ECLI:NL:RBROT:2019:9580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
96/157680-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besturen van een voertuig onder invloed van lachgas

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 april 2019 te Rotterdam een personenauto bestuurde terwijl hij onder invloed was van lachgas. De verdachte werd betrapt door de politie, die constateerde dat hij slingerend reed en niet op zijn eigen rijstrook bleef. Bij de staandehouding bleek de verdachte een ballon met lachgas in zijn mond te hebben en werden er verschillende lachgasgerelateerde voorwerpen in de auto aangetroffen. De verdachte ontkende onder invloed te zijn geweest tijdens het rijden en beweerde pas na de staandehouding lachgas te hebben gebruikt. De politierechter oordeelde echter dat de verdachte op basis van zijn rijgedrag en de aangetroffen bewijzen, waaronder een fles lachgas en gaspatronen, wettig en overtuigend schuldig was aan het rijden onder invloed van lachgas. De rechter concludeerde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten weten dat het inhaleren van lachgas zijn rijvaardigheid zou beïnvloeden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €600,00 en 12 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed van psychoactieve stoffen en de verantwoordelijkheden van bestuurders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 96/157680-19
Datum uitspraak: 2 december 2019
Verstek
Vonnis van de politierechter te Rotterdam in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
wonende te [woonplaats verdachte] , [adres verdachte]
.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 8 april 2019 te Rotterdam als bestuurder van een
voertuig, (een personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij
verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lachgas,
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan -
al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de
rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in
staat moest worden geacht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.J. Meuldijk heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van €600,00.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging.
De verdachte heeft tegenover de verbalisanten verklaard niet onder invloed van lachgas te hebben gereden. Hij verklaarde pas lachgas te hebben gebruikt nadat hij door hen was staandegehouden. De verdachte is op de terechtzitting niet verschenen, waardoor zijn verklaring ten aan zien van de feiten door hem niet nader is geconcretiseerd en/of aangevuld.
4.1.1.
Beoordeling
Op basis van het voorhanden zijnde strafdossier stelt de politierechter vast dat de verdachte op 8 april 2019 te Rotterdam een personenauto heeft bestuurd. De verbalisanten beschrijven in hun ambtsedig proces-verbaal dat de verdachte over de weg slingerde, onverwachts van richting veranderde, niet op de eigen rijstrook bleef rijden en te hard bleef rijden ook toen de aangegeven snelheid op het wegvlak met 20 km per uur werd verminderd. Het hiervoor beschreven rijgedrag van verdachte staat daarmee voor de politierechter vast. De politierechter stelt op grond hiervan tevens vast dat de verdachte op een ernstig (verkeers)onveilige wijze zijn personenauto heeft bestuurd.
Hierna dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte de personenauto heeft bestuurd, terwijl hij tijdens het besturen van zijn auto of kort daarvoor lachgas heeft gebruikt. De verdachte stelt zich immers op het standpunt, dat hij pas na de staandehouding lachgas heeft geïnhaleerd. De politierechter acht die verklaring niet geloofwaardig, gelet op het navolgende. Weliswaar blijkt uit het proces-verbaal dat de verdachte, nadat hij is staandegehouden door de verbalisanten, een ballon in zijn mond heeft, maar hier volgt niet uit dat hij, voorafgaand aan zijn staandehouding geen lachgas heeft gebruikt. Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten in het voertuig verschillende goederen hebben aangetroffen die het al eerder inhaleren van lachgas door de verdachte bevestigen. Tussen de benen van de bijrijder stond een grote (gas)fles, waarvan de verdachte en de bijrijder hebben bevestigd dat het een fles met lachgas betrof. Daarnaast werden bij de voeten van de verdachte in het voertuig een blauwe kapotte ballon en in de bestuurders portier van de auto meerdere (gas)patronen aangetroffen.
De politie beschrijft verder dat verdachte ten tijde van de staandehouding traag reageerde en duf en sloom uit zijn ogen keek. De verbalisanten vermelden verder dat de verdachte een simpele vraag over het kentekenbewijs niet begreep. De verbalisanten hebben de verdachte uitvoerig moeten uitleggen wat dit is, dat dit pasje bij de auto behoort en hoe het er uit ziet.
Op basis van de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien: de verkeersgevaarlijke rijstijl, het trage, slome en wazige gedrag van de verdachte en het aantreffen van een fles lachgas met ballon en patronen acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in wezenlijke mate onder invloed van lachgas was toen hij dit voertuig daar toen heeft bestuurd. Van andere omstandigheden, die mogelijk een andere verklaring zouden kunnen geven voor het gevaarlijke rijgedrag en het gedrag van verdachte, is niet gebleken. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn ook niet door de verdachte naar voren gebracht.
