in het voordeel van de veroordeelde vanuit dat het geld naar [naam bedrijf 27] geheel is afgeschreven van het saldo dat op de desbetreffende bankrekening heeft gestaan op het moment dat de 2.000.000 euro van het Rabobankkrediet werd bijgeschreven. Van dit saldo heeft de rechtbank niet vastgesteld dat dit verband houdt met een van de bronnen genoemd onder 1 t/m 16 hierboven. Dat betekent dat van het Rabobankkrediet in totaal
265.000 euro(zie tabel 1: 150.000 + 25.000 + 90.000) als wederrechtelijk verkregen voordeel is aan te merken.
Van het bedrag van 2.000.000 euro dat naar [naam bedrijf 26] is overgeboekt, is weer 1.160.000 overgeboekt naar een bankrekening van [naam bedrijf 7] Op de bankrekening en in het grootboek zijn twee hier relevante transacties te zien (1-AH-35, p. 19).
Tabel 1a
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
07-11-02
1.614
Belastingdienst
aanslag
r/c [naam veroordeelde]
13- 11-02
500
Bank Hugo Kahn
r/c [naam veroordeelde]
De eerste transactie heeft betrekking op een belastingaanslag die is geboekt op de rekening-courant van de veroordeelde. Hoewel niet valt uit te sluiten dat aldus een privébelastingschuld is voldaan en dit bedrag vanwege kostenbesparing een voordeel voor de veroordeelde in privé is geweest, zal de rechtbank dit bedrag niet meerekenen, nu het geld in ’s Rijkskas is gevloeid.
Het tweede bedrag is een overboeking op de Zwitserse bankrekening van [naam 1] (1-AH-33, p. 49). De rechtbank zal dit bedrag niet aanmerken als privé onttrekking.
6.2.3.
[naam lening 2] van 3 maart 2003
[naam lening 2] is op 3 maart 2003 door [naam bedrijf 12] verstrekt aan [naam bedrijf 9] ., het moederbedrijf van [naam bedrijf 29] en heeft een omvang gehad van ruim 23.000.000 euro. Hiervan is op 4 maart 2003 ruim 8.000.000 euro rechtstreeks overgemaakt naar [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 31). Op 5 maart 2003 wordt via de USD-rekening van [naam bedrijf 4] 8.500.000 dollar overgeboekt naar [naam bedrijf 22] (1-AH-35, p. 32). ln de boekhouding van [naam bedrijf 4] is te zien dat voornoemde overboeking van 8.500.000 dollar (7.882.047,48 euro) d.d. 5 maart 2003 is geboekt ten laste van de rekening-courant van de veroordeelde (1-AH-23, p. 56). De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een zakelijke transactie is geweest. Zij heeft hiervoor een getuige laten horen door de rechter-commissaris. Deze heeft verklaard dat de veroordeelde nimmer als privé persoon aandeelhouder is geweest van [naam bedrijf 22] . De officier van justitie heeft er evenwel op gewezen dat de veroordeelde onmiddellijk en via diverse rechtspersonen wèl zeggenschap over [naam bedrijf 22] heeft gehad en (on)middellijk 60% van de aandelen in bezit heeft gehad.
[naam 3] heeft, gevraagd naar de betalingen van onder andere 7.882.047 euro aan [naam bedrijf 22] , verklaard dat dit “een privé investering” is van de veroordeelde en dat hij direct of indirect aandeelhouder is van [naam bedrijf 22] (V3-05, p. 13).
Blijkens 1-AH-23, p. 22, had [naam bedrijf 22] in maart 2003 twee aandeelhouders: de veroordeelde en [naam bedrijf 30] , die beide 50% van de aandelen hielden. Dit blijkt uit een rapport van Control Risk d.d. 24 oktober 2007, dat verwijst naar de veroordeelde:
and his affiliated business, [naam bedrijf 22] , in Nanchang, Jiangxi Province, conducted by Control Risks. The information herein is based on the findings of local registered files from the Nanchang Municipal Administration of Industry and Commerce, the Dutch and Curacao Commercial registries as well as extensive online public domain searches in English, Dutch and Chinese, and discreet enquiries conducted in Nanchang City. (Df1053, p. 1)
Blijkens dit rapport (Df 1053, p. 7 en p. 9) was de veroordeelde vanaf de oprichting van het bedrijf in 2002 de wettelijk vertegenwoordiger en heeft hij tot 24 mei 2004 50% van de aandelen gehouden. De rechtbank slaat dan ook geen acht op de verklaring van de bovengenoemde getuige, dat de veroordeelde nimmer in privé aandelen van [naam bedrijf 22] heeft bezeten. [naam bedrijf 30] heeft op 7 september 2003 20% van haar aandelenbelang verkocht aan [naam bedrijf 3] . Enig aandeelhouder van [naam bedrijf 3] is de veroordeelde (Df-1195). Hierdoor is de veroordeelde via [naam bedrijf 3] middellijk 10% aandeelhouder van [naam bedrijf 22] , waardoor het totale aandelenbelang van de veroordeelde in [naam bedrijf 22] 60% bedraagt. Verder is er sprake van een Share Purchase Agreement van 7 augustus 2003 die er – kort gezegd – op neerkomt dat de overige aandelen in [naam bedrijf 22] voor 1 dollar worden verpand aan [naam bedrijf 3] (1-AH-23, p. 24). Aldus heeft de veroordeelde per 7 augustus 2003 daadwerkelijk volledige zeggenschap over [naam bedrijf 22] . Gelet op zijn aandeel van 50% op de datum van overboeking van 8.500.000 dollar in maart 2003 zal de rechtbank de helft van dit bedrag beschouwen als een onttrekking die hem uiteindelijk in privé is toegekomen, wat er zij van het argument van de verdediging dat vordering van nakoming en formele vaststelling van niet-terugbetaling van het leningsbedrag nog niet hadden plaatsgevonden. Dat de veroordeelde met het bedrag vervolgens mogelijk zaken heeft gedaan, doet daar evenmin aan af. Dit betekent dat als wederrechtelijk verkregen voordeel is aan te merken
3.941.023 euro.
