ECLI:NL:RBROT:2020:10268

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
C/10/596402 / JE RK 20-1323
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2020 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2015 onder toezicht staan en sinds 2015 in een pleeggezin verblijven. De moeder heeft onvoldoende kansen gekregen om haar opvoedvaardigheden te tonen en de rechtbank oordeelt dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd door de huidige situatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, waarbij de GI als voogd is benoemd. De rechtbank benadrukt dat de beëindiging van het gezag niet betekent dat de band tussen de moeder en de kinderen verbroken wordt; de moeder blijft recht houden op informatie en contact met de kinderen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de moeder om een contra-expertise en het aanhouden van de beslissing afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten zijn die een ander oordeel rechtvaardigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/596402 / JE RK 20-1323
datum uitspraak: 12 november 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,

betreffende

[naam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam pleegmoeder] , hierna te noemen de pleegmoeder, wonende te [woonplaats] ,

[naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van 18 september 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 15 oktober 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S.R. van Laar,
- de pleegouders, bijgestaan door mr. S. Visser,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Leger des Heils
Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI), mw. [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 maart 2015 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uitgesproken. Sinds 6 oktober 2015 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en verblijven zij in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
Bij beschikking van 24 maart 2020 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
6 april 2021.
De GI heeft zich bij brief van 19 maart 2020 bereid verklaard om de voogdij over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te aanvaarden.

De verzoeken

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te benoemen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de moeder verzocht om een deskundige te benoemen voor het verrichten van een contra-expertise ex artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de beslissing op het verzoek van de Raad aan te houden voor de duur van het onderzoek.

