ECLI:NL:RBNHO:2018:6142

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bijzondere bijstand voor jongmeerderjarige met chronische ziekte

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 19 juli 2018, wordt de situatie van een jongmeerderjarige eiseres besproken die een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) heeft aangevraagd. Eiseres, die op 22 april 2017 18 jaar is geworden, ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande van 18 tot 21 jaar, maar heeft te maken met een inkomensachteruitgang van ongeveer € 300,- per maand. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de noodzakelijke bestaanskosten van eiseres. Eiseres is chronisch ziek en kan niet naar school of werken, en haar ouders kunnen haar financieel niet ondersteunen. De rechtbank wijst erop dat artikel 12 van de PW recht geeft op bijzondere bijstand als de noodzakelijke kosten van het bestaan hoger zijn dan de bijstandsnorm en er geen beroep kan worden gedaan op de ouders. De rechtbank geeft de verweerder de opdracht om binnen zes weken het gebrek in de besluitvorming te herstellen en opnieuw te beoordelen of eiseres recht heeft op bijzondere bijstand. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/17 en HAA 18/22

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2018 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder

(gemachtigde: R.C.F. de Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres per 22 april 2017 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) toegekend naar de norm van een alleenstaande van 18 jaar tot 21 jaar. Haar bijstandsnorm bedraagt € 242,60 netto per maand.
Bij besluit van 30 mei 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 november 2017 heeft verweerder achtereenvolgens het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard (het bestreden besluit I) en het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard (het bestreden besluit II).
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft daarop een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter behandeling gevoegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor eiseres is ook haar moeder, [naam] , verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is op 22 april 2017 18 jaar geworden.
2.1.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres met het door de wetgever vastgestelde normbedrag van € 242,60 per maand in de kosten van haar levensonderhoud moet kunnen voorzien. De genoemde kosten voor kleding, schoenen en persoonlijke verzorging vallen onder de kosten van algemeen levensonderhoud. Voor afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW is geen reden omdat niet is gebleken dat hier sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Eiseres is thuiswonend en verkeert ten opzichte van ander jongeren van haar leeftijd die thuis wonen niet in een uitzonderlijke positie. Dat sprake is van een inkomensachteruitgang van haar en haar moeder nu eiseres 18 jaar is geworden, maakt dit niet anders omdat de wetgever er bewust voor heeft gekozen de extra kosten niet op enigerwijze te compenseren. Zeer dringende redenen doen zich ook niet voor.
2.2.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanspraak kan maken op aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud. De genoemde kosten voor kleding, schoenen en persoonlijke verzorging vallen onder de kosten van algemeen levensonderhoud. Niet gebleken is dat bij eiseres sprake is van boven de toepasselijke bijstandsnorm uitgaande bijzondere kosten van het bestaan. In de zaak waarnaar zij verwijst, ging het om een jongere die was aangewezen op zelfstandige huisvesting, die daarom boven de toepasselijke bijstandsnorm uitgaande kosten had waarvoor geen beroep kon worden gedaan op ouders. Ook hier geldt dat de inkomensachteruitgang van haar en haar moeder nu eiseres 18 jaar is geworden dit niet anders maakt en dat zeer dringende redenen zich niet voordoen.
3. Eiseres voert aan dat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of de bijstandsnorm in haar geval aangepast moest worden zodat eiseres de algemene kosten van bestaan kan voldoen. Op grond van de artikelen 12 en artikel 18, eerste lid van de PW heeft verweerder deze ruimte. Eiseres is chronisch ziek en niet in staat om naar school te gaan. Ze had een kleine baan waarmee ze ongeveer € 50,- per maand verdiende maar vanwege de verslechtering van haar situatie kan ze niet meer werken. Onlangs is gebleken dat er geen passende medische behandeling meer voor haar is. Ook is er geen re-integratietraject dat haar helpt haar herstel te bewerkstelligen. Door het bereiken van haar 18e verjaardag