6.2.4.
De Staalbankierskredieten van 10 juni 2003
De Staalbankierskredieten bestaan uit een kredietoverkomst ter waarde van 12.500.000 euro met [naam bedrijf 5] en een kredietovereenkomst met [naam bedrijf 13] , eveneens ter waarde van 12.500.000 euro.
Wat betreft de kredietovereenkomst met [naam bedrijf 13] staat vast dat op 13 juni 2003 door [naam 1] aan Staalbankiers opdracht is gegeven om 11.750.000 euro over te maken naar [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 57). Het bedrag wordt op 18 juni 2003 bijgeschreven (1-AH-35, p. 59 en 60). Het saldo op de rekening van [naam bedrijf 4] bedroeg op dat moment ruim 16.000 euro. De volgende dag wordt dit saldo opgebruikt met een overschrijving van ruim 17.000 euro met als omschrijving [naam jacht] (waarover later meer). Niet is vast te stellen dat deze uitgave van het Staalbankierskrediet is gegaan. Dan volgen (onder andere) de onderstaande afschrijvingen:
Tabel 2 de rekeningafschriften, de grootboekadministratie en de rapportage van 4iTrust inzake [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 59)
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
20-06-03
70
[naam 5]
r/c [naam veroordeelde]
20-06-03
100
Best of Health
r/c [naam veroordeelde]
03-07-03
50
[naam 9]
r/c [naam veroordeelde]
09-07-03
11.822
[naam 10]
r/c [naam veroordeelde]
23-07-03
50
Best of health
werkkapitaal
r/c [naam veroordeelde]
23-07-03
1.134
[naam 8]
juni 2003
r/c [naam veroordeelde]
De bedragen in tabel 2 zijn geboekt als privé onttrekking. Over de betalingen aan [naam 5] tot in elk geval 30 juni 2005 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat deze als privé onttrekkingen dienen te worden aangemerkt. De verdediging heeft, anders dan door in het algemeen aan te voeren dat zakelijke bedragen foutief als privé onttrekking werden geboekt, niet betwist dat de overige bedragen privé uitgaven zijn.
Op 15 augustus 2003 heeft het saldo op de rekening van [naam bedrijf 4] bijna 23.000 euro bedragen. Op die datum wordt nog eens 80.000 euro bijgeboekt van het Staalbankierskrediet aan [naam bedrijf 5] . Het saldo bedraagt dan bijna 103.000 euro. Van dit saldo worden op 15 en op 20 augustus 2003 twee bedragen met een totaal 77.500 euro afgeschreven ten bate van [naam bedrijf 37] onder vermelding van “ [naam afschrijving] ”. Volgens 1-AH-35, p. 60 is er sprake van een saldering waardoor dit bedrag uitkomt op 75.605 euro. De rechtbank heeft de berekening van dit laatste bedrag niet kunnen terugvinden in het dossier, maar nu het gunstiger is voor de veroordeelde zal de rechtbank daarvan uitgaan.
