ECLI:NL:RBMNE:2019:673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
UTR 18/3460
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens gebruik van lachgas als psychoactief middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door verweerder, omdat een psychiater had vastgesteld dat er sprake was van drugsmisbruik in ruime zin. De rechtbank moest beoordelen of het gebruik van lachgas als misbruik van psychoactieve middelen kon worden aangemerkt. Het gebruik van lachgas is geen verboden stof volgens de Opiumwet, maar de rechtbank oordeelde dat het wel degelijk als psychoactief middel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op het proces-verbaal van bevindingen, waaruit bleek dat het gebruik van lachgas het gedrag en de rijvaardigheid van de eiser had beïnvloed. De psychiater had in zijn rapport ook andere relevante informatie meegenomen, zoals het gebruik van cannabis in het verleden door de eiser. De rechtbank concludeerde dat de psychiater zijn diagnose voldoende had onderbouwd en dat verweerder het rijbewijs van eiser terecht ongeldig had verklaard. Eiser had aangevoerd dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals de zwangerschap van zijn echtgenote, niet waren meegewogen, maar de rechtbank stelde vast dat er geen ruimte was voor een belangenafweging in deze situatie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.W. Nijboer),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Schokker).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser met ingang van 30 mei 2018 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 14 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 8 juni 2017 is eiser als bestuurder van een motorrijtuig staande gehouden door de politie onder invloed van lachgas. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2017 kan worden afgeleid dat eiser onder invloed van lachgas was toen hij slingerend over de snelweg reed. De verbalisant sprak eiser aan bij een tankstation. Eiser stapte uit zijn auto met een groene tube met een lachgaspatroon in zijn hand. In het proces-verbaal staat dat eiser heel traag reageerde, rood doorlopen ogen had en de verbalisant heel vaag aankeek. Eiser heeft vervolgens verklaard dat hij lachgas had gebruikt omdat hij gestrest en agressief was na een ruzie en dat hij vaak lachgas gebruikt als hij gestrest is. Tijdens het gesprek met de verbalisant inhaleerde eiser ook lachgas. De verbalisant zag dat in de auto meer dan tien gebruikte lachgaspatronen lagen. De verbalisant heeft eisers rijbewijs ingevorderd.
2. De politie heeft deze bevindingen op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) meegedeeld aan verweerder. Naar aanleiding van deze mededeling heeft verweerder eiser bij besluit van 19 juli 2017 een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd.
3. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018 en is uitgevoerd door psychiater [A] . In het rapport van 17 april 2018 concludeert de psychiater tot de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin. Verweerder heeft die conclusie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd en geoordeeld dat eiser gelet op paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling) ongeschikt is om te rijden. Verweerder heeft het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard op grond van artikel 134 van de Wvw.
4. De rechtbank ziet zich - gelet op wat op de zitting is besproken - eerst voor de vraag gesteld of het gebruik van lachgas als misbruik van psychoactieve middelen in de zin van paragraaf 8.8 van de Regeling kan worden gekwalificeerd. Eiser heeft er op gewezen dat lachgas geen verboden stof in de zin van de Opiumwet is. De omstandigheid dat lachgas geen verboden stof in de zin van de Opiumwet is, betekent echter niet het geen psychoactief middel in de zin van paragraaf 8.8 van de Regeling kan zijn. Deze paragraaf bevat geen beschrijving van wat een psychoactief middel is, maar geeft wel aan dat aan alcohol en drugs gedacht moet worden. Uit het proces-verbaal van bevindingen, zoals weergegeven in overweging 1, blijkt duidelijk dat de werking van lachgas het gedrag van eiser en zijn rijvaardigheid beïnvloedt. De rechtbank is om die reden van oordeel dat het aannemelijk is dat lachgas een psychoactief middel is dat onder de reikwijdte van paragraaf 8.8 van de Regeling valt.
