ECLI:NL:RBROT:2019:9757

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
C/10/583910 / KG ZA 19-1062
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot DNA-onderzoek ter vaststelling van vaderschap na overlijden

In deze zaak vordert eiseres, die nooit door een man is erkend, DNA-onderzoek op lichaamsmateriaal van haar overleden biologische vader, de heer [naam man]. Deze man heeft tijdens zijn leven deelgenomen aan een medisch-wetenschappelijk onderzoek van het Erasmus Medisch Centrum, waar hij lichaamsmateriaal heeft afgestaan. Eiseres stelt dat dit onderzoek de enige mogelijkheid is om vast te stellen of de heer [naam man] haar biologische vader is. Het ziekenhuis beroept zich op de geheimhoudingsplicht en de AVG, en stelt dat er geen rechtsgrond is voor de verstrekking van het lichaamsmateriaal. De voorzieningenrechter overweegt dat het recht om te weten van welke ouders men afstamt, een belangrijk grondrecht is, maar dat dit recht niet absoluut is en moet wijken voor de rechten van anderen. De rechter concludeert dat de geheimhoudingsplicht van het ziekenhuis zwaarder weegt dan het belang van eiseres, en wijst de vorderingen af. Eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/583910 / KG ZA 19-1062
Vonnis in kort geding van 12 december 2019
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiser,
advocaat mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
tegen
de stichting
ERASMUS UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. den Hartog-de Visser te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en EUMCR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2019, met producties;
  • de producties van EUMCR;
  • de mondelinge behandeling van 28 november 2019;
  • de pleitnota van EUMCR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam eiseres] is geboren op [geboortedatum eiseres] in [geboorteplaats eiseres] . Haar moeder is [naam moeder eiseres] (hierna: de moeder van [naam eiseres] ).
2.2.
Op [geboortedatum] is geboren de heer [naam man] (hierna: de heer [naam man] ). De heer [naam man] is overleden op [overlijdensdatum] .
2.3.
[naam eiseres] is nooit door een man erkend, ook niet door de heer [naam man] . Zij heeft (derhalve) geen juridische vader.