De onttrekking van 77.500 euro, kennelijk na verrekening met andere bedragen gesaldeerd op 75.605 euro, is blijkens de boekhoudkundige omschrijving geen privé onttrekking. Daar staat tegenover dat de [naam jacht] een jacht is dat door de veroordeelde in privé werd gebruikt. [naam 4] heeft daarover, zakelijk weergegeven, verklaard:
Nu weet ik dat er veel geld naar [naam concern] -S en [naam concern] -T is gegaan, maar waar het eigenlijk op neer komt is dat er heel veel geld naar privé vennootschappen van [naam veroordeelde] is gegaan. Verder had [naam veroordeelde] een zeer bijzonder hoog uitgave patroon, hij betaalde ook bijvoorbeeld zijn kinderen (
de rechtbank begrijpt:[naam 8] en [naam 9] ) uit [naam bedrijf 4] , ook heeft hij zijn privé boot de “ [naam jacht] ” via een privé vennootschap met geld van het [naam concern] concern aangekocht. (V4-002, p. 2)
[naam 3] heeft verklaard:
U vraagt mij of hetgeen [naam 4] verklaart over de [naam jacht] klopt. Ja dat klopt. De boot was in eerste instantie bedoeld als charter, hij zou opgeknapt worden en is inmiddels ook opgeknapt. De bedoeling was dat deze boot naast privé gebruik ook gebruikt zou worden als charter. De boot heeft heel lang in Rotterdam gelegen om opgeknapt te worden en na het opknappen door [naam concern] Submarines is de boot overgevaren naar het Caribisch gebied en daar zou de familie, dat wil zeggen het gezin [naam veroordeelde] , ermee gaan varen. Het was de bedoeling dat het hele gezin een reis om de wereld zou maken, dat ze in ieder geval een jaar hiermee zouden gaan varen. Maar uiteindelijk zijn ze er alleen mee op vakantie gegaan in de buurt van Australië. (V3-06, p. 11)
Het jacht wordt in november 2004 verkocht. Het grootste deel van de opbrengst (1.500.000 euro) wordt overgeboekt naar een Zwitserse bankrekening op naam van de veroordeelde (1-AH-26, p. 79). De nieuwe eigenaar is [naam 11] . Op 4 februari 2005 heeft [naam 12] , die werkzaamheden verrichtte aan de [naam jacht] , een e-mail gestuurd met een cc aan [naam 11] , met de mededeling dat hij gevraagd is het schip opnieuw uit te rusten. Het schip, aldus de e-mail, werd door de vorige eigenaar (de veroordeelde) alleen gebruikt voor privé reizen
(Also the yacht was used for private trips only, where the new owner would like to have her sailing for private as well as chartering purposes) (1-AH-25, p. 92).
De rechtbank concludeert dat de uitgaven aan de [naam jacht] privé uitgaven zijn geweest. Dit betekent dat van de Staalbankierskredieten in totaal
358.561 euro(zie tabel 2: 70.000 + 100.000 + 50.000 + 11.822 + 50.000 + 1.134 + saldering [naam jacht] 75.605) als wederrechtelijk verkregen voordeel is aan te merken.
6.2.5.
De Barclays 36 miljoen lening van 12 september 2003
De leningsovereenkomst bij Barclays Bank Nederland van 36.000.000 euro is afgesloten door [naam bedrijf 5] op 12 september 2003. Het bedrag van de lening wordt op 15 september 2003 door Barclays overgeboekt naar de Staalbankiersrekening van [naam bedrijf 5] (1-AH-35, p. 64). Die bankrekening heeft op dat moment een negatief saldo. Op 15 en op 24 september 2003 worden twee bedragen van in totaal 7.000.000 euro overgeboekt naar [naam bedrijf 26] . De desbetreffende bankrekening van [naam bedrijf 26] heeft op 13 september 2003 ook een negatief saldo. Op 16 oktober 2003 wordt van [naam bedrijf 26] 100.000 euro overgeboekt naar [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 68). Gelet op de saldi van de bankrekeningen van [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 26] staat vast dat de 100.000 euro naar [naam bedrijf 4] afkomstig is van de Barclays 36 miljoen lening.
Via een rekening-courant verhouding van [naam bedrijf 26] met [naam bedrijf 26] worden de volgende onttrekkingen geboekt op de rekening-courant van de veroordeelde (1-AH-35, p. 70-71).
Tabel 3 afschriften bankrekening, grootboek [naam bedrijf 26] (1-AH-35, p. 72)
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
16-09-03
13.205
ALS, Ekeren-Antwerpen
ALS Ekeren school
r/c [naam veroordeelde]
16-09-03
150
[naam bedrijf 31]
[omschrijving 1]
r/c [naam veroordeelde]
16-09-03
203
[naam 5]
[naam 5]
r/c [naam veroordeelde]
16-09-03
4.116,25
PriceWaterhouseCoopers
[omschrijving 2]
r/c [naam veroordeelde]
15-09-03
13.093
[naam 8]
.