5. Paragraaf 8.8 van de Regeling vermeldt dat een specialistisch rapport nodig is om te beoordelen of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen. Daarvan is sprake als het misbruik kwalificeert als een psychiatrische stoornis. Dat laatste blijkt uit de inleidende paragraaf van hoofdstuk 8 van de Regeling. De vraag of het gebruik van lachgas onderdeel is van een psychiatrische stoornis die onder de reikwijdte van paragraaf 8.8 van de Regeling valt, moet dan ook in een specialistisch rapport beantwoord worden. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de psychiater bij zijn beoordeling, naast het gebruik van lachgas, ook heeft betrokken dat uit informatie van de huisarts blijkt dat eiser in het jaar voorafgaand aan de staandehouding cannabis heeft gebruikt en dat hij onder behandeling is (geweest) wegens een psychiatrische problematiek.
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat de conclusie van de psychiater onvoldoende door zijn bevindingen wordt ondersteund. De bevindingen van de politie noch het onderzoek rechtvaardigt volgens eiser de conclusie dat sprake is van drugsmisbruik. Eiser heeft verklaard dat hij na het incident op 8 juni 2017 geen drugs meer heeft gebruikt. Tijdens zijn staandehouding is hij niet gecontroleerd op het gebruik van verdovende middelen. Uit het laboratoriumonderzoek bleek ook dat bij eiser geen sporen van (recent) drugsgebruik werden aangetroffen. Voor zover uit de opgevraagde medische informatie van drugsgebruik zou blijken, blijkt volgens eiser op geen enkele wijze dat de mate van dat gebruik in het recente verleden tot problematisch gedrag zou hebben geleid.
7. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dat in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik is gesteld, slechts aanleiding bestaat om de ongeschiktverklaring niet in stand te laten, als de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niets heeft aangevoerd over de wijze van totstandkoming van het rapport van de psychiater, zodat daarover geen geschil bestaat tussen partijen. Verder stelt de rechtbank vast dat de psychiater alle aanwezige informatie heeft betrokken bij zijn onderzoek en dat niet is gebleken dat het rapport inhoudelijk tegenstrijdig is. De rechtbank overweegt dat eiser, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet adequaat heeft verklaard over zijn behandeling in verband met middelenmisbruik of psychiatrische problematiek. Dat de psychiater om die reden concludeert dat sprake is van een onbetrouwbare verslavingsanamnese, kan de rechtbank volgen. De omstandigheid dat uit het laboratoriumonderzoek is gebleken dat in eisers urine niets is aangetroffen, is door de psychiater vermeld in zijn rapport en betrokken bij zijn beoordeling. Bij van het bepalen van de stopdatum heeft de psychiater de afwezigheid van relevante laboratoriumbevindingen ook in zijn oordeel betrokken. De psychiater heeft gezien de onbetrouwbaarheid van de drugsanamnese van eiser niettemin geen stopdatum kunnen stellen. Om die reden heeft verweerder, zoals ter zitting ook is toegelicht, de dag na het onderzoek aangemerkt als stopdatum.
De rechtbank volgt de redenering van de psychiater die leidt tot zijn conclusie drugsmisbruik in ruime zin. De rechtbank acht het rapport van de psychiater dan ook voldoende concludent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn bestreden besluit op het rapport van de psychiater mogen baseren.
9. Eiser betoogt dat verweerder zijn belangen, waaronder het belang dat hij zijn rijbewijs nodig heeft gelet op de zwangerschap van zijn echtgenote en haar aanstaande bevalling, ten onrechte niet heeft meegewogen. De ongeldigverklaring van het rijbewijs is dwingend is voorgeschreven zodat er voor verweerder geen ruimte bestaat voor een belangenafweging. Er bestaat ook geen ruimte voor een minder vergaande maatregel. Ook de bestuursrechter heeft om die reden geen ruimte om rekening te houden met de omstandigheden die door eiser naar voren zijn gebracht.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3810