3.Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
EUMCR veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis het afgenomen lichaamsmateriaal van [naam man] , geboren op [geboortedatum] en overleden op 9 oktober 2018, primair per koerier naar Verilabs (Gouda) te sturen en subsidiair naar een door EUMCR te kiezen instelling gespecialiseerd in verwantschapsonderzoeken, teneinde een onderzoek naar de aanwezigheid van DNA-materiaal en aansluitend een vaderschapsonderzoek te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 15.000,-- voor iedere dag of ieder daggedeelte dat EUMCR niet aan het in dezen te wijzen vonnis voldoet;
EMC veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Hieraan legt [naam eiseres] – samengevat – de volgende stellingen ten grondslag:
  • Ten tijde van de geboorte van [naam eiseres] had de moeder van [naam eiseres] een relatie met de heer [naam man] ;
  • Ondanks dat [naam eiseres] nooit door de heer [naam man] is erkend, heeft zij door de jaren heen vaak met hem en zijn familieleden contact gehad;
  • Volgens de moeder van [naam eiseres] wilde de heer [naam man] [naam eiseres] eigenlijk wel erkennen maar was hij altijd bang dat de moeder van [naam eiseres] dan alimentatie van hem zou eisen; vanwege dat laatste is erkenning van [naam eiseres] door de heer [naam man] tijdens zijn leven uitgebleven;
  • De heer [naam man] heeft na de geboorte van [naam eiseres] nog vijf kinderen gekregen bij twee andere vrouwen dan de moeder van [naam eiseres] , namelijk een op [geboortedatum tweeling 1] geboren tweeling en een op [geboortedatum tweeling 2] geboren tweeling, van wie de moeder [naam vrouw 1] is, en een op [geboortedatum zoon] 2010 geboren zoon (hierna: [naam zoon] ), van wie de moeder de achternaam [naam vrouw 2] heeft (hierna: mevrouw [naam vrouw 2] ); van deze vijf kinderen is alleen [naam zoon] door de heer [naam man] erkend;
  • Omdat er geen beletselen zijn voor de vaststelling van het ouderschap van [naam eiseres] als bedoeld in artikel 1:207 lid 2 BW, heeft zij op 5 (of 6) augustus 2019 bij de rechtbank Amsterdam een verzoekschrift ingediend tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de heer [naam man] ;
  • In de medische gegevens van de heer [naam man] heeft [naam eiseres] bescheiden aangetroffen betreffende ‘
  • Voor zover bekend bij [naam eiseres] is er geen ander DNA-materiaal van de heer [naam man] bewaard gebleven;
  • De door [naam eiseres] gestarte vaderschapsprocedure kan alleen maar slagen, indien zij de uitkomst van een DNA-onderzoek in het geding brengt; andere manieren om meer dan summier bewijs in handen te krijgen dat de heer [naam man] de vader is van [naam eiseres] zijn er niet; zo zijn er geen foto’s waar [naam eiseres] op staat samen met de heer [naam man] of kaarten of brieven die hij aan [naam eiseres] heeft gestuurd; weliswaar zijn er verklaringen van zusters van de heer [naam man] dat zij nooit enige twijfel hebben gehad dat de heer [naam man] de vader is van [naam eiseres] , maar het is maar de vraag of dat gegeven voldoende althans relevant bewijs is voor het slagen van de vaderschapsprocedure; [naam zoon] , het enige kind dat door de heer [naam man] is erkend, wil zelf wel meewerken aan een DNA-onderzoek, maar zijn moeder, mevrouw [naam vrouw 2] , wil dat niet;
  • Zoals onder andere blijkt uit HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1337,
  • [naam eiseres] heeft dan ook een zeer groot belang bij een onderzoek naar de aanwezigheid van DNA-materiaal van de heer [naam man] in het tijdens bovengenoemd epilepsie-onderzoek afgenomen bij de heer [naam man] afgenomen bloed en (eventuele) hersenvocht en bij, voor zover dit DNA-materiaal aanwezig is, bij DNA-verwantschapsonderzoek na afname van haar eigen DNA-materiaal;
  • Bij de belangenafweging waartoe de voorzieningenrechter is gehouden moet het belang van EUMCR het afleggen tegen dit belang van [naam eiseres] ;
  • [naam eiseres] heeft spoedeisend belang bij het uitvoeren van het DNA-onderzoek op het hiervoor genoemde afgenomen lichaamsmateriaal van de heer [naam man] , nu de heer [naam man] is overleden op 9 oktober 2018 en [naam eiseres] tot op heden niet wordt ‘erkend’ als zijn erfgenaam; wanneer de uitkomst van een bodemprocedure moet worden afgewacht en vervolgens de uitkomst van het DNA-onderzoek en de gerechtelijke vaststelling vaderschap, is er een gerede kans dat het deel van de nalatenschap van de heer [naam man] waar [naam eiseres] recht op heeft door de andere erfgena(a)m(en) verloren is gegaan.
3.3.
EUMCR voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Hiertoe voert EUMCR – samengevat – de volgende stellingen aan:
  • Er bestaat geen rechtsgrond op basis waarvan EUMCR gehouden is het verzochte lichaamsmateriaal te verstrekken;
  • Van enige vorm van (veronderstelde) toestemming van de heer [naam man] met deze verstrekking is geen sprake;
  • Bovendien zou verstrekking door EUMCR van dit lichaamsmateriaal in strijd komen met het bepaalde in de thans geldende Algemene Verordening Gegevensbescherming;
  • Verder staat ook het voor EUMCR geldende beroepsgeheim in de weg aan de verstrekking van het verzochte lichaamsmateriaal van de heer [naam man] ; dit beroepsgeheim geldt ook nog na het overlijden van de persoon van wie de gegevens afkomstig zijn;
  • Een belangenafweging mag niet tot een ander resultaat leiden; de vertrouwelijkheid die EUMCR in acht dient te nemen is ook ingegeven door een groot maatschappelijk belang dat gemoeid is bij het uitvoeren van medisch wetenschappelijk onderzoek; tegenover dat grote maatschappelijke belang van EUMCR speelt voor [naam eiseres] alleen het belang van kennis over haar afkomst; dat [naam eiseres] bij haar vordering ook enig gezondheidsbelang zou hebben is gesteld noch gebleken.