r/c [naam veroordeelde]
16-09-03
240
St afwikkeling aanvulling eenmalige Ouderenregeling
2002
St.Ouderenreg. jul/sept
r/c [naam veroordeelde]
16-09-03
500
[naam bedrijf 4]
[naam bedrijf 4]
r/c [naam veroordeelde]
18-09-03
1.000.000
[naam bedrijf 4]
[naam bedrijf 4]
r/c [naam veroordeelde]
22-09-03
1.4
[naam 9]
. sept.0
r/c [naam veroordeelde]
02-10-03
205
[naam veroordeelde]
[omschrijving 3]
r/c [naam veroordeelde]
Volgens het dossier is op 2 oktober 2003 een bedrag van 205.000 euro overgeboekt naar een bankrekening van de veroordeelde bij de Dresdner Bank (1-AH-35, p. 73; zie de laatste regel in tabel 3). De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde deze rekening niet kent, terwijl uit het dossier verder niet blijkt dat het een rekening van de veroordeelde is geweest. In dit geval kan de verdediging ook niet aannemelijk maken dat die rekening niet van hem is, nu de stukken uit de dataroom waaruit dat mogelijk zou kunnen blijken, niet meer beschikbaar zijn. Met de verdediging constateert de rechtbank dat in het ontnemingsdossier niet nader wordt gespecificeerd om welke rekening het zou gaan en ook de officier van justitie heeft hierover op de zitting geen helderheid verschaft.
Gelet op deze betwisting is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag niet als privé onttrekking kan worden aangemerkt. Ook dit bedrag blijft buiten beschouwing bij de berekening van het voordeel.
De [naam bedrijf 31] was een Duitse vennootschap die het zogenoemde
Collocation Centreof
data-centerexploiteerde. Hoewel uit het dossier zou kunnen worden afgeleid dat de veroordeelde ook hier privé belangen in had, is niet onaannemelijk dat de overboeking naar [naam bedrijf 31] een zakelijk karakter heeft gehad. Ook dit bedrag blijft buiten beschouwing bij de berekening van het voordeel.
Volgens het dossier (1-AH-35, p. 72) is ruim 1.140.000 euro te relateren aan [naam bedrijf 32] , de vennootschap die eigenaar is van het zeiljacht de [naam jacht] . De rechtbank heeft dit bedrag of bedragen die tot dit bedrag optellen niet in de overzichten kunnen terugvinden. Dit bedrag zal dan ook niet als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt.
De overige uitgaven, uitgezonderd de overboekingen naar [naam bedrijf 4] , waarover hieronder meer, merkt de rechtbank op grond van het eerder genoemde uitgangspunt, dat privé boekingen ook privé zijn, tenzij er aanleiding is deze als zakelijk aan te merken, wel aan als privé onttrekkingen.
Dat leidt tot het oordeel dat van de Barclays 36 miljoen lening om te beginnen afgerond
474.814 euro(zie tabel 3: 13.205 + 203.000 + 4.116,25 + 13.093 + 240.000 + 1.400) als wederrechtelijk verkregen voordeel is aan te merken.
Een bedrag van 1.600.000 euro is op 16 en 18 september 2003 alsmede 16 oktober 2003 van [naam concern] -TH doorgeboekt naar [naam bedrijf 4] . Het saldo op de bankrekening van [naam bedrijf 4] was op dat moment 103.903 euro. Dit saldo is voor het grootste gedeelte ontstaan door twee bijschrijvingen, op 8 september 2003 (25.000 euro) en op 15 september 2003 (ruim 64.000 euro) (1-AH-35, p. 60). Deze bijschrijvingen zijn niet tot een van de zestien hierboven genoemde bronnen te herleiden. Er is dus geen aanleiding om aan te nemen dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. In het voordeel van de veroordeelde zal de rechtbank er van uitgaan, dat het saldo van de bankrekening van [naam bedrijf 4] op 16 september 2003 van bijna 104.000 euro in het geheel geen wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
In rekeningafschriften en grootboekadministratie van [naam bedrijf 4] zijn de volgende bedragen gevonden.
Tabel 4 rekeningafschriften en grootboek administratie van [naam bedrijf 4]
datum
saldo
AF
omschrijving
Verwerking boekhouding
23-09-03
1,490.638,79
100.000,00
opname Euro biljetten
[naam veroordeelde]
24-09-03
790.638,06
300,00
geldautomaat buitenland
[naam veroordeelde]
28-10-03
547.076,06
700.00,00
opname Euro biljetten
[naam veroordeelde]
28-10-03
544.276,06
2.800,00
naam 8
[naam veroordeelde]
28-10-03
544.276,06
2.800,00
naam 9
[naam veroordeelde]
Ook hier geldt het uitgangspunt dat privé boekingen als privé onttrekkingen worden aangemerkt, tenzij de onttrekking bij nader inzien een zakelijk karakter niet kan worden ontzegd. [naam 3] en [naam 14] hebben (onderling tegenstrijdige) verklaringen afgelegd over de opname van het bedrag van 700.000 euro op 24 september 2003.
De verdediging heeft de door hen geschetste gang van zaken betwist, maar met de officier van justitie constateert de rechtbank dat de verdediging niet heeft betoogd welke zakelijke bestemming het bedrag heeft gehad. Daarbij komt dat verplaatsing van een contant bedrag van 700.000 euro niet onmiddellijk aan een legale, zakelijk transactie doet denken.