De volgende te beantwoorden vraag is of lachgas dient te worden beschouwd als een stof, bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Wegenverkeerswet [ verder: WVW]. De omstandigheid dat lachgas geen verboden stof in de zin van de Opiumwet is, betekent niet dat het geen psychoactief middel in de zin van paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 kan zijn. [1] Deze paragraaf bevat geen limitatief bedoelde beschrijving van wat een psychoactief middel is, maar geeft wel aan dat alcohol en drugs hieronder begrepen moeten worden. Geschiktheid zoals bedoeld in deze Regeling heeft betrekking op de lichamelijke en geestelijke kwaliteiten op grond waarvan een persoon wel of niet, of voor een beperkte tijdsduur dan wel op voorwaarden, geschikt is voor het besturen van een motorrijtuig. De beoogde “recreatieve effecten” zoals gerapporteerd door gebruikers zijn onder meer een euforische stemming, auditieve en visuele hallucinaties, een versterkt effect van andere drugs, lachen en giechelen, een rare stem (laag, in tegenstelling tot helium), en minder pijn en minder onrust. Als negatieve bijwerkingen worden door gebruikers onder andere duizeligheid, een verminderd oriëntatie vermogen, en wazig zien gerapporteerd [2] . De politierechter stelt vast dat een substantieel gedeelte van deze gevolgen van het lachgasgebruik in het proces verbaal van bevindingen door de verbalisanten als gedragsuitingen van de verdachte zijn vermeld.
Dan resteert de vraag of de verdachte redelijkerwijs had moeten weten dat het inhaleren van lachgas zijn rijvaardigheid (nadelig) zou beïnvloeden. Ook deze vraag beantwoordt de politierechter bevestigend. De in de delictsomschrijving van artikel 8 lid 1 WVW opgenomen terminologie "wist of redelijkerwijs moest weten" heeft betrekking op het weten of behoren te weten van mogelijk negatieve eigenschappen van de door een bestuurder gebruikte stof(fen) op de rijvaardigheid en niet op de mate waarin de verdachte zich bewust is van zijn eventueel tekortschietende rijbekwaamheid door het gebruik ervan. Deze bedoeling is volgens de wetgever ook taaltechnisch voldoende helder uitgedrukt aangezien woorden "wist of redelijkerwijs moest weten" , staan vóór de zinsnede "dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht". Bovendien is hierboven al aangegeven dat lachgas bewust wordt gebruikt om in een min of meer benevelde toestand te raken. Een toestand waarvan, logischerwijs, een sterk negatief effect op de rijvaardigheid uitgaat en waarin de verdachte zichzelf bewust heeft gebracht.
Ten overvloede wijst de politierechter nog op het volgende. Uit algemeen toegankelijke bronnen is zonder noemenswaardig moeite te achterhalen dat gebruik van lachgas de rijvaardigheid kan verminderen. Op het internet is meer dan voldoende informatie te vinden over de negatieve gevolgen van het inhaleren van lachgas, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de negatieve effecten van het gebruik van lachgas voor het autorijden. Daarnaast is de afgelopen jaren in de media herhaaldelijk aandacht geweest voor het gebruik van lachgas met de bijbehorende gevaren. Landelijk zijn regels gesteld voor het gebruik van lachgas tijdens festiviteiten en te houden party’s, om zo de schadelijke effecten van het gebruik van lachgas op zichzelf te beperken. Nu vele websites voldoende de gevaren van het gebruiken van deze stof – ook voor het autogebruik - hebben beschreven, mag ervan worden uitgegaan dat de verdachte redelijkerwijs had kunnen weten dat het inhaleren van lachgas zijn rijvaardigheid, in negatieve zin, zou beïnvloeden.
4.1.2.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte op 8 april 2019 te Rotterdam onder invloed van lachgas een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat het inhaleren van lachgas zijn rijvaardigheid kon verminderen en dat hij daardoor niet in staat was tot behoorlijk besturen daarvan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 8 april 2019 te Rotterdam als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van lachgas,
waarvan hij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de
rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in
staat moest worden geacht.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf /en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De politierechter heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de politierechter hierboven heeft overwogen, komt hij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden onder invloed van lachgas. Het betreft een kwalijk feit. De verdachte heeft immers zichzelf en anderen in gevaar gebracht, door als bestuurder van een personenauto op te treden nadat hij lachgas had geïnhaleerd. De verdachte heeft op een zeer druk gedeelte van de openbare weg, waar ook ‘s nachts een druk verkeer is, op gevaarlijke wijze zijn auto bestuurd. Een al dan niet voorwaardelijke veroordeling tot een ontzegging van de bevoegdheid om voor enige tijd motorvoertuigen te besturen zou in de rede hebben gelegen. Nu de officier van justitie dit niet heeft gevorderd zal de politierechter hier toe niet overgaan en de eis van de officier van justitie volgen.
Alles afwegend acht de politierechter de hierna te noemen straf passend en geboden.
Geldboete van €600,00 (zegge zeshonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 12
dagen hechtenis.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De politierechter:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van €600,00 (zegge zeshonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
12 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P. van de Beek, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.J.H.T. Nöllen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie eenheid Den Haag, met nummer [proces-verbaalnummer 1] opgemaakt en op 8 april 2019 2019 ondertekend door opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 1] en [naam opsporingsambtenaar 2] , voor zover inhoudende de bevindingen van de verbalisanten die zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2019:
Op maandag 8 april 2019, omstreeks 01:40 uur, waren wij, verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2]
, met surveillancedienst belast en wij reden in een opvallend dienstvoertuig over de A20 richting Rotterdam. Wij zagen dat voor ons een personenauto, voorzien van kenteken [kentekennummer] , reed.
(…)
Wij zagen allebei op onze boordmeter dat wij ongeveer 120
kilometer per uur reden. Op dit moment was de maximale toegestane snelheid 100
kilometer per uur. Even verderop ging deze maximale toegestane snelheid naar 80
kilometer per uur. Wij zagen dat de snelheid van het voertuig hetzelfde bleef en dus
harder reed dan toegestaan. Wij zagen allebei dat de auto meerdere malen van links naar rechts slingerde in zijn eigen rijstrook. Wij zagen dat de auto niet in een rechte lijn reed.
(…)
Wij zagen dat het voertuig voorsorteerde om verder de A20 te
volgen. Vlak voor het einde van de rijbaanscheiding zagen wij dat het voertuig alsnog
naar rechts reed om af te slaan naar de Al 6.
(….)
Ook hier, tijdens het rijden in de bocht naar de Al6, zagen wij dat het voertuig meerdere malen van links naar rechts slingerde in zijn eigen rijstrook. Wij haalden het voertuig in. Wij keken allebei het voertuig in, op het moment dat wij er naast reden. Wij zagen dat de bijrijder een grote ballon in zijn handen en bij zijn mond had.
(…)
Ik kreeg alleen een rijbewijs overhandigd en zag dat de bestuurder betrof: [naam verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] . Wij zagen dat de bestuurder erg sloom op ons over kwam. Wij zagen dat zijn oogleden hingen. Op de vraag waar het kentekenbewijs was, kregen wij in eerste instantie geen antwoord en leek het alsof de bestuurder niet wist wat hij moest
antwoorden en niet begreep wat een kentekenbewijs was. Zelfs nadat ik een aantal keren uitlegde dat dit het groene pasje was wat bij de auto hoorde.
Wij zagen dat er tussen de benen van de bijrijder een grote fles stond. Ambtshalve is het ons bekend dat door middel van deze flessen en ballonnen lachgas wordt geconsumeerd. Wij vroegen de inzittenden of dat lachgas betrof. Hierop antwoordden zij bevestigend.
(…)
Ik zag dat de bestuurder, op het moment dat ik hem aansprak, een rode, volle, ballon aan zijn mond had en de inhoud hiervan inhaleerde. Ik zag dat hij zijn portier opende. Ik zag dat er een blauwe, kapotte, ballon tussen zijn voeten lag. Ik zag dat er in het bestuurdersportier meerdere slagroompatronen lagen.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie eenheid Den Haag, met nummer [proces-verbaalnummer 2] , opgemaakt en op 8 april 2019 2019 ondertekend door opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 1] en [naam opsporingsambtenaar 2] , voor zover inhoudende de bevindingen ten aanzien van het verhoor van de verdachte:
"Ik, verbalisant [naam verbalisant 2] , deelde de bestuurder, tevens verdachte, de
verdachtmaking, cautie en salduz mede. Ook deelde ik mede dat het CBR een maatregel
kan opleggen en deze in kennis worden gesteld. Ik hoorde dat de verdachte geen
raadsman wenste te spreken. Ik vroeg de verdachte of hij erkende dat hij een voertuig
bestuurder na het gebruik van lachgas. Ik hoorde dat de verdachte zei: "Ik heb
lachgas gebruikt nadat ik was staandegehouden. Ik heb de rest van de dag geen lachgas
gebruikt"."

Voetnoten

2.Gezondheidsrisico’s lachgas (N2O) risicobeoordeling RIVM 2016