4.De beoordeling

4.1.
Nog daargelaten of [naam eiseres] zich in dit geding eigenlijk wel beroept op een wil van de heer [naam man] tijdens zijn leven om [naam eiseres] te erkennen, is deze wil niet naar voren gekomen uit de stukken die zijn overgelegd. Deze wil van de heer [naam man] om [naam eiseres] te erkennen is dus onvoldoende aannemelijk geworden.
4.2.
Bij de beoordeling dient het volgende tot uitgangspunt. Het aan grondrechten als het recht op respect voor het privéleven, het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en het recht op vrijheid van meningsuiting ten grondslag liggende algemene persoonlijkheidsrecht omvat mede het recht om te weten van welke ouders men afstamt. Dit recht is internationaal vastgelegd in artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarbij Nederland partij is. Dit recht is niet absoluut en moet wijken voor de rechten en vrijheden van anderen wanneer deze in het gegeven geval zwaarder wegen (HR 15 april 1994, NJ 1994, 608, LJN: ZC1337). In deze zaak staat tegenover dit recht van [naam eiseres] het recht van de heer [naam man] en de overige betrokken familieleden tot bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Dit recht wordt beschermd door de geheimhoudingsplicht van EUMCR.
Onvoldoende gebleken is dat het afgegeven lichaamsmateriaal van [naam man] door hem is afgegeven in het kader van een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 e.v. BW. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter mist het bepaalde in artikel 7:457 BW inzake de bij de uitvoering van geneeskundige behandelingsovereenkomst jegens de patiënt in acht te nemen geheimhoudingsplicht dan ook toepassing. De geheimhoudingsplicht van EUMCR in het onderhavige geval volgt echter wél uit de sinds 25 mei 2018 toepasselijke Verordening (EU) 2016/79 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming/AVG) (zie hieronder 4.9).
4.3.
Bij de uit te voeren belangenafweging in deze zaak dient allereerst acht te worden geslagen op voornoemd recht van de heer [naam] en zijn overige betrokken familieleden tot bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.4.
De heer [naam man] is inmiddels overleden. Door EUMCR is niet weersproken dat de zusters van de heer [naam man] nooit enige twijfel hebben gehad dat de heer [naam man] de vader is van [naam eiseres] . Nu het tegenovergestelde evenmin blijkt uit de in het geding gebrachte stukken, is daarmee voor de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat door deze zusters de gevorderde vrijgave van het DNA-materiaal van hun broer om vast te stellen of [naam eiseres] zijn dochter is niet wordt opgevat als een aantasting van hun persoonlijke levenssfeer. De conclusie is dat onder deze concrete omstandigheden het recht van [naam eiseres] om te weten van wie zij afstamt, prevaleert boven het recht van de heer [naam man] en de overige betrokken familieleden tot bescherming van hun persoonlijke levenssfeer.
4.5.
De vraag is vervolgens of dit dan ook rechtvaardigt dat de geheimhoudingsplicht van EUMCR moet worden doorbroken.
4.6.
Het belang van [naam eiseres] is hierboven reeds aan de orde geweest.
4.7.
Met betrekking tot de inhoud van de geheimhoudingsplicht van EUMCR en het belang ter bescherming waarvan deze plicht strekt overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8.
De heer [naam man] leed aan epilepsie, zo is niet in geschil, en destijds heeft hij meegedaan als proefpersoon aan een wetenschappelijk onderzoek naar epilepsie.
4.8.1.
Voorafgaande aan zijn deelname aan dit onderzoek heeft de heer [naam man] op 27 juli 2016 een formulier ondertekend met het opschrift:

Toestemmingsformulier Patiënt
De ACES studie: epilepsie veroorzaakt door lichaamseigen antistoffen”.
De verklaringen in dit toestemmingsformulier waarvoor de heer [naam man] heeft ‘getekend’ zijn onder meer de volgende:
“Ik heb de informatiebrief voor de proefpersoon gelezen. Ik kon aanvullende vragen stellen. Mijn vragen zijn genoeg beantwoord. Ik had genoeg tijd om te beslissen of ik meedoe.
(…)
Ik geef toestemming om mijn gegevens en lichaamsmateriaal te gebruiken, voor de doelen die in de informatiebrief staan.
Ik geef toestemming om mijn onderzoeksgegevens 15 jaar na afloop van dit onderzoek te bewaren.
Ik geef wel/geen toestemming om mijn lichaamsmateriaal 15 jaar na afloop van dit onderzoek te bewaren, zodat dit in de toekomst misschien kan worden gebruikt voor onderzoek zoals beschreven in de informatiebrief.
Ik wil meedoen aan dit onderzoek.”
4.8.2.
De informatiebrief die de heer [naam man] vanwege zijn ondertekening van dit toestemmingsformulier verklaart gelezen te hebben luidt – aangehaald voor zover relevant – als volgt:

De ACES studie (Epilepsie veroorzaakt door lichaamseigen antistoffen)
Geachte heer/mevrouw,
Wij vragen u vriendelijk om mee te doen aan een medisch-wetenschappelijk onderzoek (zie titel). U beslist zelf of u wilt meedoen. Voordat u die beslissing neemt, is het belangrijk om mee te weten over het onderzoek. Lees deze informatiebrief rustig door. (…) Lees ook de algemene brochure. Daar staat veel algemene informatie over medisch-wetenschappelijk onderzoek in. (…)
Dit onderzoek wordt uitgevoerd in een aantal ziekenhuizen en epilepsieklinieken in Nederland, aangestuurd vanuit het Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam.

1.Wat is het doel van het onderzoek?

In de afgelopen jaren zijn er verscheidene nieuwe ziekten van de hersenen ontdekt. Deze
komen niet vaak voor, maar zijn wel behandelbaar. Patiënten met deze ziekten hebben
speciale stoffen in hun bloed die de ziekte veroorzaken, antistoffen. Hierdoor kunnen allerlei
klachten ontstaan: onder andere epilepsie, veranderd gedrag, overmatige bewegingen en zelfs
coma. Deze klachten kunnen alleen of in combinatie voorkomen. U wordt in het ziekenhuis/
in deze instelling onderzocht omdat u epilepsie heeft. Wij denken dat er bekende en nog
onbekende antistoffen zijn die epilepsie kunnen veroorzaken. In dit onderzoek gaan wij op
zoek naar antistoffen (bekende en nog onbekende) als oorzaak voor epilepsie.
(…)

8.Wat gebeurt er met u gegevens en lichaamsmateriaal?

In de algemene brochure is uitgelegd dat de onderzoeker gegevens over u verzamelt en deze
vertrouwelijk behandelt. Dit betekent dat een beperkt aantal personen uw gegevens voor het
onderzoek mogen inzien. Deze personen zijn direct betrokken hij het onderzoek en mogen de
gegevens enkel gebruiken voor dit onderzoek. Zij mogen deze gegevens alleen bekend maken
zonder daarbij uw naam of andere persoonlijke gegevens over u te vermelden. Uw identiteit
blijft dus geheim. De onderzoeker bewaart uw gegevens lichaamsmateriaal met een code.
Dit betekent dat op de studie- documenten en materialen in plaats van uw naam enkel een
letter-cijfercode staat. Alleen de onderzoeker houdt een lijst bij waarop staat welke letter-
cijfercode bij welke naam hoort.
Na de studie worden de gegevens 15 jaar bewaard. Dit is nodig om alles goed te kunnen
controleren. Uw gecodeerde bloed en (eventuele) hersenvocht willen wij ook graag 15 jaar
bewaren. Met als doel uw gegevens en materiaal te gebruiken voor andere onderzoeken die
worden uitgevoerd, naar antistoffen en epilepsie. Dit om de ziekte in de toekomst nog beter te
kunnen bestuderen. Deze onderzoeken hebben dus hetzelfde doel als het onderzoek waarvoor
u nu wordt gevraagd. De gegevens en het lichaamsmateriaal zullen niet worden gebruikt voor
onderzoek naar een andere aandoening of een ander probleem. Vanzelfsprekend blijft de
vertrouwelijkheid die we hierboven hebben beschreven gelden. Op het toestemmingsformulier
kunt u apart aanvinken of u instemt met het bewaren van het bloed en (eventueel) hersenvocht.
(…)”.
4.8.3.
De algemene brochure waarnaar in de informatiebrief wordt verwezen is de van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afkomstige brochure met de titel
“Medisch-wetenschappelijk onderzoek Algemene informatie voor de proefpersoon”
Deze brochure luidt – aangehaald voor zover relevant – als volgt:

U bent gevraagd mee te doen aan een medisch-wetenschappelijk onderzoek. In deze brochure leest u hierover algemene informatie. De informatie helpt u beslissen of u wilt meedoen aan het onderzoek. U mag dit zelf beslissen. Lees de brochure goed door, voordat u beslist.
(…)
Wat gebeurt er als uwelwilt meedoen?
Als u wilt meedoen, ondertekent u een verklaring. Dat heeft een
toestemmingsverklaring. Met uw handtekening zegt u dat u vrijwillig meewerkt aan het onderzoek. (…)
(…)
Wat zijn uw rechten als proefpersoon?
Als proefpersoon heeft u rechten. Die zijn in de wet vastgelegd. De belangrijkste zijn:
(…)
Recht op bescherming van uw gegevens
Tijdens het onderzoek verzamelt de onderzoeker gegevens over u. Deze gegevens blijven geheim. Uw gegevens krijgen een code, en uw naam wordt weggelaten. U zult uw naam dus nooit tegenkomen in een rapport over het onderzoek. Lees hierover meer op bladzijde 13 onder het kopje ‘Wat gebeurt er met uw gegevens? ‘.
(…)
Wat gebeurt er met uw gegevens?
Gegevens die de onderzoeker tijdens het onderzoek over u verzamelt, blijven geheim. De onderzoeker slaat uw gegevens op met een code. In rapporten over het onderzoek wordt die code gebruikt. Alleen de onderzoeker weet welke code u heeft.
Betrouwbaarheid
Een paar andere mensen kunnen uw gegevens zien. Deze mensen controleren of het onderzoek goed en betrouwbaar is. (…)
Mensen die uw gegevens kunnen zien, zijn bijvoorbeeld:
  • het onderzoeksteam
  • de fabrikant van het middel dat wordt onderzocht
  • de toetsingscommissie
  • de veiligheidscommissie die het onderzoek in de gaten houdt
  • de Inspectie voor de Gezondheidszorg
(…)”.
4.9.
Als gezegd, op 25 mei 2018 is de Algemene Verordening Gegevensbescherming in werking getreden.
4.9.1.
Gewezen zij allereerst op overwegingen 1 en 4 van de AVG:
(1) De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens is een grondrecht. Krachtens artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest”) en artikel 16, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
(…)
(4) De verwerking van persoonsgegevens moet ten dienste van de mens staan. Het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geen absolute gelding, maar moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet conform het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten worden afgewogen. Deze verordening eerbiedigt alle grondrechten alsook de vrijheden en beginselen die zijn erkend in het Handvest zoals dat in de Verdragen is verankerd, met name de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, woning en communicatie, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht op culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid.
4.9.2.
Op grond van de AVG moet voor de ‘verwerking’ van persoonsgegevens sprake zijn van een grondslag die verwerking rechtvaardigt. Dit begrip ‘verwerking’ is gedefinieerd in artikel 4 onder 2 AVG:
een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens
Als de partij die lichaamsmateriaal van de heer [naam man] wetenschappelijk onderzoekt, heeft EUMCR, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, te gelden als de verwerkende partij in de zin van dit artikel.
4.9.3.
Artikel 9 AVG bevat een regeling voor de ‘verwerking’ van bijzondere categorieën van persoonsgegevens. Genetische gegevens maken hiervan deel uit. Zie in dat verband overweging 35 van de AVG:
(35) Persoonsgegevens over gezondheid dienen alle gegevens te omvatten die betrekking hebben op de gezondheidstoestand van een betrokkene en die informatie geven over de lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand van de betrokkene in het verleden, het heden en de toekomst. Dit omvat informatie over de natuurlijke persoon die is verzameld in het kader van de registratie voor of de verlening van gezondheidszorgdiensten als bedoeld in Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) aan die natuurlijke persoon; een aan een natuurlijke persoon toegekend cijfer, symbool of kenmerk dat als unieke identificatie van die natuurlijke persoon geldt voor gezondheidsdoeleinden; informatie die voortkomt uit het testen of onderzoeken van een lichaamsdeel of lichaamseigen stof, met inbegrip van genetische gegevens en biologische monsters; en informatie over bijvoorbeeld ziekte, handicap, ziekterisico, medische voorgeschiedenis, klinische behandeling of de fysiologische of biomedische staat van de betrokkene, ongeacht de bron, zoals bijvoorbeeld een arts of een andere gezondheidswerker, een ziekenhuis, een medisch hulpmiddel of een in-vitrodiagnostiek.