Dit brengt mee dat de rechtbank van oordeel is dat een voordeel van
701.900 euro(100.000 + 300 + 700.000 + 2.800 + 2.800 -/- 104.000) door de veroordeelde wederrechtelijk is verkregen. Dit brengt het totaal van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de Barclays 36 miljoen lening op
1.176.714 euro(474.814 + 701.900).
6.2.6.
De Commerzbank 25 miljoen lening van 5 november 2003
De lening is in de vorm van een krediet verstrekt aan [naam bedrijf 38] ( [naam bedrijf 38] ). De lening is verdeeld in twee delen, een deel van 20.000.000 euro en een deel van 5.000.000 euro (1-AH-35, p. 83). Vanaf 15 april 2004 heeft de Commerzbank geen trekkingen op het krediet meer toegelaten en op 20 augustus 2004 heeft de bank het krediet opgezegd (1-AH-35, p. 86).
Op 11 november 2003 wordt van [naam bedrijf 38] een bedrag van 2.900.000 euro doorgeboekt naar [naam concern] -TH (1-AH-35, p. 85 en p. 87) en dat bedrag wordt op dezelfde dag doorgeboekt naar [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 88). De bankrekening van [naam bedrijf 4] heeft op dat moment een positief saldo van ruim 400.000 euro. Er vinden daarna evenwel overboekingen plaats die dat bedrag ruim overschrijden, zodat vanaf 12 november 2003 zonder twijfel betalingen worden verricht van de hierboven genoemde 2.900.000 euro.
De onderstaande bedragen worden ten laste van de rekening-courant van de veroordeelde gebracht.
Tabel 5 bankafschriften en grootboek [naam bedrijf 4] (1- AH-35, p. 91 en p. 92)
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
27-11-03
1.4
[naam 8]
november 2003
r/c [naam veroordeelde]
27-11-03
1.4
[naam 9]
november 2003
r/c [naam veroordeelde]
03-12-03
40
[naam 5]
r/c [naam veroordeelde]
05-12-03
100
[naam 15]
Nota 2003001 [Aston Martin]
Personenauto
23-12-03
1.4
[naam 9]
december 2003
r/c [naam veroordeelde]
23-12-03
3.95
[naam 8]
december 2003+ huur+boeken
r/c [naam veroordeelde]
Wat de onttrekking op 5 december 2003 voor de Aston Martin betreft, overweegt de rechtbank dat deze niet privé is geboekt. [naam 4] heeft hierover het volgende verklaard:
[naam bedrijf 4] heeft ooit een auto, een Auston Martin, gekocht voor 100.000 euro. Deze Auston Martin wordt voor 1 euro overgedragen aan [naam bedrijf 3] , dus aan [naam veroordeelde] zelf. Op deze manier krijgt [naam veroordeelde] op zeer voordelige wijze een auto van 100.000 euro. lk heb dat aan [naam veroordeelde] gevraagd, maar kreeg een nietszeggend antwoord. [naam veroordeelde] wilde de auto niet overdragen aan [het bedrijf] . In de akte van cessie is de auto niet genoemd maar opgenomen als een vordering. Op deze manier bleef de auto afgeschermd en werd niet duidelijk dat het om een auto ging. (V4-001, p. 9)
De rechtbank oordeelt dat de kostprijs van de Aston Martin een privé onttrekking is geweest. Wat de overige bedragen betreft overweegt de rechtbank dat deze privé zijn geboekt, terwijl overigens niet is gesteld of gebleken dat een zakelijke transactie daaraan ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat de rechtbank
148.150 euro(zie tabel 5: 1.400 + 1.400 + 40.000 + 100.000 + 1.400 + 3.950) van de Commerzbank 25 miljoen lening als wederrechtelijk verkregen voordeel aanmerkt.
6.2.7.
De Barclays 16 miljoen lening van 23 december 2003
De lening is gesloten tussen Barclays bank en [naam bedrijf 14] Deze lening wordt aangewend om een (lagere) lening van [naam bedrijf 13] af te lossen. [naam bedrijf 13] boekt het restant in twee bedragen van ruim 2.400.000 euro en bijna 1.900.000 euro op 29 respectievelijk 30 december 2003 door naar [naam bedrijf 5] (1-AH-35, p. 108). Het saldo van de rekening van [naam bedrijf 5] bedraagt op 29 december 2003 ruim 50.000 euro: dit is het restant van de Barclays 36 miljoen lening. Het bedrag van 2.400.000 euro wordt dezelfde dag weer afgeschreven. Van het bedrag van 1.900.000 euro wordt in totaal 1.600.000 euro doorgeboekt naar [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 109).
Tabel 6 bankafschriften [naam bedrijf 5] (1-AH-35, p. 111)
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
09-01-04
750.000,00
[naam bedrijf 4]
r/c [naam bedrijf 4]
19-01-04
150.000,00
[naam bedrijf 4]
r/c [naam bedrijf 4]
26-01-04
700.000,00
[naam bedrijf 4]
r/c [naam bedrijf 4]
De rekening van [naam bedrijf 4] heeft op 9 januari 2004 een positief saldo van ruim 430.000 euro. Op diezelfde dag worden overboekingen gedaan die dit bedrag ruim overtreffen (1-AH-35, p. 111), zodat vast staat dat vanaf 3 februari 2004 onttrekkingen worden gedaan van het geld dat oorspronkelijk van de Barclays 16 miljoen lening afkomstig is. De volgende onttrekkingen worden geboekt op de rekening-courant van de veroordeelde.
Tabel 7 bankafschriften en grootboek [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 112)
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
03-02-04
10
opname EUR biljetten
Opn. 03-02-04 bij RaboAmsterdam
r/c [naam veroordeelde]
10-02-04
1.191,61
American Express
BET.KENM. 375380367171009
r/c [naam veroordeelde]
10-02-04
1.400,00
[naam 9]
Januari 2004
r/c [naam veroordeelde]
10-02-04
1.290,00
[naam 13]
vliegticket
r/c [naam veroordeelde]
10-02-04
1.612,99
[naam bedrijf 33]
vliegticket [naam 13]
r/c [naam veroordeelde]
17-02-04
4.300,00
[naam 8]
Jan/februari 2004
r/c [naam veroordeelde]
17-02-04
1.400,00
[naam 9]
februari 2004
r/c [naam veroordeelde]
Uit het dossier blijkt dat de uitgaven met de American Express card betalingen zijn aan een boekwinkel, tankstation, hotels en vliegticket. In het voordeel van de veroordeelde zal de rechtbank deze kosten aanmerken als zakelijk in verband met een zakenreis. De overige uitgaven zijn aan te merken als privé onttrekkingen, waarbij de rechtbank opmerkt dat het haar ambtshalve bekend is dat mevrouw [naam 13] de partner van de veroordeelde is.
Dit betekent dat de rechtbank van de Barclays 16 miljoen lening een bedrag van
20.002 euro(zie tabel 7: 10.000 + 1.400 + 1.290 + 1.612 + 4.300 + 1.400) als wederrechtelijk verkregen voordeel aanmerkt.
6.2.8.
Leningen en koopovereenkomsten onder nummers 8 t/m 13
Er zijn geen privé onttrekkingen van de veroordeelde te herleiden tot de Commerzbank 7,2 miljoen en 6,4 miljoen leningen; de koopovereenkomsten in de faillissementen van [naam bedrijf 26] en [naam bedrijf 19] , [naam lening 3] en [naam lening 4] , zoals hierboven onder de nummers 8 tot en met 13 genoemd.
6.2.9.
[naam lening 5] op 28 mei 2004
[naam bedrijf 21] heeft op 28 mei 2004 aan [naam bedrijf 5] een bedrag van 20.000.000 euro verstrekt in verband met een dringende behoefte aan liquide middelen bij [naam bedrijf 5] . Tegenover deze verstrekking hebben afspraken met [naam 1] en een aantal zekerheden gestaan.
Op 28 mei 2004 komt, als gezegd, 20.000.000 euro van [naam bedrijf 21] binnen bij [naam bedrijf 5] . Het saldo op de bankrekening bedraagt dan ruim 77.000 euro. Van die 20.000.000 euro wordt 19.000.000 euro overgeboekt naar [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 168). De rechtbank is van oordeel dat dit gehele bedrag moet worden beschouwd als afkomstig van [naam lening 5] : de overboeking zou zonder die verstrekking niet mogelijk zijn geweest.
Op 28 mei 2004 komt 19.000.000 euro van [naam bedrijf 5] binnen op de bankrekening van [naam bedrijf 4] . Het saldo van die rekening bedraagt op dat moment ruim 30.000 euro (1-AH-35, p. 169). Als onderstaande onttrekkingen worden gedaan, is dat saldo al ruim uitgegeven.
Tabel 8 bankafschriften en grootboek [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 169-171)
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
01-06-04
1.256.325
Rabobank Rotterdam
bankgarantie [naam bedrijf 35] / [naam veroordeelde]
r/c [naam veroordeelde]
01-06-04
2.000.000
[naam veroordeelde]
shareholders loan
r/c JcvN
02-06-04
1.4
[naam 9]
mei 2004
r/c [naam veroordeelde]
02-06-04
2.15
[naam 8]
mei 2004
r/c [naam veroordeelde]
25-06-04
450
[naam veroordeelde]
shareholders loan
r/c [naam veroordeelde]
28-06-04
2.15
[naam 8]
juni 2004
r/c [naam veroordeelde]
28-06-04
1.4
[naam 9]
juni 2004
r/c [naam veroordeelde]
06-07-04
56,25
Centr Just Inc Bureau
boete Aston Martin
r/c [naam veroordeelde]
06-07-04
43,90
[naam bedrijf 34]
boete Aston Martin
r/c [naam veroordeelde]
30-07-04
1.45
[naam 9]
juni 2004
r/c [naam veroordeelde]
30-07-04
2.15
[naam 8]
juni 2004
r/c [naam veroordeelde]
20-08-04
2.9
[naam 9]
Aug en sept. 2004
r/c [naam veroordeelde]
20-08-04
4.3
[naam 8]
Aug en sept. 2004
r/c [naam veroordeelde]
20-08-04
45
[naam veroordeelde]
terugstorting
r/c [naam veroordeelde]
20-08-04
45
[naam veroordeelde]
overmaking
r/c [naam veroordeelde]
20-08-04
45
[naam veroordeelde]
overmaking
r/c [naam veroordeelde]
20-08-04
45
[naam veroordeelde]
overmaking
r/c [naam veroordeelde]
20-08-04
40
[naam veroordeelde]
overmaking
r/c [naam veroordeelde]
De rechtbank merkt op dat na alle genoemde afschrijvingen het overgebleven saldo op de bankrekening van [naam bedrijf 4] d.d. 20 augustus 2004 3.000 euro bedroeg.
De bankgarantie [naam bedrijf 35] is een garantie die kennelijk door de veroordeelde persoonlijk is afgegeven voor een lening van de Rabobank aan [naam bedrijf 35] in Stramproy. [naam bedrijf 7] was houder van aandelen van [naam bedrijf 35] . De bank heeft op 21 mei 2004 de garantie ingeroepen. [naam bedrijf 35] is op
1 juli 2004 in staat van faillissement verklaard (1-AH-31, p. 33). De verdediging noch de officier van justitie heeft over dit toch aanzienlijke bedrag een standpunt ingenomen. De rechtbank heeft in openbare bronnen op het internet gevonden dat [naam bedrijf 35] een machinefabriek is geweest. Alles afwegende zal de rechtbank deze onttrekking aanmerken als een zakelijke onttrekking, nu een investering in een machinefabriek in het verlengde zou kunnen liggen van de bedrijvigheid van het [naam concern] .
De overige bedragen zijn op basis van het meergenoemde uitgangspunt aan te merken als privé onttrekkingen, waarbij de rechtbank opmerkt dat de veroordeelde meermalen is bevraagd over de shareholders loan. De veroordeelde heeft op de vragen geen antwoord willen geven. [naam 3] heeft hierover verklaard:
Ik zie dat er geld wordt overgeboekt naar de privé rekening van [naam veroordeelde] . [naam veroordeelde] heeft mij dit zo opgedragen. lk heb toen aan hem gevraagd onder welke noemer ik dit moest overmaken. Hij zei mij toen: Shareholdersloan. [naam veroordeelde] heeft dit niet verder aan mij toegelicht. (V3-05, p. 3)
Bovenstaand leidt tot het oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van [naam lening 5] een bedrag bedraagt van (afgerond)
2.688.000 euro(tabel 8: 2.000.000 + 1.400 + 2.150 + 450.000 + 2.150 + 1.400 + 56,25 + 43,90 + 1.450 + 2.150 + 2.900 + 4.300 + 45.000 + 45.000 + 45.000 + 45.000 + 40.000).
6.2.10.
[naam lening 6]
De rechtbank kan niet vaststellen dat geld van [naam lening 6] door de veroordeelde voor privé bestedingen is aangewend.
6.2.11.
De Barclays 19 miljoen lening van 4 juni 2004
De lening wordt op 4 juni 2004 verstrekt aan [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 24] In een afschrift van de bankrekening van [naam bedrijf 5] is te zien dat op 4 juni 2004 een bedrag van 19 miljoen euro (minus arrangement fee ad 38.000 euro) wordt bijgeboekt dat afkomstig is van Barclays.
In de grootboekadministratie van [naam bedrijf 5] wordt deze bijboeking en de arrangement fee van 38.000 euro verwerkt in rekening-courant met [naam bedrijf 4] (1-AH-35, p. 190).
Het grootste deel van dit geld wordt vervolgens om onduidelijke redenen heen en weer geschoven (‘rondgepompt’). Het volgende lint van overboekingen ontstaat dan (1-AH-35, p. 191):
tabel
Van de 6.800.000 euro die naar [naam bedrijf 26] wordt overgeboekt worden de volgende overboe-kingen gedaan (1-AH-35, p. 195).