De standpunten

De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven al vijf jaren in het pleeggezin in het kader van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Zij worden goed verzorgd en opgevoed door de pleegouders. Hoewel dit wordt betwist door de moeder, is de Raad van mening dat er in het verleden veel mogelijkheden zijn geweest om te bezien of de moeder in staat zou zijn om weer zelf voor de kinderen te zorgen. Op dit moment kan niet gesteld worden dat de kinderen kunnen terugkeren naar de moeder. Een ondertoezichtstelling is niet meer de geëigende maatregel, nu deze maatregel is bedoeld als tijdelijke maatregel. Het perspectief van de kinderen is al eerder bepaald en er moet duidelijkheid komen voor de kinderen. Zij hebben er last van dat de volwassenen om hen heen onvoldoende in staat zijn om met elkaar te communiceren. De kinderen ervaren een loyaliteitsconflict. De Raad ziet geen meerwaarde in een onderzoek ex artikel 810a, tweede lid, Rv. Ten slotte geeft de Raad mee dat het in het belang van de kinderen zou zijn als het contact tussen de moeder en de pleegouders verbetert.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en naar voren gebracht dat de GI erkent dat er in het verleden fouten zijn gemaakt. Dit heeft een enorme impact gehad op de moeder en de samenwerking tussen de GI en de moeder, maar indirect ook op de kinderen. Het gerechtshof Den Haag heeft op 27 maart 2019 overwogen dat het inzetten op een onderzoek naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing te ingrijpend is voor de kinderen. De GI sluit zich hierbij aan. De kinderen hebben hun leven opgebouwd in Almere, zij gaan daar naar school en het gaat goed met hen in het pleeggezin. Dit betekent niet dat de moeder geen actieve rol dient te spelen in het leven van de kinderen. De GI wil de moeder juist betrekken. De moeder heeft zelf aangegeven dat zij het proces wilde afwachten alvorens zij haar rol in het leven van de kinderen wil vormgeven. Er is sinds november 2019 geen fysieke omgang meer geweest tussen de moeder en de kinderen. Positief is dat er inmiddels wel weer telefonisch contact is en dat de kinderen dit als prettig ervaren. De GI hoopt dat de moeder en de pleegouders in staat zullen zijn om hun gevoelens opzij te zetten en om op constructieve wijze het contact met elkaar aan te gaan.
Door en namens de moeder is primair verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen en subsidiair is verzocht om een onderzoek te gelasten ex artikel 810a, tweede lid, Rv en de beslissing op het verzoek van de Raad aan te houden voor de duur van het onderzoek.
In aanvulling op het verweerschrift van 22 juli 2020 is ter zitting naar voren gebracht dat niet wordt betwist dat de kinderen het goed hebben in het pleeggezin. De moeder heeft echter onvoldoende kansen gekregen en het verstrijken van de tijd werkt nu in haar nadeel. Volgens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008/2009, 32 015, nr. 3, p. 34) is maatwerk vereist bij het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind. Niet kan worden gezegd dat de moeder niet in staat is om binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, omdat dit niet is onderzocht. De moeder betwist dat zij gezagsbeslissingen in de weg zou staan. Zij vreest dat zij terzijde wordt geschoven indien haar ouderlijk gezag wordt beëindigd en dat zij niet meer betrokken wordt bij beslissingen over de kinderen. Het ontbreekt de moeder aan vertrouwen in de hulpverleningsinstanties. Er is inmiddels telefonisch contact tussen de moeder en de kinderen en dat verloopt positief. De moeder wil graag, zoals de GI heeft voorgesteld, dat de bezoeken opnieuw worden vormgegeven, maar er moet gekeken worden naar de (on)mogelijkheden van een ieder. De bezoeken zijn zwaar voor zowel de kinderen als de moeder, omdat het op dit moment ontbreekt aan duidelijkheid. Wellicht kunnen er enkele belangrijke momenten uitgekozen worden waarop de bezoeken kunnen plaatsvinden. Het is immers van belang dat de kinderen ook tijd met hun halfbroertje kunnen doorbrengen. De moeder zal meewerken, in het belang van de kinderen, en zij verzet zich niet tegen het voortduren van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij wil echter, al dan niet op afstand, meegenomen worden in de beslissingen die worden genomen ten aanzien van de kinderen.
Door en namens de pleegouders is ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. De kinderen verblijven al lange tijd bij hen en zij ontwikkelen zich positief. [voornaam minderjarige 2] heeft wel moeite om zich te concentreren en men wil hier onderzoek naar verrichten. De pleegouders hebben altijd geprobeerd om de moeder bij de kinderen te betrekken, maar zij heeft dit afgewezen en geeft aan geen contact te willen. Het is in het belang van de kinderen dat er duidelijkheid komt. De pleegouders wijzen erop dat het gerechtshof bij beschikking van
27 maart 2019 heeft overwogen dat het belang van de minderjarigen zich er tegen verzet om nog te onderzoeken of een thuisplaatsing bij de moeder mogelijk en in hun belang is. Het verzoek van de moeder om een onderzoek ex artikel 810a, tweede lid, Rv dient daarom te worden afgewezen.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Ter zitting heeft de Raad uitdrukkelijk gesteld dat in deze zaak geen sprake is van misbruik van het gezag door de moeder (het hiervoor onder b. vermelde). De Raad baseert zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder op het hiervoor onder a. vermelde.
De rechtbank stelt voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien. Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een aanvaardbare termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is (volgens de Memorie van Toelichting) voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
[voornaam minderjarige 1] is nu 8,5 jaar oud en [voornaam minderjarige 2] net 6 jaar oud. Zij staan sinds maart 2015 onder toezicht en verblijven al ruim vijf jaar in het huidige, perspectief biedende netwerkpleeggezin. [voornaam minderjarige 1] verblijft daarmee al ruim de helft van zijn leven bij de pleegouders en [voornaam minderjarige 2] bijna haar hele leven. Vast staat dat de kinderen zijn ingegroeid in het pleeggezin en daar een positieve ontwikkeling doormaken.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben zichtbaar behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief en de vraag waar zij verder zullen opgroeien. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn jonge en kwetsbare kinderen die al veel hebben meegemaakt. De onrust en onduidelijkheid die zij ervaren uit zich in loyaliteits- en gedragsproblemen. Met name [voornaam minderjarige 1] is gevoelig voor spanningen in de onderlinge relatie tussen de moeder en de familie, omdat hij ouder was bij de uithuisplaatsing dan [voornaam minderjarige 2] . Beide kinderen hebben therapie nodig om hun ontwikkeling te ondersteunen. De pleegouders blijken goed in staat te zijn om aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben.
Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en de lange duur van de uithuisplaatsing, is de rechtbank van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken; hun perspectief ligt bij de pleegouders. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van de kinderen dat de stabiliteit in de huidige opvoedsituatie behouden blijft, dat onzekerheid over hun toekomstperspectief wordt weggenomen en dat definitief duidelijk wordt wie de opvoedbeslissingen over hen neemt. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de moeder om betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen over de kinderen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om een onderzoek ex artikel 810a, tweede lid, Rv overweegt de rechtbank als volgt.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 november 2018 overwogen dat er toen, eind 2018, al geen reële mogelijkheden meer waren om op korte termijn zicht te krijgen op de (opvoed)vaardigheden van de moeder en op de vraag of een thuisplaatsing van de kinderen mogelijk en in hun belang was. Daarbij heeft de rechtbank ook overwogen dat het niet langer wenselijk was te blijven proberen daar verder onderzoek naar te doen. Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 27 maart 2019 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het gerechtshof heeft toen overwogen dat het tijdsverloop - ongeacht aan wie dit te wijten is en hoezeer dit ook valt te betreuren - in samenhang met de problematiek van de kinderen, er toe heeft geleid dat het belang van de kinderen zich er tegen verzette om nog te onderzoeken of een thuisplaatsing bij de moeder mogelijk en in hun belang is.
De rechtbank ziet, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel, gelet op voorgaande uitspraak van het gerechtshof geen aanleiding om, zoals namens de moeder is verzocht, de zaak aan te houden teneinde een onderzoek als bedoeld in artikel 810a, tweede lid, Rv te laten verrichten.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, van het BW is voldaan en zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over hen te benoemen.
In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Er is sprake van een verstoorde relatie tussen de moeder en de pleegouders en zij zijn op dit moment onvoldoende in staat om op constructieve wijze met elkaar te communiceren. Een neutrale partij dient daarom de voogdij uit te voeren en de belangen van de kinderen te behartigen. Dit zal hopelijk voor rust zorgen tussen de moeder en de pleegouders wat van grote invloed zal zijn op het welbevinden van de kinderen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de moeder als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in het bewind, ervan uitgaande dat de moeder het bewind voerden over het vermogen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
Tot slot overweegt de rechtbank dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet betekent dat de band tussen de moeder en de kinderen wordt verbroken. Zij blijft altijd de moeder van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en heeft als zodanig een rol van betekenis in hun leven. De moeder blijft tevens recht houden op informatie over de ontwikkeling van de kinderen en op contact- en bezoekmomenten met hen. In de komende periode moet bekeken worden op welke wijze de moeder haar rol als moeder op afstand kan invullen en of er mogelijkheden zijn om de bezoekmomenten te hervatten. De rechtbank overweegt daarbij uitdrukkelijk dat alle betrokkenen zich zullen moeten blijven inspannen om omgang en contact tussen de moeder en de kinderen op een voor de kinderen prettige wijze vorm te geven.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam moeder] , geboren op[geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder], over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het zelfstandig verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. A.A.J. de Nijs en T. van den Akker, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.