Op grond van artikel 9 lid 1 AVG is het verboden genetische gegevens te verwerken, tenzij aan een van de voorwaarden als genoemd in artikel 9 lid 2 onder a-j AVG is voldaan, zoals toestemming van de desbetreffende persoon (sub a), een vitaal belang van deze persoon of van een derde als bedoeld in sub c (luidende:
de verwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon indien de betrokkene fysiek of juridisch niet in staat is zijn toestemming te geven), een zwaarwegend algemeen belang (sub g) of verwerking van de gegevens die noodzakelijk moet zijn voor het stellen van een medische diagnose (sub h).
4.9.4.
De door [naam eiseres] gevorderde verstrekking van het DNA-materiaal van de heer [naam man] om haar in staat te stellen te weten te komen of zij afstamt van de heer [naam man] kan, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, op geen enkele van de in artikel 9 lid 2 onder a-j AVG genoemde voorwaarden worden gebaseerd, zodat het voor EUMCR op grond van artikel 9 lid 1 AVG verboden is dit DNA-materiaal op de gevorderde wijze te verstrekken.
4.9.5.
EUMCR kan derhalve slechts worden gedwongen tot de gevorderde verstrekking van het DNA-materiaal van de heer [naam man] , indien het hierboven genoemde belang van [naam eiseres] om te weten of zij afstamt van de heer [naam man] moet prevaleren boven het hierboven genoemde belang van EUMCR bij geheimhouding. Zie de hiervoor aangehaalde overweging 4 van de AVG.
4.10.
De ratio van de geheimhoudingsplicht van een hulpverlener bij een geneeskundige behandeling is erin gelegen te voorkomen dat zieken ervan worden weerhouden geneeskundige hulp in te roepen uit vrees dat hetgeen aan de geneeskundige zou blijken of zou worden toevertrouwd openbaar zou kunnen worden wanneer de geheimhouding daarvan niet zou zijn zeker gesteld. Als gezegd, de verwerking door EUMCR van het lichaamsmateriaal van de heer [naam man] heeft geen deel uitgemaakt van een geneeskundige behandeling maar van medisch-wetenschappelijk onderzoek. Zo heeft de toestemming van de heer [naam man] die volgt uit het door hem ingevulde toestemmingsformulier geen betrekking op een geneeskundige behandeling die hij diende te ondergaan maar op een medisch onderzoek waaraan hij zou meedoen en waaraan hij ook daadwerkelijk heeft meegedaan. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voert het dan ook te ver om aan te nemen dat doorbreking van de geheimhoudingsplicht van EUMCR in deze zaak zieken ervan zou kunnen weerhouden om geneeskundige hulp van EUMCR in te roepen. Het risico dat op de loer ligt in het geval van schending van de geheimhoudingsplicht die heeft te gelden in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is veel meer dat de bereidheid van toekomstige personen (patiënten) om deel te nemen aan dit onderzoek in negatieve zin wordt beïnvloed. Dat risico geldt nog sterker, wanneer, zoals in het onderhavige geval, aan de deelnemer voorafgaande aan zijn deelname aan het onderzoek uitdrukkelijk is gevraagd om zijn toestemming en hem is toegezegd dat met zijn te onderzoeken lichaamsmateriaal uiterst vertrouwelijk zal worden omgegaan. Er bestaat, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, dan ook een gerede kans dat de bereidheid van mensen om mee te werken aan medisch-wetenschappelijk onderzoek ernstig in gevaar komt, wanneer EUMCR gedwongen zou zijn haar geheimhoudingsplicht niet na te komen. Waar wetenschappelijk onderzoek een van de kerntaken van EUMCR is, is daarmee het zwaarwegende belang van EUMCR bij geheimhouding gegeven.
4.11.
Tegenover dit evidente belang van EUMCR bij geheimhouding staat, als gezegd, het belang van [naam eiseres] om te weten of zij afstamt van de heer [naam man] . Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter moet dit belang van EUMCR zwaarder wegen, waarbij meeweegt dat vooralsnog niet uitgesloten mag worden dat onderzoek bij anderen dan de heer [naam man] , al dan niet in combinatie met verklaringen van personen uit de naaste omgeving van de heer [naam man] en/of bepaalde schriftelijke stukken, voor de rechtbank Amsterdam voldoende zijn om het ouderschap van de heer [naam man] vast te stellen. De vorderingen van [naam eiseres] worden dan ook afgewezen.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [naam eiseres] in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van EUMCR worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 639,00
salaris advocaat € 980,00
totaal € 1.619,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van EUMCR worden begroot op € 1.619,00;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019.
901/676