Tabel 9 rekeningafschriften en de boekhouding van [naam bedrijf 26] (1-AH-35, p. 195)
Datum
AF
Naam
Omschrijving
Verwerking boekhouding
09-06-04
4.500.000
[naam veroordeelde]
shareholders loan
r/c [naam veroordeelde]
26-06-04
100
[naam veroordeelde]
lening
r/c [naam veroordeelde]
Het bedrag van 4.500.000 euro wordt geboekt op de Rabobankrekening van de veroordeelde met de omschrijving shareholders loan. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag wordt aangewend voor de afkoop van een hypotheek op het zeiljacht [naam jacht] en dat de hypotheek alleen op naam van de veroordeelde heeft gestaan omdat de hypotheekverstrekker dit zo wenste. De hierna te noemen onttrekking van 4.425.000 euro zou, zo begrijpt de rechtbank, echter een zakelijk karakter hebben gehad. Dit standpunt wordt niet verder onderbouwd en de rechtbank volgt dit niet.
Immers, in de grootboekadministratie van [naam bedrijf 26] wordt de mutatie geboekt met de omschrijving: [omschrijving 4] . Op de Rabobankrekening van de veroordeelde is te zien dat dit bedrag op 9 juni 2004 wordt bijgeschreven onder de vermelding shareholders loan en vervolgens wordt van die rekening een bedrag van 4.425.000 euro overgeboekt naar [naam bedrijf 36] onder vermelding van afkoop contract 752726/ [naam bedrijf 32] (1-AH-26, p. 75).
[naam bedrijf 36] (hierna: [naam bedrijf 36] ) heeft op 13 oktober 2000 een hypothecaire lening van 9.800.000 euro verstrekt aan [naam bedrijf 32] is formeel eigenaar van het eerdergenoemde zeiljacht [naam jacht] , dat de veroordeelde in 1999 had aangeschaft en in feite in privé bezat (1-AH-26, p. 75 en hierboven onder 6.2.4. De Staalbankierskredieten van 10 juni 2003). Op 10 juni 2004 koopt de veroordeelde deze hypothecaire lening af, door voornoemde overboeking van 4.425.000 euro.
Gelet op het feit dat de veroordeelde het jacht daadwerkelijk in privé in bezit heeft gehad zoals hierboven uiteen is gezet, is de rechtbank van oordeel dat de bestedingen aan de [naam jacht] een privé karakter hebben. De privé betaling van de hypotheek past daarbij. Anders dan de verdediging merkt de rechtbank de onttrekking van 4.425.000 euro derhalve aan als privé onttrekking.
Wat betreft de 100.000 euro die op 26 juni 2004 naar de privé bankrekening van de veroordeelde is overgemaakt, heeft te gelden dat ook dit een privé onttrekking is. Ook dit bedrag is naar de persoonlijke bankrekening van de veroordeelde overgemaakt en op grond van het dossier noch uit het gestelde op de zitting is er aanleiding om te veronderstellen dat het om een zakelijke uitgave gaat.
Dit leidt tot het oordeel dat in totaal
4.600.000 eurois aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel van de Barclays 19 miljoen lening.
6.3.
Conclusie
Het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt 13.197.450 euro. Van kosten van de veroordeelde zelf die in mindering zouden moeten worden gebracht, is niet gebleken.
Lening en krediet
Omvang wederrechtelijk verkregen voordeel
2. Rabobankkrediet 17 oktober 2002
265
3. Residexlening 3 maart 2003
3.941.023
4. Staalbankierskredieten 10 juni 2003
358.561
5. Barclays 36 miljoen lening 12 september
2003
1.176.714
6. Commerzbank 25 miljoen lening 5 november
2003
148.15
7. Barclays 16 miljoen lening 23 december
2003
20.002
14. Hutchisongeldverstrekking op 28 mei 2004
2.688.000
16. Barclays 19 miljoen lening 4 juni 2004
4.600.000
Totaal
13.197.450

7..Vaststelling van de betalingsverplichting

7.1.
Redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Deze termijn is aangevangen op 21 mei 2015. Op die datum is de ontnemingsvordering aan de veroordeelde betekend. De rechtbank wijst op 17 november 2020 vonnis in de ontnemingszaak.
Als uitgangspunt geldt dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. In het onderhavige geval wordt drieënhalf jaar na afloop van de termijn vonnis gewezen.
De rechtbank ziet daarin aanleiding de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren door vermindering van de betalingsverplichting met 1% van het wederrechtelijk verkregen voordeel van 13.197.450 euro, te weten
131.975 euro.
7.2.
Conclusie
Aan de veroordeelde zal dus de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
13.065.475 euro
(13.197.450 euro - 131.975 euro).

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e oud van het Wetboek van Strafrecht.

9..Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
13.197.450 euro(zegge:
dertien miljoen honderdzevenennegentig duizend
vierhonderdvijftig euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
13.065.475 euro
(zegge:
dertien miljoen vijfenzestig duizend vierhonderdvijfenzeventig euro);
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van
Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mr. K.A. Baggerman en mr. J.L.M. Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.