is sprake van een inkomensval van ongeveer € 300,- per maand. De toegekende bijstand van € 242,60 per maand is te laag om als sociaal vangnet te fungeren en helpt eiseres evenmin om haar beperkingen te overwinnen. Zij heeft geen geld voor vervoer om haar therapeutische activiteiten te bereiken. Haar ouders kunnen haar niet financieel ondersteunen. Haar moeder heeft een bijstandsuitkering met daarnaast nog schulden en met haar vader, die overigens ook een bijstandsuitkering heeft, heeft ze geen contact meer. Eiseres heeft aangetoond dat sprake is van kosten die uitstijgen boven de norm. Het kan niet de bedoeling zijn dat jongvolwassenen onder de armoedegrens moeten leven omdat de middelen van hun ouders ontoereikend zijn om hen een bijdrage in de kosten van levensonderhoud te kunnen geven. Eiseres verwijst naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2004:AP1607 en ECLI:NL:CRVB:2004:1703). Verweerder dient voor het berekenen van de norm aan te sluiten bij de Nibud-norm van € 971,- per maand plus € 92,- voor participatie en dit bedrag kan eventueel verlaagd worden vanwege het ontbreken van woonkosten of vanwege de toepassing van de kostendelersnorm. De kosten van eiseres zijn niet lager dan van iemand boven de 21 jaar die € 980,00 aan bijstand krijgt en die, net als zij, niet in de kosten van levensonderhoud wordt ondersteund door ouders. Tot slot stelt eiseres dat verweerder in strijd handelt met de in internationale verdragen gegeven verplichtingen en waarborgen.
4. Op grond van artikel 12 van de PW heeft een persoon van 18, 19 of 20 jaar recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of
b. hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2012:BX2510) rust bij de beoordeling van een aanvraag als die van eiseres, op het bijstandsverlenend orgaan de plicht om zich een zo goed mogelijk beeld te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten van de aanvrager. Hierbij is een gericht onderzoek naar alle van belang zijnde omstandigheden van de aanvrager nodig.
5.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder geen onderzoek heeft verricht naar de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten van eiseres. Aan eiseres is een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW. De hoogte van deze wettelijke norm is afgestemd op het gegeven dat ouders van jongmeerderjarigen onderhoudsplichtig jegens hen zijn. Verweerder heeft niet weersproken dat de ouders van eiseres niet in haar onderhoud kunnen bijdragen. Voor zo’n geval is in artikel 12 van de PW voorzien in een recht op bijzondere bijstand. Deze specifiek op jongmeerderjarige gerichte afstemmingsmogelijkheid gaat voor die in artikel 18, eerste lid, van de PW. Artikel 12 van de PW geeft recht op bijzondere bijstand als de noodzakelijke bestaanskosten hoger zijn dan de norm, waarbij niet is vereist dat het daarbij gaat om andere dan de algemene kosten van bestaan. Het argument van verweerder dat eiseres alleen vraagt om bijstand voor de algemene noodzakelijke kosten van bestaan, kan dan ook geen grond zijn om haar verzoek af te wijzen. Verweerder zal alsnog onderzoek moeten verrichten naar de noodzakelijke bestaanskosten van eiseres. De rechtbank wijst verweerder daarbij op rechtspraak over de compensatie van inkomensachteruitgang (ECLI:NL:CRVB:2012:BX8486). Deze rechtspraak ziet weliswaar nog op de Wet werk en bijstand, maar deze is naar het oordeel van de rechtbank onverkort van toepassing.
Verder ziet de rechtbank geen reden om van eiseres te verlangen dat zij haar noodzakelijke kosten van bestaan ondubbelzinnig door middel van schriftelijke bewijzen aantoont.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat eerst de vraag moet worden beantwoord of aan eiseres op grond van artikel 12 van de PW bijzondere bijstand moet worden verleend alvorens de vraag te beantwoorden of op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW - nog- afstemming moet plaatsvinden. Nu beide zaken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zal de rechtbank verweerder eerst in de gelegenheid stellen het hiervoor gesignaleerde gebrek te herstellen.
6.1.
Ter herstel van het gebrek dient verweerder, rekening houdend met de overwegingen in 5.2, opnieuw te beoordelen of eiseres recht heeft op bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Hij zal in dat kader bestreden besluit II moeten aanvullen en zo nodig een nieuw besluit moeten nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6.2.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen zes weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
6.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaken.