Eiser heeft bij zijn eerste aanvraag verwezen naar een door hem zelf gemaakte berekening van zijn kosten, gebaseerd op de Nibud-norm voor noodzakelijke kosten van het bestaan voor een zelfstandig en alleenstaande jongere vanaf 21 jaar, zoals genoemd in het Minima effectrapportage Sociale Dienst Drechtsteden. De Nibud-norm voor een jongere vanaf 21 jaar bedraagt 70% van € 1.390,- (het minimumloon inclusief vakantietoeslag). De Nibud-norm voor de woonlasten bedraagt € 346,- (24,9% van € 1.390,-) en de Nibud-norm voor de overige noodzakelijke kosten van het bestaan zonder de woonlasten bedraagt € 710,- (45,1% van € 1.390,-, vermeerderd met € 83,- zorgtoeslag). Eiser stelt dat zijn kosten niet lager zijn dan van een jongere van 21 jaar en ouder, minus de woonlasten. Ten tijde van zijn aanvraag bedroeg het minimumloon € 1.423,66 per maand, inclusief vakantiegeld. Eiser stelt dat dit betekent dat zijn maandelijkse noodzakelijke kosten, zonder woonlasten, € 736,- (45,1% van € 1.423,66, vermeerderd met zorgtoeslag van € 94,-) bedraagt. Hij heeft daardoor maandelijks een tekort van € 396,- (€ 736,- minus € 246,-, de bijstandsnorm van een alleenstaande thuiswonende jongere onder de 21 jaar, vermeerderd met zorgtoeslag van € 94,-).
Vervolgens heeft verweerder bij brief van 19 december 2018 onder andere gevraagd om een specificatie van de bijzondere noodzakelijke kosten die eiser heeft en die hij niet uit zijn inkomsten kan betalen, aangevuld met bewijsstukken. Bij brief van 2 januari 2019 heeft eiser onder andere aangegeven dat zijn aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van het bepaalde in artikel 12 van de Pw niet gaat over bijzondere noodzakelijke kosten maar over de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Hij stelt dat dit artikel hem recht geeft op bijzondere bijstand als de noodzakelijk bestaanskosten hoger zijn dan de norm, waarbij niet is vereist dat het daarbij gaat om andere dan de algemene kosten van het bestaan. Hij licht toe dat zijn kosten globaal zien op de kosten waarin ouders normaal gesproken in voorzien, zoals voeding, huishoudelijke uitgaven, zorgkosten (inclusief zorgmedicatie), overige persoonsgebonden kosten, de meerkosten van elektriciteit, water, verzekeringen en inventaris.
In bezwaar heeft eiser een actuele specificatie van zijn maandelijkse kosten overgelegd, gedateerd 26 mei 2019. Hij geeft aan dat hij het volgende kan betalen van zijn inkomen van € 352,- (€ 253,- de jongerennorm, vermeerderd met € 99,- zorgtoeslag): € 154,- zorgverzekering, € 24,- niet vergoede zorgkosten, eigen bijdrage medicijnen, € 10,- reservering voor verzekeringen, € 10,- reservering voor nieuwe pc, € 10,- mobiel bellen inclusief reservering voor toestel, € 14,- vervoer inclusief reservering voor kosten fiets, € 55,- reservering kleding en schoenen, € 25,- persoonlijke verzorging, € 15,- diverse kosten en € 35,- zakgeld. Eiser geeft aan dat hij de volgende kosten heeft die boven de jongerennorm uitgaan: € 323,- huishoudelijke uitgaven, € 41,- zelfzorgmedicatie, € 54,- reservering onvoorziene uitgaven/extra zorgkosten, € 54,- aandeel in de vaste laten, € 10,- inventaris, € 52,- reservering inventaris voor zelfstandig wonen en € 92,- sociale participatie. Het tekort bedraagt maandelijks € 626,-, waarvoor hij bijzondere bijstand nodig heeft.
Eiser heeft bij zijn tweede aanvraag van 8 maart 2019 een vergelijkbare specificatie van zijn kosten overgelegd. Het onderdeel van kosten die hij kan betalen van zijn inkomen van € 352,- is hetzelfde als de bij zijn eerste aanvraag in bezwaar overgelegde specificatie. De specificatie van zijn gestelde noodzakelijke kosten van het bestaan die uitgaan boven de jongerennorm wijkt deels af. Hij geeft het volgende aan als kosten: € 269,- voeding, fruit, tussendoortjes e.d., € 30,- zelfzorgmedicatie en voedingssupplementen, € 22,- overige huishoudelijke kosten, € 41,- zelfzorgmedicatie, € 10,- inventaris, € 54,- aandeel in vaste lasten, € 54,- onvoorziene uitgaven/extra zorgkosten. Eiser stelt dat hij maandelijks een tekort € 480,-, waarvoor hij bijzondere bijstand nodig heeft.